Hoe Couperus een schrijver neerzette, niet zichzelf portretteerde
Reflectie
Een schrijver over schrijverschap
Louis Couperus schetst het schrijven
![]() |
Band voor Metamorfoze (1897) ontwerp Jan Toorop uitgever L.J. Veen |
Lang heb ik Metamorfoze van Couperus niet herlezen, tot ik het alleen maar opnieuw kon ter hand nemen, omdat ik er te veel van vergeten was. Het kwam dus tot een hernieuwde kennismaking. Kwam het omdat Bas Heijne erover geschreven had in NRC? Ik zag de titel langs komen, maar het zat achter de betaalmuur. Intussen zag ik (nog maar eens) hoe goede postbezorging briefwisseling ten goede kon komen. Hugo Aylva was een vreemde figuur en zijn schrijven leek niet direct in mijn smaak te vallen. Maar het was een boek van Couperus. Een biografie van Couperus, een autobiografie was het niet, maar waar de auteur heen wilde, vatte ik niet. En toch kan ik de roman na zovele jaren en nu ik het heb herlezen wel waarderen. Modern? Een blik op de condition humaine? De wanhoop van de schrijver?
De schrijver is in onze cultuur een bijzondere figuur,
half verweven boven het gemeen, maar hem wordt alras hovaardigheid en hoogmoed
verweten als hij of zij zich boven het gepeupel verheven lijkt te vinden.
Waarderen we zeer hun werken, dan menen we dat we recht hebben op een
bijzondere intimiteit, want we hebben immers hun geschriften gelezen en
begrepen. Het heeft me vaak verrast dat schrijvers, mannen, vrouwen,
non-binairen zich ook wel gedwongen voelen zich verwaten te moeten voordoen,
want een autoriteit zijn ze toch immers wel. Maar er zitten grote verschillen
tussen al die mensen, die ook artiest of
denker zijn, dus, wat mij betreft heb ik goede ervaringen en andere. Het is
maar dat een auteur ook een mens is, al dan niet met ambitie of anders
misschien diep teleurgesteld in het leven en zichzelf, of net niet dat laatste.
Eén schrijver heb ik wat beter gekend omdat hij ons
probeerde dictie en voordrachtkunst bij
te brengen, Claude van den Berghe, pseudoniem voor Rony of Ronnie Pauwels,
afkomstig van Assenede, de voormalige Vier Ambachten. Zelden hoorde ik iemand
zo volmaakt het Nederlands beheersen zonder gekunsteld te willen zijn, maar zo
kwam het wel over, denk ik. Pauwels/Van de Berghe ging verder dan het
ABN-ideaal, hij wilde het Nederlands laten klinken en ons bijbrengen dat
spreken meer is dan binnensmonds gewauwel, ook dat Nederlands mooi kan klinken.
Hij zou ons ook met ideeën overvallen die pas later in de brede media aan de
orde kwam, over vegetarisme, over de ziekten waarmee astronauten opgezadeld
zaten en andere kwesties. Toch wekten die lessen bij mij vooral verdere
interesse voor het wezen van de schrijver, maar hielp hij mij ook van de idee af
van de verheven Schepper. Zijn romans werden besproken in Ons erfdeel, maar
minder vaak in de Standaard der letteren.
Deze excursie bied ik niet zomaar aan, maar ik hoop
hiermee duidelijk te maken dat het werk van de schrijver, de romans, de poëzie
of toneelwerk inderdaad moeten overtuigen, niet via recensies of diepgravender
analyses. Maarten Klein schreef in de Nieuwe Taalgids 1994 een boeiende analyse
van Metamorfoze. Ik zal er in het volgende wel naar verwijzen, maar probeer
dicht bij mijn eigen grond van waardering te blijven. Wat vermag de schrijver?
Welke verhaalstof heeft die bij de hand?
Louis Couperus bezorgde zijn publiek in 1897 een
wonder boek, waaruit velen zich een beeld wilden vormen van de dan jonge
schrijver, die al een paar successen heeft geboekt, maar ook nog wel uitzoekt
wat zijn schrijverschap betekent, voor hemzelf en voor de lezers. In een
artikel “Eene ziel die zich verdeelde…?” Een nieuwe interpretatie van Couperus
Metamorfoze” (De Nieuwe Taalgids 1994) betoogt Maarten Klein dat Couperus zelf
vond dat zijn roman misschien wel dicht komt bij wat hij als schrijver heeft
ervaren, een autobiografie of sleutelroman is het niet geworden. Bij eerdere
lezingen vond ik die gedachte bezwarend voor een echte kennisname, want telkens
weer vallen de vondsten op in het verhaal, laat staan dat de betekenis die
Couperus aan het schrijven hecht aan de orde komt. Wanneer Metamorfoze
verschijnt, is Couperus wel al even bezig met schrijven en met Eline Vere heeft
hij al een bestseller op zijn actief, maar ook kleinodiën als Noodlot en Extaze
of zelfs de vermoedelijke uiting van engagement, Wereldvrede. Dat werk
verschijnt in 1895, terwijl in Brussel het Zevende Vredescongres plaats had, een
initiatief dat later zou uitmonden in de bouw van het Vredespaleis – met de
milde steun van Andrew Carnegie – in den Haag, waarover Couperus het ook nog
heeft in de boeken der kleine Zielen (BdkZ). Het is een van facetten van het
oeuvre van Couperus dat mij al vroeg had bezig gehouden, want hoe kan men een
auteur verouderd noemen, als die in hoge mate de vraagstukken van zijn of haar
tijd weet te vatten. Overigens, in “Langs lijnen van geleidelijkheid” zal
Couperus de zaak der vrouw, zoals hij het noemt, uitgebreid ter sprake brengen,
iets wat op een andere manier in Metamorfoze aan de orde komt. Doet men geen
afbreuk aan dat verhaal van Cornélie de Retz van Loo, als Couperus een op het
eerste gezicht conventioneel slot aan te geven? Het gaat wel over de poging van
een vrouw om zelf haar lotsbestemming in handen te nemen, in een tijd van strijd
om het vrouwenstemrecht en andere eisen toch wel aan de orde van de dag.
Is het werk van Louis Couperus dezer dagen verouderd,
of beter, onderhevig aan oneigentijdsheid? Wellicht wel, maar dat geldt voor
die werken die tot ons gekomen zijn, zelfs Alfons de Ridder, gekend als de
schrijver Willem Elsschot kan men bezwaarlijk nog als hedendaags aansnijden,
want de realiteit die hij verwerkt valt niet zo gemakkelijk te herkennen, maar
toch spreekt Lijmen/het been natuurlijk nog aan. Natuurlijk zal menigeen mij
voor de voeten werpen dat Louis Couperus de naturalistische stroming mee vorm
mee heeft gegeven, terwijl men daar wel vragen over kan stellen. Wel is het zo
dat het naturalisme de dynamiek van een leven scherper kan belichten, dan
wanneer het einde onbepaald blijft. Het is me vaker overkomen dat ik het naturalisme
bij Couperus tussen haakjes zette, omdat dit dan wel het geval kan zijn in de
“Eline Vere”, maar ook daar slechts een van de elementen vormt, misschien
eerder verhaaltechnisch, want lezend hoe Couperus haar leven beschrijft, komen we uit bij de vraag of (jonge)
vrouwen wel goed voorbereid waren op het leven.
Literatuuroverzichten kunnen blijkbaar niet anders dan
kortweg benoemen wat kenmerkend zou zijn in die oeuvres, zowel van Marcellus
Emants, Louis Couperus, Frederik van Eden of Lode Zielens, Cyriel Buysse ook.
Het noodlot als gedachte is in de literatuur haast onvermijdelijk, omdat
literatuur probeert te vatten hoe een leven van een protagonist verloopt. In de
Boeken der Kleine Zielen zie je als lezer verschillende vormen van
lotsbestemmingen aan bod komen, die veeleer te maken hebben met sociale en
culturele levenshoudingen, want de hoofdfiguur, Constance van der Welcke blijkt
de meest stabiele figuur, terwijl haar bij de aanvang van de roman veel “meer
hoogstaande” zus Bertha net de tegenslagen geen plaats weet te geven. Ook haar
broer Karel valt op, vooral door zijn onwil zich met wie dan ook te bemoeien.
Zonder er hier verder over door te gaan, zal men Couperus vooral aanprijzen
omdat hij erin slaagt vele levens naast en in interactie met elkaar tot leven
te wekken. Zelfs Zielens zal in zijn werk het noodlot niet het laatste woord
gunnen.
In die zin is de schrijver Hugo Aylva, de schrijver
van een gedicht “Torquato Tasso” en toch strevend naar gewoon menselijkzijn
best interessant, want zijn schrijverschap berust niet enkel op het aanjagen
van een innerlijke demon, want zijn boek, roman, Mathilde, ontstaat net op
aangeven van Emilie, altijd voorgesteld als de dochter van de beste vriendin
van de moeder van Hugo Aylva. Zij, van Neerbrugge had geleidelijk de rol van
een onafhankelijke jonge vrouw, hoewel onder de hoede van haar moeder, weten op
te nemen, burgerlijk, fatsoenlijk ook, of toch bijna. Dus vijf jaar na Torquato
en het onderzoek van de Italiaanse Renaissance, Petrarca, was Aylva ertoe
geneigd zijn artisticiteit aan de wilgen te hangen, zijn dichterlier in elk
geval. En toch, dat voorzetje van zijn vriendin zette hem aan het denken en
schrijven.
Nog eens, met Maarten Klein zijn we de mening
toegedaan dat Metamorfoze een roman is, geen autobiografie. Hij verliteratuurt
zijn leven niet, maar wel komt de nog jonge auteur Louis Couperus, pas 33,
ertoe over de ontwikkeling van een schrijver en een schrijverschap een roman uit
te werken en precies de samenhang tussen het gewone leven en schrijven als daad,
een boeiende inventie dus voor het voetlicht te halen. Mathilde is een roman,
waarvan er al ergens een schets in zijn portefeuille zat, dat Hugo opnieuw ter
hand neemt. Het moest een lollig boek worden – maar wat betekende dat in 1895?
– en laat in Mathilde afsplitsingen van zichzelf, Aylva hun opwachting maken en
hun rol spelen. Hij leefde min of meer
van stukken die hij schreef in Indische couranten en was verder een oplettend
jongmens, wier broers ver weg in Indië carrière maken. Hugo Aylva ervaart de wereld, de gewone wereld
soms vreemd te zijn, ook wil hij niet naar hogere studies talen, want hij wil
vrij studeren, grasduinen en toch streeft hij naar orde.
Komt de lezer los van idee dat Couperus over zichzelf
schreef, dan komen andere facetten van de roman zelf beter tot hun recht, want
dan pas komen zoals de wereld van symbolisten als Maeterlinck en Gorters Mei
komen aan bod. De vriendschappen van Hugo Aylva met onder meer Scheffer, met
wie hij Multatuli en Zola leest – toch niet vreemd in die jaren? – en later
kwam Dolf den Bergh, die overdag ambtenaar is en daarbuiten toneelstukken
schrijft en altijd denkt dat hij vrouwen aantrekt. Wellicht verwijzen zij naar
het literaire leven in den Haag en zelfs de schilders krijgen hun plaats. In
die realiteit, de realiteit waarin Hugo zijn plaats heeft als gewaardeerd
causeur en danseur leeft een toenemende ontevredenheid, al blijft hij altijd
net en oppassend, maar na Mathilde en Schaakspel kan hij niet met het succes
om. Eens afgewerkt en uitgegeven zijn de boeken dood, komt de depressie terug
opzetten. Hoe kon hij waarderen dat er hem succes toeviel, een grote
boekenverkoop en de waardering? Net die waardering kon hij niet plaatsen en dat
wordt een drijfveer van zijn roman, die ontstaat in Parijs, waar hij zich depressief
heeft teruggetrokken. Maar zijn verlangens kan hij niet kwijt, al zeker niet bij een bijzondere
vrouw, die ook wel moeder en nog iets anders voor hem kan zijn.
Opmerkelijk hoe Couperus ons meer laat zien van de
interactie tussen schrijvers en hun publiek, de lezers, die met die werken hun
eigen ervaringen maken. In Schaakspel krijgt de onvermijdelijkheid der dingen
haar plaats en het kan toch niemand ontgaan hoe ironisch Couperus Dominee laat
preken tegen determinisme, wijl hij de predestinatie toch aanhangt, de Dordtse
Confessie dus. Uiteraard is er een verschil tussen de predestinatieleer en het
determinisme aan het eind van de negentiende eeuw, want God kiest de mensen uit
in zijn genade, terwijl luidens het determinisme de gang der dingen, van de
natuur alles bepalend zijn.
Elk hoofdstuk ziet er min of meer als een novelle uit,
met een beperkt aantal personages en handelingen, maar tegelijk speelt er
altijd een door Hugo en de anderen beleefde novelle en een nieuwe roman of
novelle van Hugo, waarin een wereld opgeroepen wordt. Het gewone leven leidt
tot nieuwe inspiratie, maar bijvoorbeeld “Nirvana situeert hij zijn onvermogen zijn
gewone leven zo goed mogelijk te leven. Madame de Vicq zou hem kunnen helpen,
maar zij wil niet meer de liefde, als lichamelijke, noch als geestelijke
verschijning. Maar Nirvana, het volmaakte beleven, trekt dat werkelijk? In zijn
depressieve toestand, moe van het vergeefs schrijven, moe van de vergeefse
hersenmoeite, komt Hugo tot een nieuw verhaal. Maar hij weet (al) dat elk boek,
elk verhaal altijd anders is. Maar het Nirwana verwijst naar de reis van de
ziel door allerlei reïncarnaties en zo ontstaan psychische verwantschappen.
De betekenis van Boeddhisme en de Indische Veda’s in
de Europese cultuur aan het einde van de negentiende eeuw blijft wel een
interessant fenomeen. Onder meer via Huizinga kwam ik ook tot die cultuurverkenningen,
begrijpende dat wij die diepgaande kennisoverdracht niet meer mochten
ontvangen. Lezend in het verzameld werk van Huizinga en ook zijn latere
cultuurkritische reflecties, stond me dan weer het werk van Louis Couperus voor
de geest, naast andere referenties, ook bij Theo Thijssen.
Weten we dat Couperus het best kil vond in den Haag,
liever in Nice of Italië, Rome, Firenze pleisterde, vertrouwd was met het Frans
en Franse literatuur, kwam me ook Metamorfoze aanwaaien, jaren geleden. De
negentiende eeuw, nu vaak verguist, omwille van het imperialisme, omwille van
de industrialisering, omwille van de uitbuiting van arbeiders, wat allemaal aan
de orde was, maar ook juist Couperus stelde zich vragen over zijn Indische
verleden, wat aardig aan de orde komt in de genealogische bezetenheid die Hugo
Aylva na zijn mislukte gedichten overvallen had en waar er weinig Indisch in
terug te vinden is. Zoals de betrokkenheid bij de Vredesbeweging aan het eind
van de negentiende eeuw, getuigt van Couperus artistieke engagement, hoewel op
het oog vaak op de achtergrond, kan men in Nirwana niets anders erkennen dan
zijn persoonlijke interesse voor de oosterse wijsheid – ook in het verhaal van
Arnold en Kareltje, in het boek van
Anarchisme, speelt het Oosten een opmerkelijke rol.
Had Louis Couperus iets met mannen? In zijn romans
speelt gender wel degelijk een rol, maar niet als identiteiten, maar als
manieren van zijn in een netwerk met en van anderen. Met het verhaal van Arnold
en Kareltje zien we een realiteit verschijnen, die in het gewone leven zelden
openlijk aan de orde komt. Arnold die Kareltje vertelt dat hij niet in een
hoekje met andere jongens vieze dingen mag doen en zoveel later zelf die vieze
dingen gaat doen. In de persoon van een keizer vindt hij dan een gelijkgezinde
en ze willen goed doen voor de wereld, voor mensen vooral. Maar waar heeft
Couperus deze gedachte gevonden? Waren er rond 1890 verhaallijnen van deze aard
aan het rondzweven? Hij schrijft het verhaal in Rome, nadat hij wandeling na
wandeling heeft gemaakt van San Onofrio naar het Colosseum waar ook Torquato
Tasso heeft rondgelopen, gezworven, op zoek naar zielenrust, op zoek naar
tevredenheid met zichzelf en zijn werken.
Juist de figuur van Torquato Tasso kan ons de kracht
van de inventies van Couperus openbaren. Frans van Dooren schreef in de Revisor
een essay “Talent en Torment. Het dichterschap van Torquato Tasso”, dat heel
uitgebreid behandeld leven en werk van de dichter die zozeer met zichzelf
overhoop lag, voortdurend leed aan religieuze scrupulositeit dat hij zich liet
examineren door de Inquisitie en tot zijn ergernis vrijgepleit werd van
ketterse gedachten en inzichten. Van Dooren laat ook weten dat Louis Couperus
de laatste in de Nederlanden was, zou geweest zijn, die aan Torquato zoveel
aandacht heeft besteed en niet alleen in de Metamorfoze. Bijna vier eeuwen
heeft Torquato Tasso in de Europese cultuur de geesten beroerd, maar de reden
was wellicht dat de dichter de discussie over Waarheid en Verdichting op scherp
had gesteld en van Calderon in Spanje over Vondel tot Voltaire en lord Byron,
allen bogen zich over Aminta en Gerusalemme Liberata en Aminta, maar ook de
figuur zelf van de auteur was hen een studieobject. Net omdat de Gerusalemme
Liberata laat zien dat men in een verhaal, in een heldenverhaal niet volstaan
kan met een paar figuren, maar een hele hofhouding nodig heeft, die niet alleen
bezig zijn met een object, een besogne afhandelen, maar een hele wereld
bestieren. In die zin is de Metamorfoze een sublieme navolging, waarbij
Couperus nog eens impliciet duidelijk maakt dat literatuur niet aan betekenis
verliest omdat het niet helemaal of helemaal niet waar gebeurd is, maar omdat het
wel waarachtig is – om René Girard in het geding te brengen - want de roman kan
nooit helemaal de werkelijkheid weerspiegelen, al biedt de romantische leugen
nu net, zoals bij Tasso de ruimte om in de illusie te blijven hangen. De
romancier, c.q. Couperus had in het werk van Torquato Tasso en ongetwijfeld ook
Goethe de idee opgepikt dat de schrijver noch met de waarheid en werkelijkheid
tevreden kan zijn, maar ook niet met het werk van de dichter, hoe populair dat
ook mag zijn.
Wanneer Hugo Aylva, terug in den Haag, besluit te
trouwen met Emilie, zijn vriendin van altijd, dan ontstaat voor hem een
mogelijkheid om tevreden te zijn met zijn leven, zichzelf en zijn liefde. Hij
vertelt een sprookje aan Emilie, van de jonge hertog, die alwetend was of wilde
zijn, die studeerde, alles wat er te studeren viel, maar hij was de Eenzame,
ondanks zijn aspiratie en kennis van het grote doel, de wereld geheel en al
redden, verbeteren, bijdragen aan het heil der mensheid, maar zonder kennis van
de miljoenen, lukt dat niet goed. We vragen ons af waarom men deze roman niet
als roman wilde lezen, met al die wijdlopigheid toch gericht op een duidelijke
gedachte, namelijk dat ons begrijpen van het leven niet kan zonder ook
medeleven met de wereld en de mensen. Of Hugo en Emilie alleen een Platonische
liefde beleven of ook de zinnelijke geneugten waarderen? Tja, dat is uiteindelijk
wat Couperus verzocht had te doen, het verhaal van de ontevreden schrijver,
ontevreden en onvoldaan, die toch ook een gewoon mens en gewoonmenselijk leven
wil zijn, beleven. Merken we ook op dat Frederik van Eden ook op zijn manier
met de Kleine Johannes en Johannes Viator poogde dat heilige weten over wat
goed is, te verbinden aan leven met mensen. Is er dan geen grond om te bedenken
dat Louis Couperus met Metamorfoze het leven zelf opnieuw in de literatuur een
plaats te geven? De faustiaanse ommekeer in Hugo Aylva, die weet te waarderen het gewone leven, het gewoon menszijn, kan toch moeilijk verbonden met de noodlotsidee.
Er valt nog veel aan te dragen over dit boek, over
Metamorfoze, want het boek draagt veel aan dat de lezer niet altijd bij een
eerste lectuur kan vatten. Vijf panelen, zou men kunnen denken, maar zoals in
een klassiek theaterstuk spelen in de
verschillende aktes niet altijd dezelfde figuren een rol. Juist het boek
van anarchisme laat ons weinig ruimte, laat de eigentijdse lezer van Couperus,
weinig ruimte te bedenken dat er sprake is van homoseksualiteit, heel ambigu
bejegend overigens. Hier gaat Couperus als schrijver verder dan de meeste
auteurs in zijn tijd durfden, maar zelfs de verstandhouding met Hélène de Vicq
laat vermoeden dat Couperus de gradaties van intimiteit, van het partijtje in
de kamers van Emilie tot ontmoetingen in het boudoir, waar men niet ongenood
binnenkomt, als onontbeerlijk voor Hugo’s queeste naar gewoon menszijn en met
de mensen zijn naar waarde schatten kon.
Finaal is er nog dat vereffenen van de zielen, zoals
Emilie, zoals Aylva en Couperus het uitdrukken. Hij kan dus in feite wel eens
melancholisch zijn, of zich verliezen in zijn schrijven, zij zal de wereldse
noden wel invullen en vrolijk zijn. Androgyn zou hij zijn, maar het is
natuurlijk wel niet duidelijk hoever een schrijver de vleselijke consumptie van
de (echtelijke) liefde kan verslaan, zonder van pornografie beschuldigd te
worden.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten