Politieke koorts
Kritiek
De
dadendrang bedrogen
Politici klagen over
eigen regelgeving
Bart Somers erkent dat het de spuigaten
uitloopt met de regelgeving, maar klaagt daarbij deze Vlaamse regering aan,
terwijl zijn eigen partij in het Vlaams parlement de regering vaak genoeg
aangemaand heeft nieuwe regels uit te werken en de parlementaire commissie
Sauwens een plan van aanpak heeft ontwikkeld om de regeldiaree beter in de
klauw te houden, maar goede wil alleen volstaat niet. Overigens, ook Europa
kende het probleem van regeldrift en nog altijd moet er weinig gebeuren of de
politiek wordt aangemaand dit voor de toekomst te voorkomen. Nu zouden we kunnen
verwijzen naar ons stukjes waarin we ons uitlieten over het boek van Paul
Frissen, De Fatale staat, maar het kan niet anders of we moeten de zaak opnieuw
goed belichten, net omdat politici de dynamiek van hun eigen optreden niet
altijd blijken te doorzien, net zo min als het probleem van de inconsistentie:
minder staat bepleiten en tegelijk meer geld en middelen vragen voor allerlei
domeinen zoals de opvang van gehandicapten en scholenbouw. Natuurlijk is dat
nodig, maar dat vergt net nieuwe regelgeving en ook wel controlemechanismes.
Het probleem dat Bart Somers opwierp de dag van
het plenaire debat in een krantenstuk met de onverbloemde doelstelling de
zittende regering te beschadigen, viel wat in het water. Wie een ideale
situatie voor ogen heeft, waar alle hinderpalen die bevoegde ministers wel eens
plegen te zien, onbestaande heten, kan zorgeloos oppositie voeren. Voor de Open
VLD moet het een lastige periode zijn geweest, al konden ze scoren met hun
staatssecretaris voor migratie en armoedebestrijding, maar afwezig zijn in de
Vlaamse regering, het blijft steken. Maar tegelijk valt altijd weer op dat de
regering het beleid van vorige regeringen tegen het licht houdt en eventueel
afweegt, afwijst. Het groots opgezette project Beter bestuurlijk Beleid, BBB
heeft volgens minster Bourgeois wel degelijk een aantal verbeteringen gebracht
maar er zaten ook nadelen aan, zoals verkokering, waardoor agentschappen niet
meer wisten wat de andere deden en waar enig kafkaiaans gedoe uit kon
voortkomen. Het nieuws dat de Vlaamse ambtenaar wel eens gedemotiveerd zou zijn
terwijl blijkens een federale staatssecretaris de federale ambtenaar altijd
blij gemutst naar kantoor zou gaan viel wel wat teveel op dat hier
partijpolitieke steken werden uitgedeeld.
Maar de kwestie is belangrijk omdat discussie
gaat over de vraag hoe of de Vlaamse
administratie dan wel performant zou wezen en of de structuren, de besluitvormingsprocessen
efficiënt zijn. Maar hoe meten we efficiëntie af, als het om
overheidsinstellingen gaat, waar de overheid ofwel optreedt als verlener van
diensten dan wel als ontvanger van doorgaans fiscale rechten. De overheid heeft
er sinds WO II heel wat taken erbij gekregen, waarbij de onmiddellijke
dienstverlening aan burgers dan wel ondersteuning niet genegeerd kan worden.
Het blijft opvallend hoe in debatten over het budget die dubbele positie van de
overheid niet altijd in rekening wordt gebracht. Heeft Johan Van de Lanotte dan
gelijk als hij stelt dat het goed is dat we belastingen betalen om er veel voor
terug te krijgen, of heeft De Wever gelijk dat we te weinig terug krijgen voor
wat we afdragen aan belastingen? Het lijkt gemakkelijk te stellen dat de ene of
de andere gelijk aan zijn kant zou hebben, want dan zouden we de vele overheidsdiensten
opnieuw moeten bekijken, waarbij de klanttevredenheid
van de burger in het geding is, maar we moeten wel vaststellen dat we
vandaag de balans tussen baten en lasten niet goed meer vatten.
Men verwijt de Vlaamse regering van tijd tot
tijd en dezer dagen steeds luider dat die regering aan regulitis lijdt en dat
de ambtenaren ook nog eens gedemotiveerd zouden zijn en dus de opgelegde taken niet goed zouden uitvoeren, wat niet met
cijfers gestaafd wordt, wat twee verschillende zaken zijn, maar die wel in
hetzelfde debat aan de orde waren. Ook de bestuurlijke indeling van Vlaanderen,
met provincies en teveel kleine gemeenten vraagt om een goede reflectie, want
de Vlaamse overheid heeft na 1995 veel beleidskaders en convenanten opgelegd,
ondermeer voor ouderen-, jongeren- en cultuurbeleid waarbij heel wat planlast
op die besturen afkwam. Bovendien zijn er de vragen om sportinfrastructuur en
is er nog het eigen wegennet. Een gemeente besturen vergt dus heel wel een zeer
gespreide aandacht. De zittende Vlaamse Regering heeft aan een aantal van die
zaken wel een en ander trachten te remediëren, maar Bart Somers lijkt niet goed
te zien dat voluntaristisch beleid op een hoger niveau veel moeilijkheden kan
meebrengen op het niveau van de gemeente.
Het cruciale probleem blijft de neiging tot
centralisme in het bestuur van Vlaanderen en er zijn maar weinig politici die
zich daar echt van bewust zijn. Wat centraal geregeld moet worden, ten behoeve
van alle inwoners van Vlaanderen of omdat men iedereen aan dezelfde regels wil
en moet onderwerpen moet centraal geregeld, maar veel kan ook lokaal, als de
bestuurskracht op dat niveau groot genoeg is. De discussie tussen Bart Somers
en Geert Bourgeois leed al onder de verkiezingskoorts, maar Bart Somers kon als
burgemeester van Mechelen niet uitleggen waarom hij wel een bindend advies van
de leidend ambtenaar inzake ruimte ordening aanvaardde, waar de andere
centrumsteden voor een vrijer regime hebben gekozen. Maar dat zou niet ter zake
doen, terwijl het net een vermeerdering van subsidiariteit toelaat: de hogere
overheid komt niet (nodeloos) tussen op lokaal vlak.
Het blijft wel altijd een serieus debat, want
moet de overheid niet overal hetzelfde aanbieden – vooral dat – en hetzelfde
opleggen? Louter theoretisch bekeken zou men de gemeente als democratische
structuur kunnen afbouwen en vervangen door een administratieve structuur, waar
dus alleen van hogerhand aangestuurde ambtenaren het beleid voeren. Het zal
duidelijk zijn dat sommige politici die lokaal populair zijn dit niet zouden
zien zitten, maar het risico is veel groter dat burgers van die ambtenaren niet
zouden moeten weten. Goed bestuur valt immers niet te rijmen met doorgedreven
centralisme en aan de andere kant moet men ook oog hebben voor de
bereikbaarheid van de overheid, die dan liefst ook via verkiezingen
gelegitimeerd kan worden.
Het plenaire debat was ook daarom een
vergissing, omdat de oppositie met veel nadruk het falen van de minister wilde
aangeven, maar minstens de VLD heeft mee boter op het hoofd als het om
bestuurlijke vergissingen gaat, want de herstructurering van de Vlaamse ambtenarij
heeft niet enkel gunstige gevolgen afgeworpen. Het valt mij op hoe moeilijk het
is voor een beleidspartij om in de oppositie degelijk bij te dragen aan het
beleid, dat wil zeggen pertinente problemen op tafel te gooien. Ik vrees dat de
volgende minister van binnenlands bestuur nog meer en nog vaker zal aangezocht
worden om de toenemende financiële lasten van de gemeenten te helpen oplossen.
Dat zal niet eenvoudig zijn, maar ook nog eens behoorlijk lastig om de
boodschap te brengen dat de Vlaamse overheid ook eigen boontjes te doppen
heeft.
En toch blijkt men in Nederland nu een aantal
bevoegdheden helemaal bij de gemeente te leggen, zoals ouderenzorg en jeugdzorg,
omdat men vond dat de landelijke aanpak te duur is en omdat, hoe raar het ook
klinkt, de zorg het best dicht bij de mensen georganiseerd wordt. Er speelt nog
iets anders, want men wil besparen op de zorg en dat betekent dat men verplicht
zal kunnen worden de zorg voor de eigen ouders of andere oude mensen op zich te
nemen. Ik weet dat dit een ander thema lijkt, maar het sluit er wel degelijk
bij aan: de overheid, die sinds begin jaren 1970 de gevolgen van de meer
mobiele jongeren op zich heeft genomen en mensen niet wenste te binden aan de
ouders, drijft nu plots, om budgettaire redenen die jongere generaties naar hun
ouders terug. Nu is zorg voor ouderen niet per se het probleem, maar als mensen
hun kinderen zien vertrekken naar het buitenland, wat zal de overheid dan doen.
Bovendien, kan men van de ene generatie vragen zorg op te nemen waar de vorige
zelf feestelijk voor heeft bedankt.
Ook in Vlaanderen zal vroeg of laat gezocht
moeten worden naar een evenwicht tussen persoonlijke vrijheid en – wat zal men
zeggen – betrokkenheid bij derden, eigen ouders of anderen. Als dat ongedwongen
kan gebeuren, zal niemand daar vragen bij hebben, maar de Nederlandse, Paarse,
regering legt hier een eis op aan mensen, zonder dat daar zo te zien echt over
gesproken is en of dit wel past bij de mores die sinds Joop den Uyl zijn
ontstaan – vroeger maar het klinkt zo wel mooi.
De overheid betreedt hier een gebied dat de
kerk als morele instelling node heeft verlaten, maar waar zij, de overheid als
politieke macht, zich wel toe gemachtigd acht. Men zal, denk ik, dat dossier
van de participatieve samenleving toch beter moeten argumenteren. De kwestie is
dat zorg opnemen voor een ouder familielid vroeger vrij evident door een
dochter werd opgenomen, of anders werd een verzorgende geregeld in het dorp,
als er middelen waren. Vandaag hebben we een eeuw van toenemende onafhankelijkheid
van de persoon en dus van kinderen achter de rug. Het lijkt me niet evident die
evolutie te keren.
Maar we moeten niet zeggen dat dit een zorg is
voor Nederland alleen, want ook hier zal men in de verpleging meer beroep doen
op vrijwilligers, al wordt dat nooit zo luid gezegd. Maar ook bij ons is de
mobiliteit van personen groter dan men vaak aangeeft. Er valt een aperte
tegenstelling op als men spreekt over het bouwen door families van huizen voor
hun kinderen vlakbij de ouderlijke woonst en het feit dat in sommige provincies
de jongeren na gedane studies niet terugkeren naar het thuisfront. Net in
landelijke gemeenten zou dat bouwen op eigen gronden het sterkst zijn, maar
daar ziet men ook het sterkst de plattelandsvlucht opdoemen. Begrijpe wie kan.
Ook de geschikte schaalgrootte van gemeenten
komt dan weer in beeld, want net op het zogenaamde platteland ziet men dat de
gemeenten het minst geneigd zijn fusies aan te gaan, maar in hoeveel
samenwerkingsverbanden zitten die gemeenten niet en hoeveel overzicht heeft men
hierover?
Ik weet het, sinds 2012 heb ik al een aantal
keren over het gemeentelijke beleid gesproken, omdat het zo pertinent was dat
de verkiezingen niet over de juiste gingen, maar over de sympathieke tap die de
kandidaat-burgemeester is. De discussies op de radio met kopstukken waren vaak zo boeiend als een taaltip van Mark Galle –
ja, ooit zond de radio taaltips uit en soms waren die zeer leerzaam. Het
probleem was dat over schaalgrootte, planlast en andere moeilijkheden waar ook
burgers mee geconfronteerd worden, nauwelijks iets zinnigs werd gezegd, tenzij
het paste in het eigen kraam en dan bleef het doorgaans bij een slogan.
Misschien was dat ook het heikele punt van het
plenaire debat en het opiniestuk van Bart Somers in de krant, dat ze niet
voorbij de slogan gingen. Een bestuurlijke apparaat moet efficiënt zijn, het is
zijn adagium, maar als burger vraagt men zich af wat die bestuurlijke
slagkracht kan inhouden: grote infrastructuurwerken lukken niet, omdat
enkelingen zich kunnen verzetten; de gemeente moet soms een kinderkribbe en
–opvang verhuizen omdat een paar buren gaan klagen; scholenbouw lijkt in
sommige steden moeilijk te voorzoenen met andere plannen en het budget valt
niet zo gauw te vinden. Zou het mogelijk zijn, vraag ik mij af, in een goed
debat al deze contradicties te overzien en gewogen oplossingen te vinden? Goed,
die gemeente zal niet zo slagkrachtig zijn, maar misschien wel winnen aan
legitimiteit. Het besef dat we leven in een oud
democratisch bestel, in tegenstelling tot de nieuwe lidstaten van de EU,
ontbreekt vaak in de debatten want de centrale vraag binnen zo een oud bestel
is dat men moet verbouwen, in plaats van aan nieuwbouw doen en dus moet men
mensen overtuigen misschien eens terug te krabbelen, als men last heeft van een
kinderkribbe of kan de rechter dit verzoeken, want die opvang is ook nodig en
mensen hebben er ook recht op…
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten