Vrede door machtsvertoon?
Recensie
Verblind en alert de oorlog in
Over
beweegredenen en inzichten achteraf
![]() |
Alle saillante details in dit boek alleen al rechtvaardigen de tijd van het lezen, maar de visie die de auteur presenteert, roept recente herinneringen wakker. |
Christopher Clark. Slaapwandelaars.
Hoe Europa in 1914 ten Oorlog trok. De
Bezige Bij Antwerpen 2013. 749 pp. + notenapparaat + index. Prijs: 24,96 €.
Vertaling uit het Engels door W. Wielek-Berg en herzien door Elly Schippers.
Oorspronkelijke titel: The Sleepwalkers.
Over het begin van
Wereldoorlog I hebben we wel een beeld, maar het blijft opvallend dat ook
historici het moeilijk hebben een “verklaring” voor het gebeuren te kunnen
aandragen. Ook weten we dat het einde, niet zozeer de Wapenstilstand van 11
november 1918 dan wel de vredesregelingen van Versailles en Parijs, Trianon
ertoe hebben bijgedragen dat nadien de verantwoordelijkheid bij een actor,
Duitsland is komen te liggen. We moeten ons afvragen of er niet eens een
uitgebreide analyse zou kunnen komen, waarin de verschillende visies van de onderhandelende
partijen en hun doelstellingen, hun obsessies en vrees aan de orde zouden
komen. Er bestaan heel wat boeken over Versailles, maar het blijft opvallend
stil als het om de redactie van het verdrag gaat. Om kort te gaan, kan men
Versailles al moeilijk begrijpen, dan zal duidelijk worden dat Christopher
Clark in zijn studie van de juli-crisis van 1914 toch wel een aantal
invalshoeken brengt die men doorgaans niet aandraagt en precies het artikel 231
van het verdrag, dat de schuldvraag bij Duitsland en dus de morele
verantwoordelijkheid bij Berlijn legt, meent te moeten ondersteunen. Hier
verandert het perspectief. Ook al omdat de auteur de schuldvraag stellen
hinderlijk vindt voor een goed begrip van het handelen van de vele partijen die
in 1914 hun eigen inzichten inbrachten, vaak niet bewust of zelfs negerend wat
de anderen daarvan zouden kunnen vinden. Als er geen schuldvraag beantwoord
moet worden, dan komt men, zo meent Clark vanzelf tot een breed spectrum. En
toch, hij brengt toetsen aan in het beeld, dat we misschien niet altijd graag
zien, want ze verstoren ons geloof in een rustige en geordende wereld. En wat
met rationeel denkende bestuurders…
De kracht van dit werk zit in
het gebruik van de bronnen, van de focus op de besturende elites en hoe binnen
de afzonderlijke regeringscoterieën kleine verschuivingen in de verhoudingen
een hele verandering kon meebrengen in de analyse van de beschikbare feiten.
Regeringsleden die de vreedzame afwikkeling van problemen toegedaan waren
konden plots op een zijspoor gezet worden en een andere coterie die een oorlog
als preventief middel beschouwden kon plots de overhand krijgen. Het valt de
lezer tegen te zien dat de crisis op de Balkan voor Frankrijk en Rusland in
1914 een uitstekend middel leek om andere conflicten in een beweging te
regelen. Het valt ons evenzeer tegen te vernemen dat de Triple Entente niet
zozeer ging over wederzijds steun als men aangevallen werd, maar vooral een
offensieve basisgedachte verborg dat enerzijds het Habsburgse rijk verder
uitgehold diende te worden én Duitsland in de tang genomen. Overigens valt het
op dat in 1914 de discussie over de toekomst van de Balkan over vele sporen
verliep, waarbij, het dient herhaald, de Pan-Servische ambities door Frankrijk
en Rusland zonder veel voorbehoud werden gesteund, tegelijk vond men – zoals al
aangegeven – dat Habsburg best kon verdwijnen.
Was de Dubbelmonarchie echt
ten einde in 1914, zoals Serven, Fransen en Russen het voorstelden? Economisch
waren er regio’s die best de vergelijking met andere konden doorstaan, was de
deling van het rijk in een Hongaars deel en een Oostenrijks deel, Cisleithanië,
in 1867, zoals dat sindsdien informeel is benoemd. De Ausgliech van dat jaar
had tot gevolg dat de Hongaren zelfbestuur kregen maar niet de Slavische
volkeren, die ook hun nationale eer koesterden, zoals Smetana het (nog) laat
horen. De bestuurlijke structuur van Oostenrijk-Hongarije was niet eenvoudig,
want beide delen hadden “Zuid-Slaven” als onderdanen of burgers. Het gevolg van
de visie op Habsburg is niet simpel, dat wil zeggen, naarmate Russen en Fransen
de idee koesterden dat de Dubbelmonarchie op sterven na dood was, impliceerde
dat ook, al is de argumentatie niet geheel duidelijk, dat Wenen geen recht meer
zou gehad hebben zich te verzetten of aan Belgrado eisen te stellen na de moord
op de aartshertog en zijn ega.
We moeten ook wel weten dat
gedurende decennia de rol van die figuur in het narratief met zeer zwarte inkt
is geschreven. Afgezien van het feit dat hij niet bijzonder populair was, valt
niet aan te tonen dat hij precies de kwade genius van een agressief en
offensief Kakanië zou zijn geweest. Clark laat zien dat het tegendeel eerder
het geval was. En Servië? Voor hem was er plaats voor Servië als en indien het land
het Keizerrijk niet naar het leven stond. Maar als men de wikipedia over de
kroonprins leest, dan komen alle clichés naar boven, die als het ware de moord legitimeren zouden. Men zal begrijpen
dat zo een lemma weinig inzicht brengt over de gang van zaken. Dat Servië een
probleem was voor de nogal complexe besluitvorming in Wenen en ook in Budapest,
de beide hoofdsteden van het rijk, maar dat de geopolitieke kaart voor alle mogendheden complex was lijkt voor
ons een overbodig detail en toch was het kern van de zaak…
Vrede bewaren vormde voor
verschillende partijen een hoofdbekommernis, maar ook de eigen geopolitieke
positie én in Europa en verder weg evenzeer en partijen trachtten in te
schatten hoe de militaire kracht van de andere zou evolueren en dan wordt het
natuurlijk iets van een andere orde, want hoe goed de verzameling van
inlichtingen ook georganiseerd mag zijn, aan overschatten dan wel onderschatten
van bepaalde aspecten ontkomt men niet omdat de interpretatie niet objectief
verloopt, wel binnen een context van verwachtingen, uitgangspunten en
scenario’s. In die zin had dit boek ook iets van de geest van “De
duizelingwekkende jaren”, maar dan binnen een heel concreet milieu, verspreid
over de hoofdsteden van Europa. De inzichten van de politieke leiding in de
onderscheiden landen blijken niet altijd
pacifistisch, soms dreef men de militaire leiding aan tot versterking van de
militaire slagkracht.
Sommige historici proberen aan te tonen dat de
oorlog uit de lucht kwam gevallen, maar dat blijkt moeilijk houdbaar als we het
hebben over de bestuurlijke en andere elites bij de grootmachten. Men wist al
langer dat Frankrijk zwaar investeerde in Servië door middel van grote leningen,
waarbij men zich kan afvragen of het doel was het welzijn van Servië en vooral
de Serviërs te verdedigen. Tegelijk spoorde Frankrijk Rusland aan de Serviërs
ook te steunen en zonder veel terughoudendheid. We mogen evenmin vergeten dat
er in Servië en de andere regio’s van de Balkan waar Serviërs leefden een
beweging bestond die een Pan-Servisch ideaal deelden: waar Serviërs leven, moet
men die alle rechten geven. Nu, in Bosnië-Herzegovina leefden heel wat
Serviërs, naast Kroaten en Bosniërs, moslims. Wenen had in 1872 een akkoord
gevonden met de Gouden Porte, het Ottomaanse Rijk over een bestuurlijk gezag
vanwege Wenen over Bosnië-Herzegovina, dat dertig jaar later werd genaast. Ook
Boedapest had te doen met de Slavische en Pan-Servische bewegingen, met het
streven van het irredentisme, dat wil
zeggen gebieden die nog niet behoren tot het rijk, maar door landgenoten,
volkgenoten bewoond worden, willen irredentisten aanhechten en daar hadden de
Serven genoeg energie voor en financiële middelen, die evenwel niet van eigen
bodem kwamen.
Een opvallend facet in het
boek en dat bijdraagt tot een beter inzicht is een memorandum van een Engelse
ambtenaar op Buitenlandse zaken die een rapport heeft geschreven (1907) over de
relaties van het UK tot Frankrijk en Duitsland en waarin een onthutsend beeld
van Duitsland en de Duitsers wordt gepresenteerd, enfin een reeks clichés die
de onbetrouwbaarheid én de barbaarsheid van de Duitsers dient te schragen. Eyre
Crowe had een Britse vader, die in Consulaire dienst was geweest en een Duitse
moeder en echtgenote. Zelf sprak hij Engels met een opvallend Duitse inslag,
zodat het moet verwonderen dat de man de Duitsers zo afschilderde? De
aanleiding was het Agadir-incident, waar Duitsland de aanspraken van Parijs op
Marokko had betwist en sinds het verdrag tussen Parijs en Londen daarover
bestond, was het voor Engeland moeilijk Duitse aanspraken te accepteren. Ook in
1911-1912 hadden er nog crises plaats rond Marokko, zodat men zich wel moet
afvragen wat er tijdens die duizelingwekkende jaren echt heeft plaats gevonden.
Feit is dat Duitsland territoriale en koloniale wensen koesterde en zich
ingesloten voelde door een verdrag uit 1893 tussen Frankrijk en Rusland,
terwijl vervolgens Frankrijk ook met de Britten een akkoord kon vinden (1904)
om in 1907 een gezamenlijk Brits-Russisch-Frans ententeverdrag te sluiten, dat
evenwel om redenen van spanningen tussen Moskou en Londen altijd wel minder
evident in werking kon worden gezet dan de Fransen hadden gewild. De Fransen
steunden de Russen, die op hun beurt evenwel in China en Perzië de Britten last
bezorgden. En ook was het voor de Britten moeilijk de rol van Moskou op de
Balkan en jegens Oostenrijk-Hongarije te accepteren. In dat lang slepende
conflict vonden Londen en Berlijn elkaar overigens wel voor een bemiddelende
rol. Al met al mag men er verwonderd over zijn dat Britten, Fransen en Russen
zo gemakkelijk met elkaar optrokken tegen de centrale mogelijkheden.
Christopher Clark laat
duidelijk zien dat al voor 1914 – toen er veel gebeurde inclusief op het
militaire domein – er al heel wat verschuivingen bezig waren en vooral dat
partijen elkaar wel heel hard beoordeelden. Duitsland was onder Bismark vooral
gericht op het behoud van het Status quo, na de oorlogen van 1866 en 1870, maar
na enige tijd verloor deze aanpak alle glans en kwam er een oorlogsgezinde
sfeer te hangen in Berlijn. De keizer zelf zette zich in voor de Vloot, waarmee
hij hoopte de Britten te kunnen beheersen, maar dat zou niet helemaal lukken,
al bezorgde de bouw en inzet van een onderzeeduikbotenvloot wel veel hoofdbrekens
voor de Britten. De Duitsers zelf leefden in de vrees dat de Russen hen binnen
enkele jaren, tegen 1917 zouden kunnen overvleugelen en voor sommigen bracht
dat gedachten aan een preventieve oorlog. Overigens speelden ook de Russen met
die gedachte en de politiek van steun aan de Serven, met hoge leningen werd ook
gevoerd met de nodige strategische bijgedachten.
Wie dus de geschiedenis van
Europa, alvast van de mogendheden wil begrijpen zal er maar beter aan wennen
dat het allemaal complex was omdat er op verschillende schaakborden gespeeld
werd waarbij de eigen inzichten ook bepaalden hoe men informatie over anderen
zou inschatten, wat betekende dat men in onthutsend hoge mate bedrijfsblindheid
ontwikkelde. Want geen van de partijen ging ervan uit iets anders voor ogen te
hebben dan de vrede, maar daarbij dienden de eigen belangen dan wel veilig
gesteld, niet enkel onmiddellijk, maar ook op langere termijn. De preventieve
oorlog, waar onder andere Schlieffen mee aan de slag was gegaan, had evenwel
nooit de mate van concreetheid bereikt, die men er later aan toeschrijven zou.
Het Schlieffenplan zelf was een schets geweest om aan te geven hoe men uit de
dubbele omsingelingen vanuit Frankrijk en Rusland kon ontkomen: eerst de
Fransen (snel) verslaan om zich dan grondig met het Russische leger in te
laten. Zelfs de discussie over de neutraliteit van België, sinds 1839 in een
verdrag vast gelegd, bleef zo nauwelijks meer dan een strategische en vooral
tactische bekommernis: ervoor zorgen zelf niet de aanvallende partij te zijn –
ten aanzien van België – volstond schijnbaar.
Met andere woorden, de vele
data die Christopher Clark verzamelde brengen ons tot nieuwe vragen over de
aanvang van de oorlog. Veel was er wel bekend, maar toch blijkt eens te meer
dat a) de oorlog niet zomaar uit de lucht kwam vallen want meerdere partijen
hadden er zich op voorbereid, diplomatiek en militair; b) de schuldvraag voor
de historicus en dus voor wie de julicrisis wil begrijpen niet de beste
invalshoek is, omdat net dan de bronnen te eenduidig benaderd worden, waardoor
men net geen inzicht meer krijgt in de complexiteit zelf van het gebeuren. Het
gaat er dus Clark niet om schuldigen aan te wijzen, maar net de processen bloot
te leggen die er aanleiding toe hebben gegeven dat Europa in een
autodestructieve oorlog verzeild is geraakt.
Een ander facet van dit boek
dat onze aandacht moet krijgen betreft de idee van machtsuitoefening in het
moderne Europa, het Europa van de Bel Epoque: wie dacht formeel macht te
hebben, merkt dat beslissingen elders vallen en dat aan andere tafels besluiten
worden genomen. De bekende telegrammen tussen Kaiser Wilhelm II en Tsaar Nicolaas
II werden gepubliceerd en hoewel we de indruk hebben dat de auteurs de keizers
zelf waren, blijkt toch dat de telegrammen doorgaans op Buitenlandse zaken, al
dan niet opdracht van de regeringsleiders opgesteld werden. Een telegram, op 29
juli waarin de keizer de Tsaar vraagt in de Austro-Servische kwestie
toeschouwer te blijven en dus geen algemene mobilisatie in Rusland te
aanvaarden, schijnt wel een persoonlijke zaak te zijn geweest. Men kan zeggen
dat de keizer wankelmoedig was – daar zijn aanwijzingen toe – maar vooral lag
het eraan dat beide vorsten in wezen niet bij machte waren de besluitvorming te
sturen. In Rusland was een aantal politici die bezwaren hadden tegen oorlog al
rond 1900 – 1905 helemaal uitgerangeerd en bovendien was er de haast morele
chantage dat men elkaar in toom moest houden. De Fransen dienden de Russen –
volgens de Duitsers – in toom te houden, de Duitsers de Oostenrijkers en tja,
de Russen de Serven…
De machtsuitoefening in een
bureaucratisch en zelfs autocratisch systeem is veel minder eenduidig dan men het
graag voorstelt en bovendien, zelfs als Nikolaas II en Wilhelm II nogal goed op
de hoogte waren van het beleid, hun hofhouding was dan altijd nog afhankelijk
van wat de kabinetten en administraties aan dépêches wenste te bezorgen. In
Frankrijk was het nog een graad erger, in die mate dat het beleid op
buitenlandse zaken gezien het verloop van de bevoegde maar niet altijd competente
ministers van Buitenlandse Zaken in handen was van de centrale administratie op
de Quay d’Orsay. Een minister kon gedurende zeven jaar zijn stempel drukken,
Théophile Delcassée van 1898 tot 1905, waarna de ambtenaren het weer overnamen.
Het hing dus maar af van de preoccupaties van deze mensen hoe of de agenda’s
ingevuld zouden kunnen worden. En dan meldt Clark met goede argumenten dat de
relaties tussen buitenlandse zaken en defensie, of toen nog oorlog, in de
hoofdsteden ook nog eens van wisselende kwaliteit kon zijn. In Duitsland was
Moltke in alle staten toen de Keizer én de regering hem opdroegen een reeds
gestarte mars op Luxemburg (het Groot-Hertogdom) te staken, terwijl het voor
hem alles behalve evident was troepen op stel en sprong terug naar de kazernes
te roepen.
Het beeld dat we overhouden
van de juli-dagen 1914, zoals Karel van Isacker die beschreef in “mijn Land in
de Kering” en wat er gaande was in de buurlanden, dus ook Frankrijk, verrast me
nu nog meer dan voorheen, want er waren toch in Parijs, Londen, Berlijn kranten
en sommige verhalen moeten toch in België en Nederland zijn
opgepikt. Karel Van de Woestijne, die dan wel in regeringskringen verkeerde en
ook andere goed ingelichte bronnen kon raadplegen, had duidelijk al voordien
gemerkt dat er een en ander fout liep. Alleen, zoals Clark aangaf, was het voor
journalisten van de kleinere machten in Europa, zeker van neutrale landen zoals
Nederland en België moeilijk scherpe (nationalistische) uitlatingen te doen,
omwille van de neutraliteit die de respectieve regeringen zeer koesterden. Dat
zorgde overigens ook voor duidelijke misverstanden in de beeldvorming, want
bijvoorbeeld de Britse kranten wilden doorgaans buiten het gesteggel op het continent
blijven en zo dus de verplichtingen aan de neutrale landen terzijde schuiven,
maar de Times koos dan weer voor het honoreren van de Entente Cordiale. Of
iedereen in London de Triple Entente, het verdrag van 1907 waar ook een band
door ontstond tussen Londen en Petersburg ten koste van alles en vooral
zichzelf wilde gestand doen, blijft nog maar de vraag, want de spanningen
tussen Rusland en het Britse imperium liepen net in Azië hoog op.
Maar zo zijn we terug bij die
vele facetten van de Europese realiteit anno 1914, in de zomermaand juli toen
Oostenrijk en Rusland elkaar uitdaagden door mobilisaties aan te kondigen,
waarbij militaire en logistieke consideraties tot misverstanden leidden dan wel
aangegrepen werden om de eigen spierballenpolitiek te kunnen voeren. Dat
Oostenrijk na 28 juni en de aanslagen op de Kroonprins en de prinses niet
onmiddellijk konden mobiliseren had te maken met de landbouw, want Wenen kon
zich geen half op het land rottende oogst veroorloven, terwijl op dat punt de
Duitsers net aandrongen op snelle actie om zo ras tot de orde van de dag te
kunnen overgaan. Snelheid en kracht! Het speelde telkens mee in vele hoofden,
maar, de feiten zijn weerbarstiger en vooral de mogelijkheden. De reis van
Poincaré, de Franse president naar Petersburg in juli 1914 was al lang gepland,
maar had sowieso in het teken gestaan van de onderlinge samenwerking.
Een element dat in dit werk
vaak aan bod komt is de vaststelling dat Rusland en Frankrijk de mening waren
toegedaan dat Oostenrijk-Hongarije zich niet teweer mocht stellen tegen de
Servische dreiging met terrorisme en opstand van de Slavische bevolkingsgroepen.
Een soevereine staat kan een andere die zorg voor de territoriale integriteit
en de interne veiligheid uiteraard niet verbieden. Dat het Keizerrijk zou
verdwijnen, daar leek iedereen van doordrongen, maar, zoals Joseph Roth later
schreef, de heimwee naar Franz-Jozef leek met het verdwijnen van diens Rijk en
diens eigen verscheiden niet onmiddellijk op te houden. Nu hebben we in de
afgelopen decennia nooit veel aanleiding gekregen om de leefbaarheid en de
vitaliteit van dat keizerrijk echt naar waarde te schatten, want behalve het
verhaal van Sissi, van de kunst in Wenen rond 1900 hebben we nooit veel gunstig
gehoord over de landen onder de Dubbelmonarchie. Net die visie is een erfenis,
zo lijkt het mij, van de afwijzende visie in Parijs en Moskou. Dat had zich geënt
op concepten over de moderniteit, maar de Serven, om maar iets zeggen, stelden
economisch en cultureel niet echt zoveel meer voor dan de Weners, maar die
werden vitaal bevonden. In het oorlogsverloop zou dat ook wel blijken. Ze
vochten inderdaad als leeuwen, de Serven.
Tot slot blijft er de vraag of
we ons niet gelukkig mogen prijzen dat er supranationale instellingen als de
VN, militaire bondgenootschappen als de NATO en vooral de EU er zijn? In 1914
stonden al die verantwoordelijke politici en militairen, journalisten voor de oefening
tot zelfbeheersing en elkaar intomen, waar die nu voor een deel door die
instellingen werden en worden overgenomen. Nu kan men zeggen dat de VN er niet
veel van gebakken heeft, in Afrikaanse conflicten en ook wel in Irak, maar
tegelijk zijn er inderdaad ook weliswaar minder opvallende successen geweest,
waar de vrede het wel haalde op gewapende conflicten. In 1914 was de wereld nog
behoorlijk eenvoudig, want de machtsverhoudingen leken duidelijker, maar dat
neemt niet weg dat wie Europa en Rusland anno 1914 wil begrijpen inderdaad heel
wat informatie moet verwerken. Gelukkig heeft Christopher Clark dit onderzoek
nog eens ondernomen, maar niet om een bepaald gelijk te verdedigen of te
poneren, maar net met het oog op de vele sporen die de bronnen aangeven en hoe
dat tot een enigszins overzichtelijk tableau aanleiding kan geven. Dat zin voor
nuance en accepteren van aperte tegenstellingen daarbij aan de orde zijn, versterkt
juist de betekenis van dit onderzoek. In de details en soms zeer goed opgeborgen
archiefstukken, telegrammen schuilen aanwijzingen voor een bepaalde attitude,
aandrang, verwachting. En soms ontspoort dat in een oorlog die vier winters
duren kan en een wereld vernietigen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten