Jan Hoet en de andere spelers op het plein der kunsten
Kleinbeeld
Afscheid
van een bevlogen Man
Jan Hoet is niet meer
onder ons
Jan Hoet horen spreken in een klas, nu 30 jaar
geleden, het wekte achteraf bij de medeleerlingen of enthousiasme of onverholen
afkeer. Want enthousiast spreken was hem wel gegeven, alleen, zo bleek wel
eens, bleek het moeilijk de inzichten van de man los te zien van de man. Het
was een eerste enthousiasme dat niet meteen werd ondergraven door een eerste
scepsis. Maar precies het verhaal van de hesp op de zuilen van de aula in Gent
was niet de eerste, maar de zoveelste gelegenheid om te merken dat er meer is
dan Hoet, terwijl men ons deed geloven dat hij zo niet een Johannes de Doper
dan toch een missionaris was. Er doemen wat vragen op, die om evidente redenen
niet gesteld worden: hoe zit het met het kunstleven in Vlaanderen? Welke
invloed heeft Jan Hoet gehad? Zou men vandaag in staat zijn zelf keuzes te
maken? Wat bedoelen we met hedendaagse kunst?
In wezen blijft dat een zeer mysterieuze zaak,
waarbij men, gewapend met enige geschiedenis van het artistieke leven en van de
kunst kan besluiten dat er weinig kunst in de tijd van ontstaan niet wonderlijk
en vooral niet afwijkend van het gebruikelijke is gebleken. Maar de
moderniteit, actualiteit is ook misleidend, in die zin dat kunst, een
koninklijk portret van Velazquez kan blijven aanspreken, ook al vervaagt het
verhaal van het kunstwerk, de geportretteerde bij onze confrontatie met de
Infantin Margarita. Alle facetten van het werk, zoals de behandeling van de
stof, het gezicht, het formaat, werken samen om de beschouwer mee te nemen. Weg
van de tijd kan men weg zijn van het doek. En er zijn ook andere werken, die
ons toelaten ze te bekijken, buiten de tijd om. Tegelijk legt dat wel een
hypotheek op de claim van hedendaagse kunst, omdat we niet weten of het een
eigen waarde heeft, los van de tijd, los van het object dat het kunstwerk is,
maar door wat het is voor de beschouwer. Hedendaagse kunst bestaat in die zin
niet, omdat het niet altijd eenvoudig is kitsch en kunst van elkaar te
onderscheiden. Het kan zijn dat iets ons aanspreekt, zo goed als onmiddellijk, maar
dat het na verloop van tijd toch gaat tegenvallen, omdat het nu net te glad of
te gemakkelijk is. Hedendaagse kunst maken is een opdracht voor elke
kunstenaar, maar hoe gaat het in het werk?
Mij valt telkens weer op dat kunstenaars de
moderniteit te gemakkelijk in het medium zoeken, zoals de zeefdruk in de jaren
zestig of de videokunst, twintig jaar later. Ook doorheen de idee kan men kunst
maken die zeer de wereld van vandaag, van elk denkbaar heden uitdrukt, waarbij
men de traditie citeert. Dan wordt kunst echt iets bijzonders, maar doorgaans
is het een samengaan van vele factoren en al bij al blijft er altijd nog een
zweem van mysterie over, waar men de hand niet op leggen kan. Want vergeten we
niet, Rik Wouters was ooit modern en ik hoorde iemand zeggen dat Jan Hoet
Constant Permeke wel wist te waarderen. Uiteraard zou ik zeggen, al is het dan
voor anderen ouden brol. Maar soms kan ouden brol wel degelijk betekenis hebben…
of krijgen.
Jan Hoet zegde men, was actief in een tijd dat
de Vlaming tijd en geld kreeg om zich met kunst in te laten. Dat klopt
ontegensprekelijk, maar het betekent ook dat talloze kunstliefhebbers naar
musea gingen en naar galerijen om er werk te kopen. De burgerij, natuurlijk en
een burgerij die tijdens de jaren zestig en zeventig, net zoals tijdens de
dolle jaren voor WO I op een aantal domeinen modern kon zijn en op andere
behoudsgezind. Die spanning ziet men doorgaans niet als men de burgerij wegzet
als de duffe kaste zonder eigen ideeën en van elke enigszins opwindende idee
gespeend. De vraag is niet of dit wel klopt, want er valt domweg veel tegenin
te brengen, wel hoe men dan wel de lange traditie van schilderkunst en
instellingen waar men het ambacht leren kan, verklaren zal. Zonder een actieve
markt en dus actieve spelers op de markt krijgt men er geen antwoordt op. En de
markt werd al langer bespeeld met tekeningen en etsen voor een breder publiek
en dan was er het grote werk, de bijzondere portretten, landschappen en
stillevens voor de welgestelden, maar net dat onderscheid vervaagt in de loop
van de twintigste eeuw.
Vandaag zien we nog portretten, noch zelden
stillevens, tenzij in het milieu van de zogenaamde amateurs, want de echte
kunstenaar vandaag, heeft vooral ideeën en laat die uitvoeren. Op zich geen
erg, want niet iedereen kan overweg met het bronsgieten of het monteren van een film. En toch, de
kunstenaar, denk ik altijd weer, moet zelf zijn medium of media beheersen die
hij wenst te hanteren, maar net zo een idee, zegt men mij, is van geen
betekenis. Want de ware kunstenaar kan zijn idee overbrengen op mensen, met
woorden en schetsen, meer moet dat niet zijn. Maar wie is dan de maker van het
kunstwerk. Na natuurlijk kan je hepsen
ophangen aan zuilen van een neoklassiek gebouw zoals de Aula van de
universiteit Gent, maar mij ontgaat de artistieke
spanning van zoiets.
Toch zijn er genoeg mensen die de ouden brol
weg willen, zo niet Jan Hoet, omdat ze menen dat alleen moderne kunst ertoe
doet. Het zal wel blasfemisch klinken, maar de historie van de kunstenaar van
het urinoir, waarover Hubert Lampo schreef, is me altijd bijgebleven, omdat het
gaat over de honger naar nieuw en naar spanning vanwege mediatoren die de kunst
zeggen bij de mensen te brengen. Maar het was een tijd, rond 1960 – 1970 dat
kunst voor de middenklasse van belang was, in zoverre dat wij, in de jaren 1970
– 1980 die mensen verweten kunst te kopen om er beter van te worden. Het bleek
naderhand nog wel mee te vallen, want velen kochten vooral omdat ze de concrete
werken echt konden waarderen.
Jan Hoet kende succes bij een generatie, zo
lijkt het, die zelf lang apathisch was voor kunst en soms verwonder ik mij
erover dat mensen die nog een eerste woord over kunst moeten uitspreken – in
het publiek – plots wel zot van Hoet bleken. Zijn streven kunst extra muros te
laten functioneren, kan men wel waarderen, maar zoals het een enkele keer in
Watou uitpakte, vond ik het toch niet helemaal geslaagd. Dat wil zeggen,
sommige installaties wekten eerder verveling dan betrokkenheid, er werd – bij
mij – geen snaar geraakt. Nu goed, dat is het probleem van hedendaagse kunst,
zal men zeggen. Soms wel, maar dat is ook zo met oudere kunst. Als iemand dan
komt zeggen “Gij zult dit prijzen”, tja, dan denk ik er het mijne van.
Het punt is dus niet dat ik niet van kunst hou,
meer nog, ik vraag me inderdaad vaak af hoe we onze wereld in beeld kunnen
brengen en of daar de klassieke dragers nog wel voldoende toe zijn. Sam
Dillemans slaagt erin, denk ik en ook Micheal Borremans, Jan Fabre soms ook en
misschien ben ik blind voor wat Luc Tuymans doet, maar dat ligt dan vooral aan
mezelf. Ik bedoel dit: men kan een kunstenaar zijn methode of uitgangspunten
niet kwalijk nemen, maar men kan dan ook niet vergen dat men de curator die
diens werk presenteren wil, zal volgen. Overigens, het blijft steken dat men al
die andere curatoren en museumdirecteuren niet meer in genade aanneemt, omdat
ze nu eenmaal de mindere zijn van die ene paus. Jan Hoet heeft zijn verdienste,
ongetwijfeld en best ook niet te ontkennen, want dat heeft geen zin. De
verdienste van Jan Hoet mag echter niet de verdiensten van anderen in de
schaduw zetten, want dat klopt niet. Er ontbreekt in Vlaanderen, maar bij nader
toezien geldt dit ook voor andere regio’s in deze moderne wereld, de bereidheid
verschillende stemmen te horen. Vooral als men iets gigagoed bevindt en dat met
een zekere accuratesse doet, krijgt men een aureaal van geloofwaardigheid.
Aangezien de media graag uitpakken met grote namen die zeer veel weten, zo niet
alles in hun domein, ontstaat een harnas van onfeilbaarheid. En dan is het hek
van de dam.
Geeft het pas Jan Hoet een koning eenoog in het
land der blinden te noemen? Net als in het geval van Louis-Paul Boon en Claus
doet dit onrecht aan andere waardevolle kunstenaars of curatoren. In de krant
(DS 1 maart 2014) valt een stuk te lezen van iemand die nooit in de gratie
stond van Jan Hoet en die vond dat hij er perfect in kon slagen van een
kunstwerk een meesterwerk te maken en soms, van een meesterwerk een prul.
Bovendien was zijn begaan zijn met de hedendaagse kunst soms wel bron van
misverstand: want uiteindelijk bleek er geen maatgevende idee meer achter te
zitten, tenzij dat het nieuw was en onuitgegeven, maar is dat niet in strijd
met de idee van kunst, die vooral op zichzelf moet kunnen functioneren.
In het succes van iemand als Jan Hoet mag men
ook het mimetisme bij de goegemeente niet negeren, dat als deze of gene Hoet de
hemel in prijst, dan volgen anderen als vanzelf. Jan Hoet zelf kan ik geen
rattenvanger van Hamelen noemen, maar zijn acolieten deden graag dat werk voor
hem. Nog eens, over Willy Van den Bussche werd na zijn overleden lang niet zo
veel poeha gemaakt en Robert Hoozee kreeg nog minder weerklank. Natuurlijk was
die laatste een echte museumdirecteur, die zijn museum ook opnieuw mocht
uitvinden naar aanleiding van de uitgebreide restauratiewerkzaamheden. Maar
waarom de ene hemelhoog prijzen en anderen negeren, het blijft bevreemden.
Kortom, we erkennen volmondig de verdienste van
Jan Hoet, maar hebben het er behoorlijk lastig mee dat hij zo een dominante
positie kon innemen in de Vlaamse kunstwereld. Dat hij in Kassel een boeiende
aflevering van Dokumenta kon brengen, zal niemand hem willen afnemen en ook
zijn andere internationale activiteiten. Waar het echter ook om moet gaan is de
vraag hoeveel men op zijn conto mag en kan schrijven. Ni dieu, ni maître? Ik
onderschrijf dat volkomen en ben dan ook de mening toegedaan dat Jan Hoet een
belangrijke, zelfs toonaangevende figuur is geweest bij het wakker maken bij
mensen van interesse voor hedendaagse kunst. Maar hij was niet de enige en
zelfs niet altijd de meest enthousiasmerende, wat mij betreft. Gewoon omdat
bezoeken aan galerijen vaak een veel directer contact opleverde. Men moet er
zich voor hoeden, zoals ook in de Vlaamse letteren gebeurde een topfiguur te
willen aanwijzen. Er is altijd verschil van niveau, dat klopt, maar na de
oorlog waren er meer schrijvers dan Boon en Claus, maar die andere zijn
vergeten. En in de kunsten? Jos Verdegem, Octave Landuyt? Zat Koenraad Tinel in
de portefeuille van Jan Hoet… En vandaag zijn er dus kunstenaars die hun eigen
weg zijn gegaan, buiten Hoet om, want die had geen interesse voor hun werk. Van
sommige topverkopen bij de grote veilinghuizen wordt wel eens gezegd dat het om
zeepbellen gaat. Heeft onze man uit Gent niet ook een rol gespeeld? We zullen
het pas later weten.
Tot slot moet ik wel terugkeren naar de vraag
wat actuele kunst is en bedenken dat elke kunstenaar vandaag actuele kunst
maakt, ook al laat die zich inspireren door Géricaut of Courbet. Actuele thema’s
als de dichtslibbende wegen, de mensen die elkaar in het verkeer of thuis naar
het leven staan, komt men in feite niet meer tegen in de actuele kunst. De
meest geabstraheerde idee krijgt vorm en dat moeten we dan begrijpen, zoals het
zoeken van de oerkip door rassen van vandaag te kruisen. Kunst hoeft ook niet
mooi, aantrekkelijk meer zijn, maar toch, bij nader toezien is kunst ook nog
altijd een poging het leven te versieren, de leefruimte meer glans te geven,
een eigen cachet te bezorgen. Maar dat is niet interessant en daarmee zijn we
rond denk ik, want toen, in die klas vertelde Jan Hoet ons dat het allemaal
alleen maar van tel is, als het interessant is. Ik weet het niet zo zeker. Maar
schoonheid, niet in Platoonse zin, wel de schoonheid die men vinden kan in een
brug of een vogel hoog boven de weiden, de weiden zelf of de rietkraag, kan
onze interesse opwekken. Maar goed, dat is niet meer van deze tijd. Nu primeert
de idee en dat stoort wel eens, omdat er tussen de (briljante) idee en het werk
soms wel veel ruimte overblijft voor ruis.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten