Dichtersgild in heilzame verwarring
APM
Binnenwerelden
Hoe treedt je die wereld binnen
die leeft waar het oog niet komen kan
wat leeft en woelt, wentelt en opborrelt
want er leeft veel dat we niet laten blijken
Wat in onze binnenwereld gaande is
hoeft men met niemand te delen,
maar het kan wel
Gedichten voordragen, van het
blad of uit het hoofd, het blijft voor de toehoorder altijd wat wennen, want
een dichter komt met iets wat men graag groots aangezet ziet, terwijl het net
vaak klein is. In andere tijden woonde ik enkele keren nachten van de Poëzie
bij, zag ik Drs. P aan het werk en nam Betty Mellaerts de rol van gracieuze
gastvrouw op zich. Het was aangenaam, wat al een verdienste is, maar de
gedichten beklijfden niet altijd.
Donderdagavond hoorde ik in
het literaire salon van de boekhandel de Reyghere enkele mensen gedichten
voordragen, uit eigen werk en het werk van anderen. Ook dat was aangenaam en er
zaten enkele gedichten in, denk ik, die zouden kunnen beklijven. Maar wellicht
is dat niet de hoofdzaak, wel het feit dat we kunnen luisteren naar mensen die
met hun gedichten iets te zeggen hebben.
Tekeningen die een gedicht
vorm geven, dat is wat Lies van Gasse doet, waarbij je pas bij het bekijken van
de bundel merkt hoe ze met haar aanpak meer brengt dan de woorden alleen.
Tekeningen bekijken en teksten lezen, het moet kunnen, maar waar heeft ze het
over? Annemarie Estor komt dan weer met het woord zelf en probeert ons mee te
nemen, zonder dat onmiddellijk doorhebben waar we het over hebben, dat wil
zeggen, waar zij het met ons over hebben wil, wat wel net zo aangenaam is.
Peter Theuninck, die zonder luid te spreken, wel met zijn dictie de
welluidendheid van de taal eer bewijst en Hilde Keteleer die ons meevoert naar
haar binnenwereld, daar gaat het met dichten om, in verschillende toonaarden.
Het maakt het ook zo moeilijk
om in algemene termen over poëzie te spreken, want wat is nu een goed gedicht?
Maud Vanhauwaert zegde dat ze vooral gedichten leest, maar gedichten horen
voordragen vindt ze niet zo overweldigend, maar omdat men haar vraagt, doet ze
het wel. Peter Theuninck laat horen dat een gedichten beluisteren wel aangenaam
kan zijn en de uitstapjes met Lies van Gasse naar Mongolië blijken niet enkel
unheimlich, maar ook een transpositie van het eigen verlangen.
Ik kwam ertoe de avond aangenaam
te vinden, omdat het zonder veel pretentie was en omdat de gedichten inderdaad
soms iets verhelderen, zonder dat je er zelf om vroeg. Dat alleen al is de
kracht van poëzie, al zal het misschien moeilijker zijn met esoterische
tekstjes, waar je kop noch staart aan krijgt. Intussen weten we ook dat de
traditie van Dada, Cobra en Pomo ons wel stijlmiddelen,
uitdrukkingsmogelijkheden hebben geboden, die we in een algemeen dichterlijk
idioom kunnen hanteren. Anders gezegd, alles is mogelijk.
De ene klaagt dat er geen
bundels meer gekocht worden, de andere dat de poëticale oogst zo schraal is
geworden, terwijl de vraag zou moeten zijn of we nog iets over deze tijd, onze
werkelijkheid te zeggen hebben dat iets over deze wereld zegt. Als je ziet,
literair historisch hoe een eeuw geleden Paul van Ostaijen met zijn gedichten
de wereld te lijf ging en ons paukenslagen aan het denken zette, maar ons
vooral van beelden, met feesten van angst en pijn op weg zette, zowel de
buitenwereld als de binnenwereld explosief te kijk te zetten, dan moeten we ook
wel weten dat de dichter in een eigen kring geloofd werd, maar dat hij ook op
veel weerstand botste bij de gevestigde literaire orde. Paul van Ostaijen werd
nooit lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde, ook
al niet omdat hij als jongere de verkeerde keuze had gemaakt en in Berlijn was
terecht gekomen. Maar ondanks zijn vroegtijdige dood, vond ik als jongere, had
hij geleefd. In het algemeen was er lange tijd een publiek dat graag het werk
van dichters proefde en er waren dichters die grenzen opzochten. Vandaag is het
handwerk van de dichter voor een klein publiek van estheten en connoisseurs
bestemd is, wat spijtig is. Men doet tot slot dan ook graag smalend over
dichters, zeker als het te vlot te begrijpen valt. De Parnassus wordt ook niet
altijd bestierd door mensen die graag dichten, of gedichten proeven. Soms
krijgt men de indruk dat enkelen macht hebben geüsurpeerd om hun smaak
allesbepalend te laten overheersen. De dichters die we donderdag hoorden en aan
het werk zagen behoren (nog niet) tot de zogenaamde fine fleur.
Het is een vraag die we ons
vandaag kunnen en moeten stellen, wat we aan doorleefdheid mogen verwachten,
als een dichter spreekt en betekent dat dan automatisch dat hij of zij zich
moeten wentelen in klaagzangen over de vergeefsheid van het streven en het tranendal
waarin we leven. De humor is dan ver te zoeken, maar ook laat de lyriek dan
veren, want over het zoete leven gaat het niet, natuurlijk, mag het niet gaan.
Luxe, calme et volupté?
Baudelaire merkte op dat waarheen hij reizen zal, niet alles orde en
schoonheid, luxe, kalmte en wellust is, maar de suggestie is dat het er ook is.
Doorheen de jaren ben ik het gedicht steeds anders gaan opvatten, maar
geleidelijk werd duidelijk dat Baudelaire, die na zijn periode als rebelse
stiefzoon in de literatuur en de kunst een roeping en een zending vond. Er is
niet enkel orde en schoonheid, luxe, kalmte en wellust strijden om onze
aandacht, maar de kunst heeft een opdracht, die de schoonheid moet dienen. Maar
wat is dan schoonheid. Dezer dagen geloven we niet meer in de schoonheid, voor
velen is dat algauw kitsch.
Krijgt vandaag de
schlagercultuur in de media meer aandacht, dan merken we dat de afstand die
deze zogenaamde volkse cultuur scheidt van de kunstenaar-dichter onvoorstelbaar
groot is geworden en dat er geen literatuurkritiek meer is om die te
overbruggen. Toch kan men er niet omheen dat Guido Belcanto altijd weer op het
grensvlak van kunst en kitsch beweegt en dat met verve doet. Hij kan dat niet
zonder doordacht te werk moet gaan.
Meer nog, wat niet diep
doordacht lijkt, kan geen goede poëzie zijn. Soms zal men nog eens verwijzen
naar Gezelle, zelden naar Karel van de Woestijne, terwijl een enkeling nog wel
eens Elsschot zal citeren, om te zeggen dat tussen woord en daad wetten in de
weg staan en praktische bezwaren, maar vooral weemoed die des avonds komt, bij
het slapengaan. Een ander zal denken aan het bedelend volk bij de poort. Maar
de oprechte zegging van het gedicht over zijn moeder en Van der Lubbe, daar
spreken we al minder van. Waarom echter, moeten gedichten gedateerd zijn.
Ronsard, die de terugkeer van de reis beschrijft en inderdaad niet meer aan
onze ervaring van thuiskomt appelleert, omdat ons thuiskomen zelden echt
verlangd wordt, zelden een lange weg vergt, slechts met een paar uur vliegen te
overbruggen valt.
Hedendaagse poëtische
ervaringen uitdrukking geven, het blijft voor elkeen een kwestie die men niet
zo gauw kan vervullen, als men het al wil. Terwijl zowat alle mogelijkheden van
de taal, zelfs van de lay out de dichter ter beschikking staan, denk ik dat we ook
moeten onderkennen dat die ervaringen zelf banaal lijken. Een fraai draaikontje
voor je ogen zien, kan hoogstens een glimlach wekken, spreken met een bronzen
man op een sokkel, een wetenschapper en taalvirtuoos, Simon Stevin, het zijn
ervaringen die ons weldadig te beurt kunnen vallen, maar waar we verder geen
boodschap aan hebben. Het eeuwig vrouwelijke en het geluk van een geslaagde
ontmoeting, daar moet men toch niet over dichten, wel?
Donderdag merkte ik nog eens
dat het wel kan, dat gedichten wel iets betekenen. Ik ben dan wel niet
officieel een stadsdichter, maar over mijn stad, waarvan ik het idioom niet
spreek, vind ik wel eens iets om over te dichten, soms ook te rijmen, vaak wil
ik het gewoon zingen. In het kleine gezelschap waar jonge mensen en een oude
heer samen genoten van het gebeuren, was het best aangenaam nog eens de taal te
huldigen en te weten dat je gewoon moet kunnen uitdrukken waarvan het hart vol
is, doordacht, overwogen, maar ook wel spontaan. Hoeveel verdichting, bedenk
ik, verdraagt de wereld om me heen?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten