autonoom leven, onderwijs en ketens van afhankelijkheid
Reflectie
Wittgenstein en het
onderwijsdebat
Gelijkheid niet enige waarde
![]() |
Ludwig Wittgenstein blijft als filosoof een buitenbeentje, maar ook als mens, met al zijn sores, blijft hij een opvallend mens. Of hij gelukkig was bij leven? Die vraag stelt men niet. |
Men
is overduidelijk ontgoocheld over het politieke besluit omtrent de lang
verbeide/gevreesde onderwijshervormingen. Het secondair onderwijs hervormen
voor de 21ste eeuw, heette het en ook wel het wegwerken van disfuncties. Maar zou
het kunnen dat de uitgangspunten én de uitgangspositie van het onderwijs zelf
van dien aard waren dat men wel moest vrezen dat grootscheepse hervormingen
nefast uitpakken voor het onderwijs? Wittgenstein was zelf ook enige tijd
onderwijzer, maar zijn pedagogische kwaliteiten bevielen niet iedereen. Wittgenstein
meende ook dat de wereld alles is wat het geval is endat het veel is, maar ook
niet meer.
Meerdere
jaren kijkt men, kijk ik naar dat onweerstaanbare streven het onderwijs te
hervormen en ervoor te zorgen dat iedereen goed beslagen de eindmeet bereikt.
Maar in hun stoutste dromen wilde men dat iedereen op 18 jaar of misschien iets
later het onderwijs met gelijke bekwaamheden kon verlaten. Dat niet iedereen
zich in de algebra en de driehoeksmeting kan bekwamen, dat sommigen het prettig
vinden functies helemaal te analyseren en met onberekenbare getallen aan de
slag te gaan, was noch is een punt. Evengoed moet niet iedereen Thucydides of
Martialis kunnen lezen of zich verliezen in de tweede Germaanse
klankverschuiving, kortom, er is een kennis die voor de ene wel aantrekkelijk
is en voor anderen dan weer zal het grote trots opleveren een huis van een goed
werkend elektriciteitsnetwerk te voorzien en de domotica te plaatsen die de
bouwheren hebben besloten aan te brengen.
Er
is ten overvloede ook dit nog, dat men in verschillende professionele
omgevingen arbeidsvreugde kan vinden, van het laboratorium waar het
stofwisselingssysteem van Wim Delvoye, de cloaca ofte de Kakmachine, daadwerkelijk een
onderzoeksopstelling is gebleken tot mensen die zich bezig houden met
taalkundige vraagstukken. Doch ook de groenteteler en de dakwerker kennen hun
trots en beroepsfierheid en daar moet men niet meewarig over doen.
Meer
nog, spreekt Adam Schmidt terecht over arbeidspecialisatie als een van de
kenmerkende motorische elementen van een economie, dan kan men zich afvragen
waarom men bij het economisch discours niet spreekt over
afhankelijkheidsrelaties die eruit voortkomen. De arts die een operatie
uitvoeren moet, kan hopelijk terecht bogen op zijn ervaring, kunde en inzicht,
maar zonder de anesthesist, de assisterende artsen en de verpleegkundigen die
elk hun rol hebben, zeker bij complexe operaties kan de operatie niet doorgaan,
evenmin zonder het goede onderhoud van het OK en dan komen we weer in andere
ketens van afhankelijkheid uit, die alle zowel door hooggeschoolden, midden-geschoolden
en ook dus laaggeschoolden verzekerd worden.
Zover
als die Nederlandse onderzoeker Rutger Bergman die meent dat een vuilnisophaler
meer verdienen moet dan een chirurg of psychiater, zal ik niet gaan, alleen al
omdat die arts na zijn leerplicht zowel de kans kreeg om verder te studeren als
de inspanningen ertoe geleverd heeft dit met meer dan voldoening ook te doen en
aan te blijven pakken. De waardigheid van deze of gene is daarbij niet in het
geding, al zal men beseffen dat mensen die konden rekenen op de kennis en capabilities van een hartchirurg die
arts wel zeer hoog zullen achten. Maar evengoed kan men blij zijn als een
vervelende klus, zoals een slecht functionerende centrale verwarming goed
gerepareerd werd. Het ene raakte het eigen leven of dat van een naaste, het
andere gaat om comfort en noodzakelijke verwarming. Het uitspreken van
waardering blijft moeilijk, tenzij men iets top kan noemen en dat laat vele
kansen onbenut om mensen juist in hun waardigheid te respecteren.
In
het debat in het Vlaams Parlement verweten beide partijen elkaar geen
waardering of onvoldoende waardering voor het beroeps- en technisch onderwijs
aan de dag te leggen. Ik denk dat zeker het BSO gebaat is geweest bij het
samenbrengen van algemene vakken, maar vooral merkt men dat het duaal leren
voor leerlingen met weinig zin voor schools leren wel eens een uitstekende
oplossing kan zijn, waarbij inderdaad de algemene vorming erbij wat inschiet.
Volgens de hervormers is dat het cruciale punt: zij willen dat iedereen een
minimale bagage algemene vorming meekrijgen, terwijl de anderen het even
belangrijk vinden, zo niet belangrijker dat leerlingen die liever werken met
hun handen, zo vlug mogelijk met de praktijk te maken krijgen en hun oefenuren
zo intens mogelijk kunnen beleven, met de nodige arbeidsvreugde erboven op.
Wittgenstein
stelde als eerste propositie van de Tractatus Logicus Philosophicus dat "De wereld
is alles wat het geval is". Hij stelde ook dat men niet spreken moet over
zaken waarvan men niets weten kan. Hij meende dat spreken over ethiek zinloos
was, maar zou in latere overdenkingen het spreken niet laten. Wat ik te berde
wil brengen is dat men via het onderwijs een ladder beklimmen moet en dat die
naderhand zonder nut is voor de betrokkene, omdat men nu eenmaal een nieuwe
ladder in het leven beklimt, die van het praktische leven of die van de verdere
vorming. Voor personen vormen die verschillende omstandigheden ook wel
verschillende ervaringen en daaruit kan wel eens superioriteit voortvloeien,
maar het is niet gezegd dat dit altijd van de hoogst geschoolde naar de
zogenaamd minder geschoolde zou gericht zijn. Soms kan de hoger geschoolde in
menselijk opzicht, in de omgang met anderen wat beperkt zijn. Veel hangt af van
omstandigheden, zelfbeeld en verwachtingspatronen. In het debat over onderwijs
heeft men voortdurend de indruk dat ene partij alleen maar nobele bedoelingen
heeft en de andere, de behoudende, alleen voor elitair onderwijs zou gaan.
Zoals Marnix Gijsen schreef in "de man van overmorgen" moet men
denken dat het motto, plus est en vous, altijd nog getoetst moet worden en de
auteur stelde daarom de vraag of het wel zo was. In het onderwijsdebat gaat men
er tegelijk vanuit dat iedereen talenten heeft en tegelijk dat iedereen die
talenten ook gelijk wil ontwikkelen. Daar gaat tijd overheen. Niet iedereen
heeft dezelfde talenten, wat men zou kunnen toejuichen maar men maakte er een
strijdpunt van en wil dat de gelijkheid werkelijk gerealiseerd wordt. Orwell is
dan ook nooit veraf in de discussies.
Ik denk
daarom dat nu de regering een besluit uitgevaardigd heeft de
onderwijshervormers toch eens bij zichzelf te rade moeten gaan. Inge Ghijs
schrijft nog maar eens dat een van de argumenten voor de onderwijshervorming
was dat teveel jongeren in de waterval terecht kwamen omdat ze in eerste
instantie hoger hadden gemikt dan ze aankonden; ergo, dat ASO hoogstaander is
dan BSO en TSO. Misschien is het in de perceptie van mensen inderdaad zo en dan
is het een gevecht tegen de bierkaai. Tegelijk blijft het opvallend hoe men de
ervaringswerelden van mensen in de onderscheiden onderwijsvormen ook niet
onderkennen wil.
Ook
wilde men alles op de schop omdat er teveel schoolverlaters waren. Tot 1987 was
de leerplicht tot de lagere school plus twee jaar beperkt, later werd dat
zestien en uiteindelijk 18 jaar. Dat heeft gevolgen gehad voor de indeling en
doelstellingen van het onderwijs, die men dus al die tijd op een eenduidige
manier wilde oplossen: ASO afschaffen. Men wil dat iedereen door dezelfde poort
naar school gaat en de school verlaat, maar schept men zo geen onhoudbare
illusies. Iemand die dierverzorging volgt in het BSO vertellen dat hij of zij
de zes zware jaren diergeneeskunde aan zal kunnen? Ik weet niet of men dat een
faire benadering kan noemen. Als mevrouw Ghijs zegt dat er geen goede bakkers
of slagers meer zijn, dan ondermeer omdat bouwvoorschriften, uitbatingsvergunningen
en tot slot de vorming verstek hebben laten gaan. De opleidingsvorm met nadruk
op praktijk voor beroepen als patisserie of charcutier is veeleisend en ook wel
kostelijk, maar mensen die deze opleiding en het leren op de werkvloer deden,
verdienen doorgaans goed hun brood en kunnen als ze dat willen vroeg hun zaak
overlaten. Soms doen ze dat noodgedwongen omdat gemotiveerd personeel moeilijk
te vinden is. Inge Ghijs vergeet dan ook te melden dat onderwijs meer is dan
kennis inspuiten in leerlingen of vaardigheden tonen. Onderwijs was tot 40 jaar
geleden een voorrecht, waar echter steeds meer kinderen uit arbeidersgezinnen
hun weg vonden en met succes. Men heeft de democratisering willen doorvoeren
tot vormen die niemand voor mogelijk kan houden. De financiële beperkingen
waren overwonnen, maar dat volstond duidelijk niet.
In
de reacties merkt men dat leraren en directies van technische scholen blij zijn
dat ze hun leerlingen opnieuw op de vorming tot goede technici kunnen vormen,
tot goede ambachtslui ook. De krant De Standaard, die graag over streekproducten
schrijft, heeft bij verre na geen aandacht besteed aan een werk als "The
Craftsman" van Richard Sennett, noch aan diens boek over
"Respect". Is Sennett dan de enige die er zich over gebogen heeft?
Neen, ook Martha Nussbaum deed dat, maar toch, bij Sennett vindt men een
uitgesproken onderzoek naar wat ambachtelijkheid nu wel niet betekent. En dat
is onder meer de tijd nemen om handgrepen onder de knie te krijgen, standaardsituaties
in de vingers te hebben. Die vaardigheden geven een meester in het vak om
altijd weer net iets verder te gaan.
Wat
daarom in het ASO wel verdwenen is, als het er al echt heeft ingezeten, maar ik
denk het wel, toen we nog spraken van Humaniora, dat is het inzicht dat een
samenleving in optima forma bestaat uit unieke individuen, met eigen
mogelijkheden, vaardigheden die weten dat ze elkaar nodig hebben om als geheel
het tij te doen rijzen. De samenleving is zelden in optima forma, maar toch, de
gedachte dat we gezamenlijk dingen kunnen realiseren komt vandaag wegens verdacht
niet meer zo gauw aan de orde. Links heeft (opnieuw) van de arbeidersklasse,
c.q. de werknemers het strijdtoneel gemaakt, maar net die werknemers zijn zo
verscheiden, dat er van klassenbewustzijn geen sprake is. Maakt men ook nog
eens een minimale vorm van patriottisme verdacht, de idee dat een samenleving
ook enigermate een gemeenschapsgevoel kan opwekken, als een aanzet tot
slavernij, dan blijft er weinig over waarom mensen om mensen buiten de eigen
kring zouden geven. Precies de filosofische en historische ontwikkeling van
inzichten over zowel het sociale contract als over vrijheden kunnen jongeren
zowel Rousseau en Diderot, Wittgenstein als Levinas, Camus en Foucault, Sennett
ook bijbrengen, maar niet iedereen zal zomaar "Respect" kunnen
verteren, daar moeten we ernstig over blijven.
Komen
we dan hopelijk tot de conclusie dat het schrappen van de term ASO wel zou
kunnen, als men terugkeren zou naar de idee van de klassieke humaniora, waarin
er plaats is voor moderne inzichten over mens en natuur, cultuur en psyche. Men
zegt nu, zeer laattijdig, dat "humane wetenschappen" een lege doos
is, terwijl men al decennia had kunnen nagaan hoe men de richting wel waardevol
had kunnen maken. De ideologische benadering die eraan ten grondslag ligt,
stuurde ook de hervormers aan. Maar het doel, goed onderwijs dat studiegeneratie
na studiegeneratie opleidt en vormt zodat mensen zelf op eigen kompas hebben
leren varen, heeft men zo te zien ook terzijde geschoven. Het doel van de
humaniora was mensen vormen tot figuren die begrepen dat ze zelf ook iets te
verrichten hadden, autonoom een oordeel kunnen vormen, gaat niet via
papegaaienwerk, maar via studie en discussie, creatief schrijven ook, maar
tevens dat ze niet zonder de stratenmaker of de hefvork tractor kunnen. Dat
evenwel ontbreekt naar mijn aanvoelen in het net afgesloten onderwijsdebat.
Helaas
blijft men doorgaan, helaas wil men nog altijd per fas et nefas naar die
gelijkheid streven. Die gelijkheid is niet van deze wereld en niemand weet hoe
het zou uitpakken. Vrijheid en zelfstandigheid zijn ook belangrijke Europese
waarden. Zoals de Grieken meenden in hun strijd tegen Darius, vochten zij voor hun
stedelijke autonomie, maar ook voor hun persoonlijke vrijheid en wilden zij
geen slaven van de Grote koning worden. Dat aspect van onze Europese beschaving
werd in het onderwijsdebat schromelijk over het hoofd gezien.
De
wereld is meer dan wij kunnen vatten, zeker als kind, maar tegelijk is er die
wereld als begrenzing. De cultuur vergat Wittgenstein en ook de verbeelding
ontsnapte hem zo te zien; toch is het wenselijk te begrijpen dat hij onze
aanspraken op een andere omgeving, waar de beperkingen van deze wereld niet van
tel zijn, zeer op de voorgrond wilde plaatsen, om dwaze avonturen van utopische
aard in de kiem te smoren. Goed onderwijs, geadstrueerd door bevlogen leraren
v/m, wat moet dat meer zijn? De structuren zijn overigens deels afhankelijk van
andere consideraties. Met dank aan de heer Georges Monard, aan Ides Nicaise en
al die andere hervormers, maar u heeft aspecten van de kwestie niet afdoende
onderzocht of in aanmerking willen nemen. Uw strijdt diende niet mensen noch de
samenleving, wel een idee en over ideeën kan men eindeloos redetwisten, over
het bestaan en voortbestaan van een samenleving ook, maar daar zijn we allen
onmiddellijk bij betrokken, het gaat ons aan.
Men
zou bij dit alles kunnen bedenken dat we vormen van slavernij of
dienstverbanden voor ogen hebben staan als we het over ketens van
afhankelijkheid hebben, die samenhangen met de mate van arbeidsspecialisatie te
maken hebben. Het gaat om de vaststelling dat elkeen autonoom zijn, toch weet
dat hij voor voedsel, mobiliteit, ontspanning niet zonder complexe samenhangen
van kennis, ervaring, kunde kan. Nu we stappen zullen zetten inzake
robotisering met lerende systemen, zou die keten op het oog ingekort kunnen
worden, maar het zou veel mensen beroven van de noodzaak zich hoe dan ook te
bekwamen. Waarom gaat de discussie daar niet over. Gelijkheid als unieke deugd
voorstellen blijft een laakbare vorm van reductionisme.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten