De kunst te gaan en andere levensvragen
Recensie
Hoe moeilijk het is heen te
gaan
Klopt
de dood aan, dan zal hij binnenkomen
Bert Keizer. Tumult bij de uitgang, Lemniscaat 2013; 252 pp. Prijs: 19,95 €
Men zegt dat lijden niet meer
mag dezer dagen en dat uitzichtloos lijden zinloos zou wezen. Bert Keizer houdt
er een meer genuanceerde visie op na en probeert de vele facetten uit de doeken
doen die samenhangen met de actuele geneeskunde. Zo weten we dat wie in het
ziekenhuis terecht komt als patiënt op leeftijd, dat die door een heel leger
specialisten wordt behandeld, maar niemand weet vast te stellen wanneer het
genoeg, wanneer het de krachten van de patiënt te boven gaat. In het
verpleeghuis, aldus de auteur, die arts is en filosoof, kan men die figuur wel
vinden, maar dan nog lijkt de neiging om de laatste behandeling alsnog op te
starten sterker dan het besef dat het ziekbed een sterfbed is geworden.
Het zal wel te maken hebben
met onze cultuur, waarbij we niet aanvaarden dat iemand gaan moet, tenzij de
laatste middelen zijn geprobeerd, terwijl in de patiëntenrechten die ten onzent
gelden juist wel voorzien is dat iemand afzien mag van verdere behandeling, als
de risico’s op onnodig lijden als gevolg van de behandeling groter zijn dan de
baten die men verwachten mag. Bert Keizer schrijft ook dat men wel eens
behandelt als de patiënt al bijna in het crematorium is aanbeland en dat moet
men toch niet willen.
Maar het heeft, zoals gezegd,
te maken met onze “prestatiegeneeskunde” te maken waarbij men het onmogelijke
nog tracht te presteren en dat roept vragen op. Aan de ene kant gelooft men
terecht dat we het onderste uit de kan moeten halen om de patiënt erdoor te
halen. Aan de andere kant zien we dat het soms lastig is als de behandelingen,
operaties of kuren doorgaan tot alle hoop verstreken is. Ik weet niet of Bert
Keizer hier zover gaat als Hannah Arendt het beschrijft in “Oordeel en
Verantwoordelijkheid”, waarbij zij zegt dat mensen inderdaad niet kunnen leven
met de moordenaar als alterego, zoals Socrates het stelde, maar dat men ook
andere inbreuken, vergrijpen, overtredingen moet meenemen en die wellicht ook
niet altijd te verdragen zijn, vooral als de uitwerking op derden van groter
gewicht is, dan we zelf hadden kunnen voorzien. Zeggen dat we het zo niet
bedoeld hebben, kan onszelf maar deels verlossen van onze verantwoordelijkheid.
Het is die benadering die Bert Keizer kennelijk ook verbindt aan het oeverloze
debat over euthanasie, namelijk dat het goed is dat we uitzichtloos lijden
kunnen verhelpen, maar dat we nog veel meer kunnen verhelpen, ander leed, waar
ook aan te verhelpen valt, met minder ingrijpende handelingen. Het is goed dat
euthanasie bij omstandigheden en volgens de procedures die de wet voorschrijft
kan, maar of het nodig was dat de wet werd uitgebreid, blijft voorbij
vooralsnog een vraag.
Kunnen kinderen niet lijden?
Die vraag is overdreven, omdat een kind van 6 of een kind van 14 al heel
verschillend tegen het leven aankijken en hun identiteit, bewustzijn verder
ontwikkeld is. Overigens kan men hier de aantekening maken dat de overheid
alles doet, werkelijk alles om kinderen voor gevaren te vrijwaren maar dat men
hen de verantwoordelijkheid geven zou, gedeeld met hun ouders, als het zover
mocht komen, dat het lijden dus uitzichtloos wordt want geen remedie is meer
voorhanden om hun levenskansen te verlengen, dat blijft een moeilijke kwestie.
Net bij kinderen aanvaarden we immers dat artsen hun hele arsenaal aan
mogelijkheden uitputten om het leven te redden en de kinderen nog een nieuwe
start te gunnen. Ook de kinderen zelf blijken in dat particuliere moment
geneigd om zich niet gewonnen te geven. En ik ken dus wel iemand die ernstig
ziek geweest is, als jongen, Leukemie, die het overleefd heeft en blij is op
deze aarde rond te wandelen en een werkzaam leven te leiden, maar er zijn naderhand
wel problemen opgedoken, zoals het feit dat kinderen voortbrengen er niet meer
bij was of is. En toch gaat hij daar zo te zien niet onder gebukt.
Bert Keizer laat zien wat het
betekent zonder God door het leven te gaan en toch meer in te brengen te hebben
dan simpel rationalisme, want hij blijft zich vragen stellen over wat de juiste
aanpak zou kunnen zijn. Zo schrijft hij op zeker ogenblik dat hij er liever
niet bij is als er sprake is van toedienen van de geneesmiddelen die euthanasie
bewerken. Overduidelijk is dat hij niet aan het toedienen ontkomen kan en dan
blijkt het wel eens bewerkelijker dan het ons wordt voorgesteld. Want niet elk
gestel geeft zich zomaar gewonnen. Hij legt uit dat het lichaam bij het sterven
een voor een de processen stil legt, waarbij hij vaststelt de volgorde
doorgaans omgekeerd is aan wat ons aan organen is verleend door de evolutie. Er
blijven met andere woorden wel eens primaire processen actief, ook nadat men
vastgesteld heeft dat het leven ten einde is.
Misschien, zo lees ik in deze
bundel overdenkingen, zijn we wel het product van evolutie, van seksuele
selectie en van het hanteren van verschillen, tussen de seksen en van de
dragers van verschillende genomen, maar tegelijk blijft het binnen de soort,
natuurlijk. Maar die evolutietheorie, die we danken aan Charles Darwin stelt
ons, aldus Bert Keizer, ook voor raadsels, onder meer omdat we nog steeds niet
goed weten hoe ons bewustzijn zich tot het brein verhoudt. Onzalig noemt de
auteur de voorstelling van Dick Swaab, dat ons bewustzijn in het materiële
brein verstopt zou zitten, maar evengoed moet men niet geloven dat er zo iets
als een dualiteit zou bestaan tussen lichaam en geest, ziel, zo men wil, want
daar zijn vooralsnog geen afdoende feiten toe voorhanden. Aan holisme of een
monofysieke natuur kleven dan weer andere bezwaren, zodat de auteur ons
voorhoudt in deze niet overijld tot bepaalde besluiten te komen. Hij verwijst
zo naar Rudolf Steiner en meent dat de man doch wel enigszins dwaalt.
God is dood! Nietzsche vertelde
het niet, hij bazuinde het uit, maar Emily Dickinson, zo ontdekt Bert Keizer in
de brieven, was even trefzeker, zonder het trommelgeroffel, zonder het
bazuinen, zonder de zelfvergetelheid, waar Nietzsche vanaf 1889 mee te maken
kreeg. En ja, ook Rudolf Steiner had te maken met Nietzsche, want Steiner
werkte enige tijd voor de zus van de filosoof. Maar over Steiner meldt Bert Keizer dat hij
vooral inzichten verkondigt, zonder die te onderbouwen met argumenten, wat
ertoe leiden kan dat je verstrikt raakt in een uitgebouwde constructie van
inzichten, zonder dat men er de verantwoording voor vindt.
Deze uitweidingen lijken niet
echt in verband te staan met het onderwerp, de drukte rond het sterfbed, maar
ze blijken wel wezenlijk voor de auteur, die ons wil duidelijk maken hoezeer
onze antropologische inzichten van belang zijn voor onze omgang met de
stervende, het sterven. Er is geen andere zijde, aldus Bert Keizer en ik denk
dat men dat ook niet hoeft te geloven, aan te nemen om juist volop in de wereld
aan deze zijde alle hoop te stellen. Maar zonder emoties gaat het niet. Keizer
veegt de vloer aan met het stoïcisme, maar in feite ook met cartesiaanse
opvattingen over de ratio. Bert Keizer blijkt volkomen wars van de verleiding
alles in een deterministisch kader te plaatsen, behalve dan dat de mens, zoals
alle zoogdieren moet sterven, omdat ons bestel ooit uitgegroeid raakt en dan
plots kan stilvallen. Hij heeft oog voor het feit dat we de afgelopen eeuw onze
levensverwachting hebben kunnen opkrikken tot ver voorbij de biologisch
relevante leeftijd. Hij heeft ook aandacht voor het belang van ons bewustzijn,
dat we als mensen ontwikkelen, geleidelijk – is men geneigd te zeggen – maar
vooral met bepaalde groeistoten, zoals rond het zevende jaar.
We worden mens doorheen de
opvoeding die we genieten en in die zin moeten we toch vragen stellen bij de
wijze waarop men mensen in armoede voorstelt. Sommigen trachten echt hun
kinderen goede kansen te geven en lukken daar ook in. De verpleeghuisarts Bert
Keizer merkt dat rond het levenseinde, zeker als er dementie in het spel is,
mensen toch wel meer op elkaar gaan lijken dan we ons kunnen voorstellen.
In die zin kan ik er niet
omheen te refereren aan een arts die afgelopen woensdag in de radio zegde dat
we de dood rationeel moeten behandelen, dus ook het leed van een doodziek kind
en dat emoties geen plaats hebben. Bert Keizer lijkt meer oog te hebben voor de
emoties, voor het bewustzijn van verlies, maar ook dat een goed geregelde
euthanasie misschien deugd doet aan de onderlinge relaties. Maar tegelijk stelt
hij zich de vraag of men een zwaar dementerende persoon wel een spuitje kan
geven – om het zo even plastisch als naast de kwestie voor te stellen. Hij
vraagt zich af of we echt wel geloven dat we een mens die bijna alle bewustzijn
is verloren en de eigen identiteit niet meer kan plaatsen, echt als hond of een
ander huisdier zouden kunnen laten inslapen? Na veel bedenkingen over wat we
zijn als mens, wie we zijn als mens, komt de auteur tot de vaststelling dat we
dat zeer moeilijk zouden kunnen. Hoe rationeel we ook reflecteren, hoe
verstandig we ook met biologische en fysiologische kennis omgaan, er blijft
iets in de mens, ook al is die van zichzelf vervreemd dat ons moet doen
huiveren, begrijp ik uit dit boek, want zelfs al is het menselijke contact,
c.q. het gesprek, ver heen, er blijft de gedachte dat het om een mens gaat.
Dit is anders dan sommigen
vertellen, die menen dat het mens zijn ophoudt als de taal en het bewustzijn
verdwijnen, als de mens zichzelf niet meer kan behelpen. Laten we het eens met
Patrick Loobuyck, dat het toestaan bij wet dat mensen om een genadige dood
kunnen vragen, geen verplichting inhoudt, net zomin als de toestemming tot
abortus elke vrouw daartoe zou verplichten, want dat zou een wel erg suïcidale
houding zijn van een samenleving – al zijn er mensen die vinden dat onze
cultuur geen verder nachleben van
node zou hebben. Hier zit uiteraard een paradox, want wie de waarden van de
Verlichting, hoe scherp we over details kunnen discussiëren, de inzichten die
de Verlichting heeft voortgebracht en waartoe we in staat gebleken zijn, net
dankzij het werk van de Franse, Duitse en Schotse, maar ook Amerikaanse denkers
zoals John Adams en later dus ook Emily Dickinson, zou ons net als een
opdracht, een missie voor ogen moeten zweven, wat sommigen ertoe brengt enkel
de radicale Verlichting in kaart te brengen en als roadmap te hanteren. Tegen dat laatste heb ik wel een aantal
bedenkingen, onder meer omdat de idee van een radicale verlichting in meer dan
een opzicht een verengen impliceert van het ideaal zelf van de verlichting,
want dat hield net in de afwijzing van eenduidigheid en van autoriteit die niet
aan kritiek onderworpen kan worden.
Bert Keizer laat zien dat
menselijkheid en medeleven precies voor wie geen zicht op of fiducie in een
leven na de dood noodzakelijk is en dat men niet blind kan blijven voor de
eigen emoties. Emoties zijn niet negatief en hoeven een goed inzicht niet te verhinderen,
want er is niets menselijker dan precies het samengaan van (gezond) verstand en
soms heftige gevoelens. Het is wel zo dat we emoties vaak in het eerder
negatieve spectrum zoeken, zoals angst, zoals haat, zoals eerzucht, maar
positieve emoties worden vaak ook negatief afgeserveerd, zoals medeleven, of,
hoe kom ik erbij, liefde voor de
medemens en de wereld zoals we die kennen, want dat valt niet te argumenteren.
Hier komt precies de cartesiaanse visie aan de orde, want Descartes vond dat
zijn observaties onbetrouwbaar waren en de directe reactie, gevoelens dus ook.
Bert Keizer zal dit alles niet met de stormram erin beuken, hij kiest
integendeel voor de benadering van Emily Dickinson, vooral haar brieven, waarin
ze subtiel maar niet minder duidelijk de referenties aan geloof en aan god
ironisch te kijk zet.
Er is veel tumult aan de
uitgang, aan het sterfbed en soms stoppen we daarmee onze emotionele
betrokkenheid weg. Maar men hoeft geen vrijzinnig humanist te zijn om dat
helemaal weg te masseren, integendeel, zo lezen we, Bert Keizer meent dat een
goede omgang met het sterven vele facetten heeft en dat respect voor de persoon
euthanasie niet in de weg staat, maar tegelijk weten we dat het evengoed
mogelijk is een moribundus rustig zijn of haar weg van alle vlees te laten
gaan.
In de huidige discussie over
euthanasie voor kinderen sluimert een vage herinnering mee, aan de
gebeurtenissen in het Derde Rijk, waar gehandicapten en dementerenden werden
vergast in het niet zo vaak vernoemde project T4, waar vooral Clemens August
Graf von Galen, bisschop van Munster zich tegen verzette – maar diezelfde
bisschop steunde wel de oorlog tegen Rusland en de Bolsjewieken – zoals ook
deze week op televisie was te zien. Prof. Bruno de Wever noemde het moord, geen
euthanasie en de zaak kon gesloten worden. De Wever had gelijk, want het was
geen eigen keuze, maar in Duitsland zelf blijft men zeer terughoudend als het
om euthanasie gaat en dat zou ons hoe dan ook alert moeten houden. Waar begint
de moord en eindigt de vrije keuze…
overigens, zou Jan Verplaetse deze hele discussie niet zinloos noemen, want we
beschikken, volgens die filosoof nu eenmaal niet over een vrije wil, dus ook
niet over keuzevrijheid. Of nog: wie besluit er dan tot euthanasie? Laat me dan
maar liever met Bert Keizer in gesprek gaan over de onzekere levensverwachting
en de absolute zekerheid dat het eens zal eindigen. Maar in de fleur van ons
leven kunnen we maar beter even vasthouden aan het tijdelijke besef van
tijdloosheid en eeuwigheid.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten