Instemming met de oorlog als taboe
Kritiek
Een
Afscheid van de geschiedenis
Waarom WO I niet leeft
ondanks alles
![]() |
Ernst Jünger, die de oorlog omarmde maar na WO I eigerde mee te lopen met de vrijkorpsen en later de NSDAP en Hitler afwees. |
Omdat we er nog wel niet toe zullen komen,
afscheid te nemen van een wereldoorlog, schreef Luc Rasson een opmerkelijk
artikel in Streven (februari 2014), waarin hij een Franse Historikerstreit
beschrijft, met als inzet de herdenking en inschaling van WO I. Aan de ene kant
staat Stéphane Audoin-Rouzeau en een paar deelgenoten, die menen dat we van de
Wereldoorlog alleen het slachtoffer herdenken, terwijl de soldaat meestal mee
heeft gedaan aan de oorlog, aan het schieten en dus minstens ook dader was. Hij
meent dat de oorlog een zaak was van instemming. Zijn tegenstanders, Rémy
Casals en Frédëric Rousseau vinden zijn benadering ongehoord en sparen de
kritiek niet. Ons komt het voor dat het artikel van Luc Rasson niets te vroeg
komt.
Nu kom ik uit een familie, twee families die op
eigen wijze de oorlog hebben meegemaakt en daarvan hebben we nog wel sporen
gezien. Langs vaders kant trouwde mijn grootvader 38 jaar oud in 1914 en werd de
eerste zoon geboren in 1915, terwijl een jaar later een zoontje stierf, met
dezelfde naam als wijlen mijn vader. Langs moeders kan werd mijn overgrootvader
slachtoffer van een incident in Brugge, in 1917, waarbij hij zijn neus en een
oog verloor en door een arts een metalen plaat kreeg ingeplant. Als knaapje van
7 heb ik nog zijn 90ste verjaardag mogen meevieren. Het is mij en
mijn broers en zus altijd wel bijgebleven. Ook de rest van de familie herinnert
zich levendig de bijzondere figuur. Maar
tegelijk bleef hij op afstand natuurlijk. Voor de goede orde, mijn vaders vader
was nog een paar jaar ouder dan mijn overgrootvader langs moeders zijde. In
alle levens kan men de nawerking en werking van de beleefde tijd navolgen en
dan blijkt het bijzonder, dat wij in zo een abstracte termen over geschiedenis
spreken.
De stelling dat de oorlog 1914 – 1918 achter
ons gelaten mag worden, gaat echter niet geheel op omdat we de twintigste eeuw
veel niet kunnen verklaren zonder de ervaring van de oorlog. Tegelijk mag ook
duidelijk zijn dat we de oorlog niet moeten vertellen alsof er geen handelende
figuren zouden zijn, maar alleen slachtoffers. De oorlog werd op vele fronten
gevoerd en soms werden onervaren soldaten ingezet, zoals in Tannenberg en bij
Langemark, waar de soldaten door onachtzame generaals in het vuur werden
gegooid. Hun overleven was van geen tel, maar tegelijk liepen een aantal
soldaten met groot fanatisme in het vuur, andere probeerden het te kunnen
navertellen, maar soms was ook dat ijdele hoop.
Hier komen we terecht bij een essay van Jan de
Laender, het hart van de duisternis, waarin hij onder meer laat zien dat
soldaten in de grote oorlog niet altijd bij machte waren op de tegenstander te
vuren. Zoals het wel eens gaat, diende men eerst die tegenstander te
ontmenselijken, alvorens men met gerust gemoed
de tegenstander kon aanpakken. Vandaar wellicht ook dat men de tegenstander
niet als individuen zag, maar wel als deel van een te minachten bende, zoals
“les Boches”.
Volgens Stéphane Audoin-Rouzeau waren de
opstanden in 1917 beperkt wat de participatie betreft, maar dat kan ook gezegd
worden van de Vlaamse soldaten die zich met de Vlaamse eisen gingen inlaten.
Toch was de empleur groter dan alleen hun aantal laat vermoeden. In Frankrijk
werd Pétain plots de veldmaarschalk en hij weigerde nog zinloze offensieven
omdat hij wist dat zijn soldaat anders massaal in opstand zouden komen. Of het
voor de soldaten aan de IJzer een verschil maakte, valt moeilijker vast te
stellen, maar in de iconografie van de IJzerbedevaarten hadden de soldaten die
houthakker aan de Orne waren geweest – en dus een strafregime hadden gekend –
een vaste plaats, maar toch waren ze slechts met 10. Wie vandaag die positie
van de Vlaamse strijd in het gebeuren van de oorlog wil negeren, zal merken dat
er dan heel wat niet uit te leggen valt, onder meer omdat men de druk die deze soldatenbeweging
op onder meer Frans van Cauwelaert legde niet naar behoren inschat. Het kan dus
niet anders of we moeten ons wel afvragen hoe het zat met de positie van zowel
het leger, d.i. de legeroverheid, de soldaten en de politici. Voor de andere
landen, zoals Frankrijk speelde nog iets anders mee, want die waren niet geheel
bezet en daar had het thuisfront wel betekenis. Alleen, als er al brieven en
andere teksten zijn, dan doorgaans van bekende
Fransen of Duitsers, Britten en Oostenrijkers. De vraag of men kan spreken
van instemming met de oorlog wordt dan wel moeilijk, maar misschien speelt het
toch wel mee, de bereidheid van de burgers om de oorlogsinspanning te leveren.
In het UK en Frankrijk was er de algemene gedachte dat men de oorlog diende te
voeren maar wanneer die instemming ging afkalven, blijft onbesproken.
Het feit dat men na de oorlog, in de Vlaamse
Beweging de idee van Nooit meer Oorlog
is gaan claimen, in het spoor van de pacifisten die samen met andere bewegingen
kort na de oorlog onder de aandacht kwamen en een revolutionaire wind deden
waaien door Nederland en België, maar ook in de andere Europese landen, zoals
het expressionisme en verderzettingen van het futurisme. In die zin was een
deel van de Vlaamse Beweging, met onder meer Herman van den Reeck zeker niet de
rechtse rakker die men graag naar voren schuift als aanhanger van de Vlaamse
Beweging, want net bij Herman van den Reeck was sympathie voor het communisme
niet ver te zoeken.
Het is daarom zaak, als we naar WO I kijken de
grote verschillen in de samenleving onder ogen te zien en de wisselende
sympathieën, want zegden we dat Van den Reeck communistische sympathieën had,
dat hij voor zijn gewelddadige dood in juli 1920, na de Guldensporenviering in
Antwerpen, neergeschoten door een politiekogel, maar zonder dat we weten of de
kogel bewust was afgevuurd, maar wel dat de politie hem niet voldoende medische
zorgen heeft verstrekt, in de visie van Maurits Coppieters, dan gaat het niet
om een anoniem figuur, want hij was activist geweest, studeerde geneeskunde te
Brussel aan de ULB en kwam uit de middenklasse, dan nog is dat niet voldoende
om de figuur te kenschetsen. Toch was hij toen, bij zijn dood een gekoesterd
icoon van de Vlaamse Beweging. Maar vandaag zijn we die figuren nagenoeg
vergeten. Voor velen is alles wat Vlaams was voor 1933 al meteen besmet met de
kwalen van de tijd na 1933, het VNV, de collaboratie en nog zoveel meer. Iemand
als Marcel Minnaert, uitzonderlijk jong professor biologie in Gent vanaf 1916 zou
de oorlog geleidelijk afstand nemen van de Vlaamse Beweging en zeker van de
NSB, want hij was in Nederland terecht gekomen om aan de repressie van 1918 te
ontkomen. Hij werd vervolgens in Utrecht dokter in de fysica en zou naam maken
met boekjes over “Natuurkunde in het vrije veld”. Tijdens WO II was hij een van
de vooraanstaande Nederlanders die als gijzelaar werden vastgesteld in
Sint-Michiels Gestel. Hoe kan men de ouder wordende geleerde na WO II nog in
lijn brengen met de jonge aanhanger van het Vlaams-Nationalisme, van het
activisme?
Men kan er niet aan voorbij dat de oorlog en de
omstandigheden in het bezette land voor de burgers én voor de militairen grote
betekenis krijgen kon. In die zin is de gedachte niet zo vreemd dat mensen de
oorlog en de oorlogsinspanningen aanvaardden voor een hoger doel. Hoe de wereld
er na de oorlog zou uitzien, bleef dan onbesproken. Dat er na de oorlog zoiets
als Clarté kon ontstaan, een anarchistische beweging en tijdschrift, valt
buiten het kader van de geschiedenisboekjes, maar misschien is men daar in de
fout gegaan.
Vooral omdat men na de oorlog de heldenrol van
Albert I dik in de verf heeft gezet kan ons niet ontgaan, maar tegelijk is
duidelijk dat men op die manier ook de frontsoldaten onder de aandacht wilde
houden. Albert I wilde zijn troepen niet zomaar in het vuur gooien. Sommigen
hebben naast Albert I Henri Pirenne gezet, als een soort onderkoning van
België. De man zelf was gijzelaar in Göttingen, maar hij was ook vader van twee
gesneuvelde soldaten. Of men nu het werk van Pirenne waardeert of niet, zijn
iconische rol na WO I, waarbij Henri Pirenne ook nog eens een groot archief
opbouwde van de oorlogsgebeurtenissen, met dat alles kan men begrijpen dat het
land na 1918 tijd nodig gehad heeft om de oorlog te verwerken. Instemming is
wel begrijpelijk als beschrijving voor de situatie, ook in eigen land, het
bezette land. Het is me pas geleidelijk gaan dagen hoe de geschiedschrijving
van de Vlaamse Beweging na 1916 en de minder partijdige geschiedschrijving,
volgens sommigen de officiële Belgische geschiedschrijving elkaar niet kunnen
ontmoeten, als men de legitimiteit van de onderscheiden verhalen niet erkent.
Maar het probleem dat Stéphane Audoin-Rouzeau
onder de aandacht bracht en waarover in Streven een opmerkelijk artikel te
lezen valt van Luc Rasson, betreft de
kwestie of het brede publiek in Frankrijk, Duitsland, het UK instemde met de
oorlog en hoe die gevoerd werd. Voor ons valt dat niet zo gemakkelijk te vatten,
omdat we altijd de les hebben meegekregen dat het om een zinloze en onzinnig
bloedige oorlog ging. Wisten de mensen veel of generaal Haig nodeloos
regimenten storm liet lopen of dat een Duitse generaal met even weinig zin op
succes zijn jongens in het vuur stuurde. Ernst Jünger beschrijft die honger
naar de strijd, het gevecht, maar ook het gedonder van de kanonnen. Na 1928
hebben auteurs inderdaad vooral de onzin van de heldenverering willen duidelijk
maken, met Erich Maria Remarque die de hecatombe van dromen en frisse
verwachtingen ten onder laat gaan in het bloed. Men kan Remarque begrijpen, men
kan zelfs het moment van publiceren waarderen, want het gaat dan beter in
Duitsland en de relaties met de buren en de grootmachten verlopen beter, maar
twee jaar later slaat de crisis toe en komen de nazi’s opzetten die onder vele
anderen ook Remarque van zijn staatsburgerschap zullen beroven.
De iconografie van de oorlog? Dezer dagen zien
we beelden uit Kiev, uit Syrië en de Centraal Afrikaanse Republiek, andere
plaatsen waar gevochten wordt, met moderne wapens. Toch zagen we in Kiev
sluipschutters, waarvan we de identiteit niet kennen, worden steden in Syrië
vernietigd. Die oorlog van weleer kan men herdenken, maar dan moet men niet
weigeren dat nagaat of de bevolking van de oorlogsvoerende landen kon instemmen
met het oorlogsbeleid. Het verhaal dat Stefan Brijs schreef over John Patterson
die aangepord werd door de vrouwen om toch maar te gaan vechten, kreeg wel een
stevige verkoop, maar bij de recensenten werd het boek minder gewaardeerd. Ten
onrechte, ook al is de vaststelling pijnlijk dat die Britse vrouwen de oorlog
wel steunden – tot hun zonen en geliefden met verhalen kwamen. Want ook toen
werkte de propaganda volop.
Luc Rasson legt met reden uit dat we hierover
moeten nadenken, want als we onszelf niet bereid achten mee te lopen achter een
vlag, welke dan ook, zonder te beseffen dat die steun alleen voorwaardelijk kan
zijn, namelijk zolang de beoogde doelen met aanvaardbare middelen bereikt
worden, dan bereiken we niets, maar kunnen we mee de ontsporing op gang brengen.
Net Ernst Jünger zou er niet toe te porren geweest zijn Alleen, dat is een zaak
van journalisten, van politici, zelfs van militairen… en voor al die partijen
is het moeilijker dan we denken de ban waarin een samenleving gehouden wordt te
doorbreken. Hans Fallada schrijf in “Alleen in Berlijn” over een echtpaar,
arbeiders die gedurende twee jaar overal postbriefkaarten bezorgde met
verwijten aan Hitler en de Nazi’s. Hoe bijzonder de roman ook is, hoe
belangrijk het werk van uitgeverij Cossee ook is, de media blijken dit soort
verhalen, waar gebeurd dus, niet echt te kunnen waarderen. Dat is, denk ik, het
zwakke punt van de Vlaamse literaire scène dat er geen waarachtige kritiek te
vinden is. Gelukkig zijn er tijdschriften als Streven waar men al eens van de
gebaande wegen durft af te wijken. Want anders zullen we eerlang WO I
herdenken, eerder kokhalzend dan sereen. Er kan geen sprake zijn van één
verhaal, dat van Remarque of Georges Duhamel, die ook de volle vier jaar diende
en vervolgens zijn aantekeningen onder schuilnaam publiceerde, want, hij wilde
er niet van beschuldigd worden de oorlog tot schone letteren te vermelden.
Het komt me tot slot voor dat we vandaag niet
kunnen bedenken wat een werkelijke inzet voor een oorlog kan wezen. Alleen al
de gedachte, hoor ik de wel opgevoede lezer of lezeres reageren. Maar het is
net het probleem met de herdenkingsmanifestaties, dat zij ons de indruk geven
dat niemand van ons, dat geen grotere groepen bereid zouden gevonden worden om
een oorlog te steunen, ermee in te stemmen. Ik denk dat daar de leegte gevonden
kan worden die vele vormen van herdenkingen met zich brengen. Het doet me
denken aan de schoolmeester van het derde leerjaar van de basisschool, die ons
aanporde naar de 11 novemberviering te gaan, want daar zagen we nog, in 1971 de
mensen die gevochten hadden. Later leek het uit te sterven, de
herdenkingsijver, maar plots, vanaf 1998 was het er weer, de ijver de oorlog te
herdenken en sinds 2008 nam die nog toe. Hoe zullen we het paroxisme beleven,
of wordt het een diepe teleurstelling? Is er nog wel werkelijke instemming dat
de oorlog herdacht moet worden? Luc Rasson legt met zijn duiding van de Franse
versie van de historikerstreit een vinger op de wonde.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten