Brugge en Franse literatuur
Kleinbeeld
Literaire
wandeling in Brugge
Yourcenar
en Georges Rodenbach
Brugge en literatuur? Ondanks
de nog altijd goed boerende boekhandels, ondanks de traditie van
uitgevershuizen, lijkt men Brugge en intellectueel leven niet op elkaar te
kunnen laten rijmen. Jo Berten, met een lange staat van dienst, zou vertrekkend
aan boekhandel de Reyghere op de Grote Markt een literaire wandeling maken en
zijn bevlogenheid, zelfs zijn bevlogenheid met schrijvers, waarbij niets aan
zijn nieuwsgierigheid ontsnappen kan met ons delen. Zelf ben ik eerder geboeid
door andere facetten, maar goed, zonder de ijver van deze studaxen zou mij veel
onbekend blijven. Zelfs in de cultuur speelt het adagium van Adam Smith, dat
van de arbeidsspecialisatie als voorwaarde voor groei mee.
Kent u Zeno? De man die slecht
eindigt omdat hij te nieuwsgierig, te weetgierig was en alles ging onderzoeken
en daarmee de gevestigde kennis onderuit haalt, lijkt vandaag niet meer echt
aan de orde van de dag. Marguerite Yourcenar schreef over hem een uitvoerige,
biografische roman, waarin ze de spagaat tussen wetenschappelijkheid en het
aanvaarden van dito dogma's helder onder de aandacht bracht. Zoals Jo Berten
ook meegaf, vertolkte mevrouw Yourcenar daarmee de idee van de anti-autoritaire
samenleving, toen ze het boek in 1968 uitgegeven zag worden en het bleek ook
meteen een voltreffer.
Marguerite Yourcenar, in het
burgerlijke leven Marguerite Cleenewerck de Crayencour was afkomstig van de
Schreve, bezat een landgoed op de Zwarteberg en leefde uiteraard ook wel in de
grotere steden. Zelf kwam zij wel vaker naar Brugge, maar haar roman, L'Oeuvre
au noir, schreef ze door luchtfoto's te bestuderen toen zij al in Maine woonde.
Toch denk ik dat de grote aantrekkingskracht die van de roman uitgaat ligt in
de wijze waarop ze een bijzonder merkwaardig man, die alle dogma's terzijde
schuift en geen compromissen met het leven wil sluiten tot leven wekt. Zijn
koppigheid levert dan op het oog niet zo heel veel op, zou men zeggen, maar
jaren na een eerste lectuur van het boek, ben ik nog altijd onder de indruk hoe
precies Yourcenar de maatschappelijke verhoudingen weet te schetsen.
Het probleem is dat Yourcenar
er zich, beter dan vele van haar lezers, van bewust was dat tijdens de periode
die we de Renaissance noemen, wetenschap en alchemie minder ver van elkaar
stonden dan wij nu graag voorhouden. Nu stelt men alchemie voor als
charletanerie en tegelijk zou men kunnen weten, als men maar eens een
inspanning daartoe deed, dat het voor de geleerde geesten, de erudieten zaak
was de wereld te doorgronden. Tot en met de universiteit bestond de scheiding
niet tussen wat rationeel en wat charlatanerie moet heten, maar tussen wie
werkelijk wilde weten en de heersende autoriteiten wilde ontmaskeren en zij die
hun prestige ontleenden aan de kennis van de autoriteiten. Lieden als Vesalius,
Mercator en anderen waren werkelijk in staat - buiten de universiteit - hun
ding te doen, omdat ze voldoende steun kregen van de keizer, die anders niet
aarzelde de inquisitie haar werk te laten doen.
Zeno, de naam verwijst naar de
Stoa, maar is tegelijk ook een volgeling van de hondse filosoof Diogenes van
Sinope, in die zin dat hij, Zeno zich niet om reputaties bekommerde, maar de
waarheid verkoos. We moeten dus bij het lezen van de roman bedenken dat
Yourcenar wel heel diep kon doordringen in de wereld van Giordano Bruno en
anderen. Frances A. Yates schreef een mooie biografie van Bruno en liet daarbij
zien hoe de filosoof zijn mosterd haalde bij Marsilio Ficino en die had dan
weer het corpus hermeticum uit het Grieks vertaald. Voor Bruno die inderdaad in
de oneindigheid van het heelal geloofde, was het heliocentrisme van Copernicus
een geschenk uit de hemel, want hij zo zijn inzichten over een nieuwe
godsdienst die de bestaande godsdienststrijd kon opheffen presenteren. Maar
Bruno, die ook reisde tot in de Nederlanden en Londen, baseerde zich op een
falsum uit de tweede eeuw, de tijd van het neoplatonisme en de gnosis. In 1610
zou Casaubon die vergissing aantonen. Voor Giordano Bruno was het zaak dat het
Corpus Hermeticum ouder was dan de verhalen over Mozes en zo ouder dan de uit
elkaar drijvende godsdiensten binnen de christenheid. Het boek van Yates verscheen
in 1964 en kan dus Yourcenar geïnspireerd hebben.
Maar Brugge zelf, met de
Bloedkapel, die recent gerestaureerd werd, met het paleis van Gruuthuse en de
Jeruzalemkapel kan voor Yourcenar ook een interessante toegang gevormd hebben
tot het denken over de hermetische traditie. Tegelijk is Brugge in zekere zin
ook de stad van Simon Stevin, maar dat lijkt geen verband te houden, bedacht ik
mij. Echter, hoewel Stevin zijn werkzame leven vooral in Leiden en de Republiek
heeft doorgebracht, kan men er moeilijk omheen dat ook Stevin iets heeft van
Zeno.
Jo Berten zal het wel niet met
me eens zijn, maar ik denk dat Yourcenar een stevige band had met Brugge, omdat
toen, in haar herinnering ongetwijfeld, Brugge niet zo een dode stad was als
bijvoorbeeld Cyriel Offermans het ook voorstelt in een artikel voor Ons Erfdeel
in 2002. Ik bedoel dit, dat Brugge, na de relatief stille periode van de
Restauratie, wel degelijk op een aantal terreinen opnieuw groei kende. Het
probleem is hier, het spijt mij erop terug te moeten komen, dat men
geschiedenis sinds een aantal decennia altijd graag in termen van het conflict
tussen arm en rijk voorstelt, terwijl de economische ontwikkelingen vaak zo
niet echt goed te verklaren vallen. Ook het culturele leven kan men niet altijd
in functie van de heersende armoede beschouwen. Niemand zal mij horen beweren
dat er voor 1914 geen armoede was in Brugge, zoals bijvoorbeeld ook Achilles
van Acker dat in zijn jeugdherinneringen beschreef. Maar er zijn verschillende
elementen die men moeilijk in rekening kan brengen: wat betekende armoede toen?
Wat waren de kansen op schoolse vorming? Was er sprake van generatiearmoede? Ik
denk dat die kwesties vaak te ideologisch benaderd worden.
Op de wandeling stonden we
plots op het Jan van Eyckplein, met het standbeeld van de bekende schilder.
Samen met de beelden van Breydel en Coninck, van Stevin ook, maakt het grote
beeld van de schilder deel uit van een campagne om het nationalisme vorm te
geven in historische beelden en voorstellingen. Vlakbij het standbeeld van de
schilder hangt een kleine bronzen plaat ter herdenking van Georges Rodenbach.
Jo Berten vond dat Bruges-la-Morte een sentimentele draak zou zijn. Nu moet ik
zeggen dat roman niet tot het beste behoort van wat ik gelezen heb, maar
tegelijk is het wel een roman die een sfeer ademt die in zekere zin aansluit
bij Verhaeren en andere; nu, die literatuur lezen velen niet meer, omdat die
literatuur gedateerd zou zijn. Ik denk dat dit een rare ingesteldheid is:
natuurlijk is de roman gedateerd, maar tegelijk is het veel meer dan zomaar een
sentimenteel verhaaltje, omdat het in de periode waarin Rodenbach leefde en
schreef niet ongebruikelijk was dat mannen in de middelbare leeftijd wel eens
voor een mésalliance gingen, omdat volksvrouwen zoveel authentieker waren dan
de al te verfijnde burgerjuffertjes. De actrices van stedelijke theaters konden
wel vaker rekenen op een welgestelde amant, zoals ook Couperus, Emants en
Buysse het beschreven. En dan was er natuurlijk ook nog eens Keetje Tippel,
Neel Doff, die het van straatmadelief bracht tot welgestelde villabewoonster bracht.
Ook Thomas Mann bracht in de Buddenbrooks een variatie op dat thema, door de
jonge Thomas Buddenbrook het te laten aanleggen met een winkelmeisje.
Men zal begrijpen, meen ik, dat Rodenbach,
wiens vader en grootvader in Brugge een vaste stek hadden, wel degelijk wist
wat er leefde in Brugge. Jo Berten wist te vertellen dat Verhaeren Rodenbach de
idee zou hebben ingefluisterd dat Brugge moest blijven wat het was, een oude,
middeleeuwse stad zonder gasverlichting en zonder andere moderne
nutsvoorzieningen, zoals trams en zeker niet op een haven moest rekenen. In
1907 werd de nieuwe zeehaven geopend, maar op veilige afstand van de oude stad.
Maar dan blijft het verhaal van de obsessief rouwende echtgenoot, Hugues Viane
die plots een evenbeeld van zijn overleden echtgenote ontwaart en zich
obsessief met haar gaat inlaten, zonder haar te laten delen in zijn
herinnering. Bric-à-brac? Ik weet het niet en bovendien, de stad is voor hem
doods, maar Rodenbach laat zien hoe blind Hugues als een slaapwandelaar door
het leven gaat. Rodenbach, zoals anderen vroegen zich af wat er met de stad het
beste kon gebeuren, wat in "le carilloneur", de beiaardier verder
heeft uitgewerkt.
Nu kan men nog altijd mensen
ontmoeten die tegen Georges Rodenbach fulmineren zonder ook maar een gedicht
van hem gelezen te hebben. Men kan Rodenbach nog steeds lezen, zoals men nog
steeds Buysse of Couperus kan lezen, zoals men Fontane kan lezen of Laurence
Sterne. Het probleem is niet het boek, het boek laat zich lezen voor wie de
inventie van de auteur aanvaardt. Of men het subliem vindt of te dwaas, hangt
van de leeservaring af, maar ik heb van de kennismaking wel genoten, omdat ik
wist, weet heb van de inspanningen van de Brugse magistraat, vroedschap aan het
einde van de negentiende eeuw iets te maken van de oude stad. Er was inderdaad
een sterke neiging de middeleeuwen te doen herleven, soms tot in het absurde
zoals een bankgebouw op de grote markt laat zien. Aan de andere kant, de
wandeling met Jo Berten, doordrong mij, kleinzoon van twee Brugse families - de
andere familie leefde in de Generale Vrije polder, zoals die streek ten Noorden
van Eeklo heette, dat het misschien wel dood mocht lijken, wie in Brugge
leefde, rond 1890 had vooral goesting om er iets van te maken. Louis Delancerie
droeg veel bij aan de nieuwe oude bouwstijl die Brugge zou kenmerken. Maar de
architect bouwde ook een van de mooiste stations in Europa, Antwerpen Centraal.
Jo Berten is gids en leidende
figuur in het wereldje van de gidsen en sprak dus over een aantal piraten die
zonder lid te zijn van de gidsenbond of kring - die elkaar beconcurreren -
mensen zouden rondleiden in de stad. Nu doe ik dat zelf wel eens, met kleine
groepen, omdat ik vind dat je vele verhalen kan vertellen en Jo Berten zal dat
niet ontkennen. Nu ben ik historicus van vorming, heb ik een en ander gelezen
over de moord op Karel de Goede in 1127, over de politiek van Filips IV de
Schone die rond 1300 een conflict hard speelde tegen de Graaf van Vlaanderen en
de Vlaamse steden, vooral Brugge... Hoe Brugge in de 18de eeuw een bestuurlijk
centrum werd, profiteerde van de vierde Engels-Hollandse Zeeoorlog en daardoor
wellicht welvarender was dan wij ons nu kunnen voorstellen. Maar goed, het
boek, een doctoraat van Yvan Vanden Berghe[i]
over het einde van het Ancien Régime in onze contreien levert ook interessant
materiaal, maar het is nagenoeg vergeten en nog slechts te vinden in betere
bibliotheken.
Het probleem dat stadsgidsen
oproepen is een zekere mate van autoritair optreden, zonder zich altijd af te
vragen hoe bezoekers van de stad vertrouwd zijn met de stad. Zo vind ik het nog
altijd vreemd dat men spreekt van een Spaanse bezetting, weinig vertelt over de
periode van de Calvinistische republiek en over de gevolgen van de Slag bij
Nieuwpoort en het beleg van Oostende.
Maar ook de Belgische tijd, na
1830 dus, wordt niet altijd met de nodige zorg aan de orde gesteld. Rodenbach
stond niet zonder meer positief tegenover de neogotische beweging die bij ons
na een aanvankelijke interesse vanwege de loge, vooral katholiek werd. De
bouwwoede vanaf 1860, 1870, ook in Brugge weerspiegelt dus meer dan alleen maar
een modegril: de Franstalige katholieke burgerij en adel koos voor de
neogotische bouwstijl. Aan de andere kant was de bouwstijl die onder meer door
de Béthune werd aangeprezen mee een wegbereider voor de moderne bouwstijlen,
zoals de Jugendstil. In Brugge zijn er weinig voorbeelden van te vinden, maar
juist daarin zit een stuk geschiedenis dat ons zou moeten boeien.
Ik heb met dat alles wel
genoten van de rondleiding die Jo Berten gaf en hij ging soms wat snel, maar
aan de andere kant denk ik, zijn uitleg aan het Biskajerplein overdenken over
het huis waar onder andere Alexandre Dumas huisvesting zou gevonden hebben,
toen hij vrijwillige ballingschap zocht, dat hij nu net een breder kader
schetst. En dat huis, daar was Constantin Rodenbach, vader van Georges ook een
graag geziene gast. Nu, tijdens de restauratie en ook onder Napoleon III, na
1851 waren er wel meer auteurs en intellectuelen die Frankrijk de rug
toekeerden, omdat ze de dictatuur, via verkiezingen gerealiseerd, niet konden
steunen. België had toen een liberale grondwet, waar die auteurs gretig van de
vrijheden gebruik maakten. Intussen gingen Verhaeren, Maeterlinck en dus ook
Rodenbach naar Parijs. Dankzij de spoorwegen werd het begrip afstand en reizen
natuurlijk wel relatief, zodat een verblijf in Parijs contact met Vlaanderen
niet uitsloot.
Nog eens, het was een
aangename, zonnige middag in Brugge en het eigenaardige verhaal van een zekere
pastoor, maar ook andere verhalen kwamen aan bod, zelfs dat de roman
"Bruges-la-morte" een sleutelroman zou zijn. Dus kan u maar beter
zelf een wandeling met de heer Jo Berten boeken, als u houdt van de anekdote en
van de aanwezigheid van auteurs in de stad. Zelf denk ik dat men de gidsen
beter zou moeten opleiden op inhoudelijk vlak. Uiteraard is er een cruciaal
probleem: de lezing van de geschiedenis. Of men kiest voor de donkere
bladzijden uit het Brugse verhaal, of men probeert, aanvaardend dat het hele
verhaal moeilijk in een wandeling van twee uur verteld kan worden, de rijke
geschiedenis tot leven te wekken. Eenvoudig is dat niet, maar iemand met zoveel
kennis van zaken als Jo Berten is het wel toevertrouwd. Hij zal het me we niet
euvel duiden dat ik als historicus bepaalde accenten anders zou leggen. Helaas,
zo is mijn indruk lijkt het debat over de grote lijnen van de
cultuurgeschiedenis van Brugge, maar ook de economische geschiedenis
afgesloten. Brugge is geen dode stad, of stille stad, omdat Georges Rodenbach
het zo beschreef. Brugge kan in de beleving doods overkomen, omdat de
vroedschap sinds Frank van Acker erin geslaagd is Brugge als rustoord uit te
bouwen voor welgestelde oudere mensen. Zeker de binnenstad, het zogenaamde Ei,
zou gebaat zijn met een wat dynamischer beleid, ruimte voor kinderen en
jongeren en inderdaad, zoals men wel eens zegt integratiearchitectuur. Het is
een raar woord, maar als ik het goed zie, wil men het vooral ook hebben over
een integratiecultuur, waarin voortdurend stukjes ingepast worden. Nog eens,
moet ik zeggen, is zo een goede rondleiding heel wat waard, ook voor wie denkt
de stad te kennen.
Bart Haers
de
eerste moderne politieke groepen te Brugge (1780-1794). Een proeve van
microgeschiedenis
in het kader van de studie van de Verlichting. De auteur is nadien andere wegen
op gegaan, gericht op de geschiedenis van de internationale verhoudingen na WO
II. Toch blijft de studie instructief voor wie iets meer wil weten over de
eigenheden van het Ancien Regime in Brugge en Vlaanderen.
Reacties
Een reactie posten