Hoe eenmalig ook, het leven te leven is de vraag
Kritiek
Een Leven; een dwanggedachte
Hoe ten volle leven
![]() |
Jean-Paul Van Bendegem onderhoudt ons over de eenmaligheid van ons leven, maar voegt er wel aan toe dat dit niet zo eenvoudig is. Daarom enkele kanttekeningen. |
Plots kwam de gedachte bij op,
toen ik las dat filosoof Jean Paul Van Bendegem, over dat ene leven dat ons
maar vergunt zou zijn en waar dus alles, werkelijk alles moeten uithalen of er
ook niet iets moeten aan toevoegen. Ook Ignaas Devisch beschrijft dat in zijn
pleidooi voor mateloosheid. Alleen, beide filosofen erkennen ook dat men dan
nog wel eens omschrijven moet wat dat betekenen kan alles uit dat leven te
halen. Misschien, bedenk ik mij, moeten we er net alles in stoppen. Want dat zegt
Van Bendegem dan ook, de wereld proberen te begrijpen ligt niet voor de hand en
zelf de regie helemaal alleen voeren is ook maar voor weinigen weggelegd. En
ja, net naast dat artikel staat een stuk over hoezeer we kindjes na een ramp
zoals die met de omvallende torenkraan of het busongeval in Serre bejegenen,
c.q. als kasplantjes bejegenen, zodat we niet zelf onze weerbaarheid leren aan
te spreken.
De filosofen begrijpen dat het
zelden van twee dingen een is, dat het ene het andere minder uitsluit dan het
andere, zodat we inderdaad veel uit het leven kunnen halen, maar we kunnen er
ook veel aan geven, maar aan wat dan? Het is een vraag waar ik wel eens over
pleeg na te denken: hoe verhoudt het individualisme en het streven naar
persoonlijk welbevinden zich tot de vraag hoe we goed kunnen samenleven en hoe
we anderen, de anonieme talloze individuen en de enkelingen die we beter
kennen, misschien enkele tientallen tot honderd mensen en dan zijn er nog de
uitzonderingen waarmee we min of meer intiem omgaan, het hunne kunnen laten?
Dat ene leven waarover we na
afloop tevreden zouden kunnen zijn, lijkt wel iets, maar je kan er na
verscheiden nog moeilijk op terugkijken, dus hoezeer je tevreden kan zijn met
hoe het is moet je haast onmiddellijk kunnen savoureren en vervolgens moet je
nieuwe omstandigheden zoeken om er zich wel bij te bevinden. Het vraagstuk waar
we dan voor komen te staan, stond ook de epicuristen al voor ogen, want ze
wilden - anders dan de stoïcijnen - het genieten niet uitsluiten, maar toch
weer zo dat er de dag erna geen zware kater volgt, financieel of fysiek,
geestelijk ook.
Natuurlijk is er heel wat dat
we niet zomaar kunnen plannen en soms, zo schrijft Sennett kan een mooi
uitgetekend levenspad, als cellist met toekomst in zijn geval op de klippen
lopen. Dan wordt het lastig ermee om te gaan. Hij koos voor een leven als
onderzoeker, historicus en socioloog en bracht het er behoorlijk vanaf, naar
eigen zeggen. Ook de Tsjechische pianiste, Alicia Herz-Sommer, die 110 jaar oud
mocht worden, diende haar plannen wel te wijzigen, zien te overleven in
Theresienstadt, waar ze met zovele andere Joodse mensen werd gevangen gehouden
en het toch maar overleefde, ternauwernood. Nu, wij hopen maar dat we dat soort
ellende niet meer hoeven mee te maken, al kan het geen kwaad van tijd tot tijd eens
te kijken of we doen wat we zouden willen doen en of we er iets mee opschieten.
Maar het andere is niet minder
waar, de gedachte van Camus dat we wel eens moeten proberen iets van ons
bestaan maken door ons langdurig voor een belangwekkende zaak in te spannen,
zoals trainen voor topprestaties in de sport, al ligt er geen Olympische
medaille in het verschiet of een bekroning met een hoge prijs. Het betekent dat
onze inzet voor zo een doel wel eens futiel kan lijken voor derden, terwijl we
er zelf meer genoegen uit putten dan gezegd kan worden.
Ook kan het van belang zijn
onderweg de juiste mensen te ontmoeten en de foute mensen te vermijden, dat
klinkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. Stelt u zich het maar eens voor dat men
2 jaar aan een scriptie werkt over de maatschappelijke rol van de angst in de
vroege Middeleeuwen, waarna men twee behoorlijke waarderingen krijgt, meer dan
14/20 maar een commissaris vindt dat er veel aan het werkstuk schort, dan sta
je daar met zo goed als lege handen. Het merkwaardige is dat ik nog altijd blij
ben dat onderzoek te hebben aangevat en afgewerkt, maar dat een negatieve score zo zwaar in een
mensenleven kan spelen, mag ook niet verbazen, al ried iedereen me aan niet bij
de pakken te blijven zitten. Ik zou nu kunnen gaan zeuren, heb er lang over
gezeurd dat die score niet eerlijk is gegeven, want de beroemde Gentse
hoogleraar wenste blijkbaar alleen maar de onvolkomenheden te zien, die er
ongetwijfeld waren. Echter, ik ging in op een uitnodiging van diezelfde Prof.
dr. Van Caenegem uit 1965, dus twintig jaar voor ik mijn werkstuk begon, om zich
aan psychologische geschiedschrijving te wagen. Ik heb niet de indruk dat er in
de tussenliggende periode veel studenten zich op dat terrein gewaagd hebben. Er
waren dus weinig voorbeelden, zoveel is zeker en het werk van de Franse
historicus Jean Delumeau voldeed niet, omdat er van historische kritiek te
aanzien van de bronnen geen sprake was. Zelfs als ik de artikelen en boeken uit
de bijgaande voetnoten in diens werk over "La peur en Occident" ging
nakijken, bleek er van historische kritiek geen of zelden sprake.
Nu kan ik dat schrijven, weet
ik voor mezelf dat het onderzoek de moeite waard is en dat sommige bevindingen
nog steeds mijn historische onderzoek blijven sturen. De moeilijkheid was dat
mijn benadering zowel geinspireerd werd door het werk van Han Fortman,
Inleiding tot de Cultuurpsychologie en verder liet ik me ook in met Peter Gay
en Erich Fromm, die wellicht voor historici niet altijd even betrouwbare
wetenschappers zouden kunnen zijn. Echter, deze discussie heb ik nooit ten
volle kunnen voeren, terwijl bijvoorbeeld Peter Gay uitlegde hoe complex het is
de switch te maken van de psycho-analyse naar historisch onderzoek. Het was dus
niet zo dat ik niet gewaarschuwd was.
Ook later overkwam het me dat
ik vertrouwen bleek te stellen in mensen die het omgekeerd geen punt vonden met
te laten vallen, maar tegelijk, ik kan ze wel niet op de vingers van mijn twee
handen tellen, de mensen die mij graag steunden en mij de kans gegeven hebben mijn weg te gaan. Het
leven zoals het is? Het heeft nu eenmaal zo moeten zijn? Inderdaad, maar ondanks
die overwegingen kan ik nu wel degelijk vaststellen dat ik ondanks alles over
mijn leven als een zinvolle weg kan nadenken en zonder mijn
verantwoordelijkheden bij een en ander te negeren of te ontkennen, wel degelijk
kan zeggen, zoals het is, kan ik ermee leven en het blijft het me inspireren.
Ik weet het, voor sommigen
geeft het geen pas, vanuit de eigen biografische schatkamer de wereld te
bekijken, maar als het om welbevinden gaat, kan men maar moeilijk anders dan
met biografische en autobiografische verhalen aan de slag te gaan. We hebben
dan maar een leven, maar als ik zie dat mijn voorzaten, die wel nog geloofden
in een leven na de dood, minder volgzaam en onderworpen het levenslot
ondergingen dan wij het graag voorstellen, ontstaat er enige twijfel. Vorige
generaties waren minder in het ongewisse over het feit dat het leven, ziekte,
ongeval en oorlog hun leven konden bepalen dan wij voor mogelijk houden. Zij
konden het lot van hun kinderen vaak ook niet goed onder controle houden, want
wie geboren werd met een hart dat niet geheel werkte of waar de hartkamer niet
geheel goed bleek te sluiten zodat in het stofwisselingssysteem zuurstofrijk en
zuurstofarm bloed niet geheel gescheiden verliep, waardoor dat kind dan
vroegtijdig stierf, dan had dat grote gevolgen. Maar de artsen kregen er pas
naderhand greep op.
Zo gaat het met levens en
bovendien, zoals onder meer Jean-Jacques Cassiman aangeeft, kan men met
degelijk erfelijk onderzoek mensen beter screenen, maar het levert niet altijd
veel meer op dan de grote waarschijnlijkheid dat iemand een ernstige aandoening
onder de leden kan krijgen en dan wordt het moeilijk, zo blijkt, voor iemand
die daar weet van heeft, iets met dat leven aan te vangen, want waartoe zou het
dienen. Aangezien we evenwel allemaal een ding weten, dat we ooit zullen komen
te gaan, kan men die wetenschap wel zinvol inpassen in de eigen levensloop,
maar dan moeten we ook proberen te vatten wat Albert Camus ook stelde, dat niet
de absurditeit van het bestaan ons probleem is, wel dat we die absurditeit
kunnen omhelzen. Credo quia absurdum. Maar waar gelooft men dan in? Niet in een
(liefhebbende) God, zo klinkt het dezer dagen, maar misschien dat het leven,
ondanks alle blijken van het tegendeel, wel goedertieren kan blijken.
Misschien berust het op een
misvatting van velen onder ons dat wie voorheen niet geloofde in de
eenmaligheid van ons bestaan, betekende dat ze niet tot opstandigheid tegen die
absurde waarheid geneigd zouden zijn want als ik zie hoe lang artsen al het
quasi onmogelijke deden om zwaar gewonde slachtoffers van de oorlog een leven
te geven, dat soms zeer lang bleek, terwijl er tegelijk waren bereid bleken mee
te werken aan de holocaust of de uitroeiing van mentaal gehandicapten of
psychiatrisch patiënten, het programma T4 en daar geen graten in zagen of niet
meenden aan hun beroepseed tekort te doen. Want we moeten begrijpen, denk ik,
dat hun benadering de onze niet kan zijn, maar zij wel vanuit hun visie op
menselijk leven en de onwaardigheid van sommige soorten meteen ook een goede reden zagen op die lichamen - meer
waren het niet - te experimenten. Men kan de Endlösung niet anders zien dan als
een aanslag op de menselijke waardigheid en het respect voor levende wezens, in
deze tijd blijkt men nog steeds een blinde vlek te behouden voor dat programma
waarmee de nazi's mensen met een handicap of psychiatrische problemen want dat
komt niet altijd aan de orde.
Vandaag zien we evenwel dat
deze mensen vooral als slachtoffer gezien worden die geholpen kunnen worden,
maar het menselijke vermogen ook met tegenslagen, zelfs trauma's te overleven,
te leven en er iets van te maken, maakt dat men best dat ondoordacht omgaan met
het feit slachtoffer te zijn, ook al is het soms per afgeleide, c.q. aanwezigheid
bij het traumatische gebeuren, maakt het moeilijker de veerkracht aan te
spreken en de eigen weerbaarheid tot ontwikkeling te laten komen.
Hebben we in dit leven maar
een kans en hoeven we niet te rekenen op een leven na de dood, op een beloning
hiernamaals, dan betekent dat ook dat we er alles wensen uit te halen, maar
hoeveel durven we erin te investeren, of beter, hoezeer wensen ons eraan over
te geven, aan het leven? Hoe maken we het andere mogelijk er iets uit te halen?
De visie van de eenmaligheid kan tot veel frustratie leiden, als men dan nog
eens de indruk krijgt dat het niet wordt wat men ervan verwacht had. Het kan
dus wenselijk zijn dat we die eenmaligheid voor lief nemen, maar dat we
tegelijk niet koortsachtig op zoek gaan naar de pleziertjes of het snelle
succes. Zich inzetten en pogen van het leven een feest te maken, het versieren,
maar ook aanvaarden dat men zware tegenwind kan krijgen en af en toe ook op
onbegrip kan stoten, dat we zware averij kunnen oplopen, het kan alles wel het
geval zijn, maar dat het de moeite waard blijft, waarom zouden we dat ook niet
onder de aandacht brengen?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten