Onderwijshervorming: het goede behouden
Dezer
Dagen
Onderwijs in de plooi
Hervormers terug naar af
![]() |
eindtermen in het onderwijs? Het is al sinds 1995 vaste prik, maar werkt dit niet te sturend? Roger Standaert vindt alvast dat die sturing nodig is. Wie hem volgt, zijn de parlementsleden. |
Onderwijsbeleid vergt enige
vasthoudendheid, eensgezindheid en stabiliteit, maar wat we de afgelopen 40
jaar gezien hebben gaat over iets anders, met name een permanente strijd over
de hervorming en wat die zou moeten bereiken, dat wil zeggen, wie hervormingen
wilde, had de vaste overtuiging dat het onderwijs niet deugen kon, terwijl wie
het bestaande wilde behouden, onrechtvaardig was en niet wilde onderkennen hoe
groot nood van het onderwijs aan grondige hervormingen wel niet was, maar wat
die benadering zou opbrengen, werd nooit geheel duidelijk.
Het onderwijsbeleid werd
hierdoor een niet meer te bediscussiëren beleidsdomein. Voors noch tegens
mochten echt besproken worden, finaal viel het andere inzicht niet te overwegen,
terwijl men dan toch over de uitgangspunten moet van gedachten kunnen wisselen.
Alleen N-VA heeft zich op zeker ogenblik rekenschap gegeven van de zwakte van
het debat en van de zwakte van de argumenten, vooral ook de keuze die men
maakte om het doel te bereiken. Het doel? Iedereen gelijk aan de eindmeet? Zou
het mogelijk zijn, want hoewel iedereen kansen moet krijgen, kan men niet
beweren dat iedereen hetzelfde einddiploma halen kan na 12 jaar
leerplichtonderwijs.
In het debat heeft men
kansarmoede zeer eng gerelateerd aan de diploma's van de ouders en het feit of
een gezin een ouder heeft, terwijl niet alle alleenstaande moeders onmondig
zouden zijn noch weten zouden wat hun bloedjes nodig hebben. Er zijn vele
facetten, denk ik, maar geen kan voldoende verklaren waarom sommige kinderen
wel en andere niet door het middelbaar onderwijs geraken, al dan niet met een
herexamen - dat men ook wilde
afschaffen.
Cruciaal in het debat is de
vraag of leraren bereid zijn het onderste uit de kan te halen en hen, de
leerlingen, met een engelengeduld de moeilijkste kwesties weten uit te leggen,
maar de hervormers hebben tientallen jaren lang juist betoogd dat de leraren de
zwakke schakel in onderwijsgebeuren waren. Vele hervormers en hun aanhang in de
pers vonden het niet nodig de aanname minstens te nuanceren, maar toeterden
jarenlang dat het onderwijzend personeel niet bij machte was de noodzaak van de
hervormingen te zien - wat nog juist is ook - maar ook de voordelen van het
nieuwe onderwijs niet wilden zien, want te conservatief. Maar die mensen volgen
nascholing,
Het zou dus goed zijn, denk
ik, als de onderwijshervormers bij lange
na niet weten of hun remedies wel zullen helpen, omdat het probleem dat ze
willen oplossen minder helder geformuleerd blijkt dan ze zelf graag voorwenden,
maar ook als het zo helder mocht zijn, blijft nog de vraag of hun analyse wel
juist was. Want men kan niet negeren dat een halve eeuw geleden jongeren uit
arbeidersmiddens wel konden studeren en een aantal van hen scheerden hoge toppen,
werden hoogleraar geschiedenis of natuurkunde. Na WO II en zeker tot het einde
van de jaren 1980 bleek de toegang tot onderwijs, ook hoger onderwijs, ondanks
de vele eisen die men toen stelde, geen groot obstakel, al weten we niet waarom
deze het wel deed en de andere niet. Het uitbouwen van het technisch onderwijs
zorgde evenwel voor een goede vorming, maar wie de klassieke humaniora had
gevolgd, vond dat blijkbaar niet afdoende en zeker niet voldoende om van
werkelijke democratisering te spreken.
Het herzien van het
hervormingsprogramma is nooit aan de orde geweest, de argumentatie was altijd
een zwak punt, zodat men tegenstemmen wel het zwijgen had op te leggen, want de
observaties werden niet getoetst. Daarom is het goed dat de regering besloten heeft
het goede van het onderwijs te behouden en bij te sturen waar dat wellicht wel
enige winst zou opleveren. Maar de grond van de zaak, de basis van het
onderwijs kan men niet anders formuleren dan als een geheel van kennis en
vaardigheden die men onder de knie kan krijgen of net niet, want hoewel het
achteraf zo eenvoudig leek, was het leren lezen, het vertalen van zinnen en
gedachten, uit vreemde talen en naar vreemde talen, een zaak van taaie
werkzaamheid, oefenen en toetsen.
In wezen heeft men twintig
jaar lang een onwezenlijke discussie gevoerd, nadat de invoering van het vso
een fiasco is gebleken. Het eenheidstype bracht evenmin de zo gewenste
eenvormigheid en elke poging daartoe botste op argwaan bij leraren m/v en
ouders. De kinderen, zo zegt men wel eens, zouden wel pro zijn, maar hoe zouden
zij kunnen weten wat van een abituriënt,
iemand die het Secondair Onderwijs achter de rug heeft, met vrucht dus,
verwacht mag worden. Het gaat inderdaad om het kunnen leren, het gaat ook over
een basiskennis van verschillende vakken en de methodes eigen aan die vakken,
al zal men vaststellen dat de aardrijkskunde die we kregen rond 1980 vandaag
niet enkel in staatkundig opzicht achterhaald is, ook economische en
demografische parameters zijn grondig gewijzigd. Hetzelfde kan men zeggen over
biologie, fysica en scheikunde, maar ook omtrent de geschiedschrijving is voor
wat de betreft de nieuwste tijd en de hedendaagse geschiedenis wel een en
anders in een ander daglicht komen te staan.
Het is niet echt een probleem
voor wie oplet, want die weet dat de aangedragen kennis een basis is, meer niet
en dat men het zelf wel kan bijbenen. De
geschiedenis van het Midden-Oosten? Men kan proberen een algemeen kader aan te
reiken, waarbij zowel het postkoloniale tijdperk in beeld komt als het
panarabisme en het pogen een seculiere staat op te richten in Syrië en Irak.
Zoals het zich nu laat aanzien, blijkt het secularisme in de meeste staten in
het Midden-Oosten onbetrouwbaar en onwaarachtig te hebben uitgepakt, maar hoe
het alles aan te dragen in een klas, vergt diepgaande kennis en de moed de
verschillende aspecten goed onder ogen te zien. Maar ik weet bij lange na niet
of dit in de eindtermen terug te vinden is of het programma voor de derde
graad. In wezen zou een beetje leraar humaniora er niet te veel om moeten
malen, want het zijn kwestie die iedereen raken. Wel moet hij of zij de hele
kwestie op een behoorlijk niveau bestuderen. Helaas blijkt dat soort zelfstudie
van leraren in functie niet (meer) verwacht te worden.
Vroeger
bleken sommige leraren zich nog nauw verbonden te weten met het vakgebied dat
ze hadden gestudeerd en dat zo ook brachten op school. Het probleem is men nu,
anders dan een halve eeuw geleden ook van studenten geen begin van
nieuwsgierigheid meer verwacht of minstens de vatbaarheid voor nieuwe kennis.
Men kan niet spreken over de holocaust, zonder proberen de cultuur in Duitsland,
maar ook in andere Europese landen voor WO II, voor de dertigjarige oorlog te
vatten. De geschiedenis van de emancipatie van de joodse ingezetenen in de
Oostenrijkse erflanden, Pruisen, Frankrijk en Engeland, om nog te zwijgen van
het Russische rijk, vraagt dan wel enige uitleg. Er is geen verantwoording of
verontschuldiging mogelijk voor de Endlösung, maar het blijkt moeilijk dit aan
te tonen als men niet goed uitlegt hoe vanaf de 18de eeuw in delen van Europa,
joodse mensen een plaats verwierven in de samenleving.
Niet
in elke school, elke richting kan men dat verhaal op eenzelfde diepgaande
manier brengen, maar dat is nu net het probleem, de overheid, politici en
onderwijshervormers, die op andere terreinen de mond vol hebben van gelijkheid,
juist inzake onderwijs een onvoorstelbare uniformiteit nastreven. Toe te
juichen valt dan ook dat de regering na zovele jaren discussie precies voor
verscheidenheid heeft geopteerd, opdat de onderscheiden talenten het beste
ontwikkelen kunnen.
Het werd
immers stilaan een onoplosbare kwestie als men de werkzaamheid van het
onderwijzend personeel voortdurend in vraag ging stellen, waarbij de
aantekening gepast is dat de critici van dat personeel zelf ook wel een groot
aandeel hadden in de opleiding van die mensen. Toch leidde die kritiek ten
aanzien van het personeel niet tot zelfkritiek, want de uitgangspunten waren juist. De
rechtvaardigheid die men nastreeft, kan dan wel een mooi principe zijn, wie
zegt dat er maar een manier is om rechtvaardig onderwijsbeleid te ontwikkelen? Meer
nog, rechtvaardigheid nastreven zal niemand afwijzen, maar wie bepaalt wat
rechtvaardig beleid is? Daarom kan men de besluiten van de regering wel
onderschrijven: hervormingen die verschillende onderwijstrajecten mogelijk
maken in plaats van te opteren voor een eenheidsworst, waar niemand gelukkig
mee kan zijn.
Het
bezwaar zal wel zijn dat de sterke leerlingen alweer meer kansen krijgen, maar
dan onderschat men de vormende waarde van het technisch en beroepsonderwijs.
Sommige verlichte zielen menen dat iedereen dezelfde algemene vorming zou
moeten hebben, maar dat lijkt me moeilijk met goede argumenten te onderbouwen,
want niet iedereen wil zomaar talen leren op zo een manier dat men Madame
Bovary of "les fleurs du mal" kan lezen, dan wel 1984 van Orwell dan
wel Jane Eire...
De
sociale situatie van het thuisgezin mag geen beletsel vormen, maar, zegt men,
dat is nu wel het geval, maar hoe zal men dat meten. De parameters die men
hanteert, blijken wel eens eenzijdig. De regering heeft die kritiek op het
hervormingsprogramma wel gezien en bovendien begrepen dat, als men meer
ingenieurs wil, men de kwaliteit van het ASO en sommige richtingen van het TSO
wel nog versterkt. Betekent dit dat men andere leerlingen op hun honger laat?
Ik dacht het niet, want nu kan men opnieuw investeren in het BSO, waar de
hervormingsgezinde kliek altijd weer op blijkt neer te kijken. Mijn respect
hebben die leraren en ateliermeesters anders wel.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten