nieuwe vijand voor open samenleving?
Dezer
Dagen
Duale wereldbeelden
En onbegrijpelijke kwetsbaarheid
Er ontstond
ergens een bizar klimaat, waarin mensen zich bij het minste en het geringste
gekwetst voelden, of zelfs dat niet, zo voelden zich onveilig. Dat mag niet
kunnen en dus moet wie de onveiligheid mocht veroorzaken, geëxcommuniceerd worden,
dat wil zeggen, we stoten hem of haar uit de gemeenschap. En er zijn dus alleen
maar goede en slechte mensen. Zou het? Bovendien mogen we voortgaan op onze
gevoelens, denken hoeft niet meer. Tinneke Beeckman schreef er een mooie
inleidende column over, maar wat vangen we ermee aan?
Jonathan
Haidt en Greg Lukianoff schreven een boek “the coddling of the American Mind”,
het vertroetelen dus van de Amerikaanse breinen. In een review in The Guardian
wordt de auteurs verweten dat ze geen oog hebben voor de zorgwekkende situatie
van studenten en alumni, die hun studielening nauwelijks kunnen afbetalen. Dat
kan inderdaad voor onzekerheid en angst zorgen. Uiteraard kan dat een probleem
wezen en zal de rekening na de promotie wel eens hard kunnen aankomen. In
Duitsland bijvoorbeeld is het universitair onderwijs heel wat meer
toegankelijk, juist financieel, maar de eisen aan de studenten zijn er wellicht
ook hoger – al moeten we dan verdisconteren dat het kopen van titels niet onmogelijk
is. Haidt noch Lukianoff en evenmin Beeckman zullen die financiële toestand
niet ontkennen, want het gaat precies over universiteiten met hoge
collegegelden en waar men zonder financiële steun niet veel kan bereiken – of men
moet men beurs in de wacht slepen - maar het gaat wel degelijk om de vraag of
en waarom studenten zo gewillig aannemen dat ze kwetsbaar zouden zijn. Zou het
te maken hebben met de idee van slachtofferschap, zoals Peter Sloterdijk dat
beschreef in “Zorn und Zeit”, voortbouwend op de visie van Friedrich Nietzsche
omtrent ressentiment en slachtofferschap. Het punt is dat men zich kan overgeven
aan of zwelgen in slachtofferschap en dat anderen er voordeel bij hebben in uw
slachtofferschap te laten investeren, op de woedebank. Als dat aan
universiteiten ook mogelijk blijkt, dan vormt dat een breuk met het klassieke opvoedingsideaal dat ertoe strekte
dat mensen de middelen in handen kregen om net buiten de gebaande paden te gaan
kijken. Het was vooral de bedoeling dat studenten de mechanismen meekregen om
autonoom taken in de administratie[i]
uit te voeren, maar uiteraard binnen de verwachte bandbreedte. Sommigen overschreden
de grenzen en anderen vonden botweg dat hen geleerd was niet deugde, dat werden
ketters, al werden ze niet altijd vervolgd.
Het
feit dat men geen meningen of inzichten wil krijgen die botsen met het eigen
aanvoelen van wat juist is, zonder dat men gaat overdenken, past inderdaad niet
met wat we van een universiteitsstudent mag verwachten. Maar ik had die
zeurende pijn al met wat men dan Politieke Correctheid noemde, vanaf 1985
ongeveer, al ging men er toen vooral toe over bepaalde nieuwe termen uit te vinden,
om mensen niet te beledigen. Natuurlijk moet men mensen niet beledigen en soms
valt het voor dat dit stoemelings gebeurt. Maar ergens in 1992 hoorde ik een
voor het overige fijnbesnaarde dame uithalen naar lompe boeren, wat toch ook
wel een beledigend taalgebruik mocht heten. Maar de uithaal was uiteraard PC,
omdat die boerenpummels nu eenmaal niet weten hoe het hoort. Mijn vader, boerenzoon,
moest wel eens lachen, want die dame deed hem denken aan een bepaald type burgerlijkheid,
waarbij het zich onderscheiden zeer veel tijd en energie vreet. Zich inlaten
met PC geeft inderdaad blijk van een zeker preciositeit, die men niet zo gemakkelijk
terzijde schuiven, ook al omdat het inderdaad in sommige kringen, studenten
sociale wetenschappen, zeer weegt op wie binnen de kring staat of erbuiten.
Maar hoe kan men studeren als men primaire aannames niet wil onderzoeken. Ook
is de vraag hoe men zich beledigd kan voelen in plaats van een ander, van de
beoogde beledigde.
De
gewoonte om met zorg woorden en termen te hanteren kan men niemand euvel
duiden, maar als men een woord als “gehandicapt” wil bannen wegens beledigend,
wat moet men dan zeggen, personen met een ‘mentale’ beperking? Over afzienbare
tijd zal ook dat weer fout blijken en
bovendien zal men toch eens moeten nadenken of dat niet willen beledigen echt
zover kan gaan dat men elke vorm van beledigend taalgebruik aan het eigen adres
als norm gaat hanteren. Waar zal men dan eindigen?
Het
gaat nergens meer over als kinderen die opgroeien in een gouden kooi plots vrezen
dat er iemand beledigd kan worden. Inderdaad, de echte slachtoffers van geweld
en onkies taalgebruik vallen dan helemaal uit de boot en bovendien kan men toch
maar moeilijk om met dat grenzeloos geborneerde egocentrisme en morele
superioriteit.
Oh ja,
er zijn alleen slechte mensen en goede mensen? Dat is nu precies wat de aanhangers
van de NRA ook aannemen en zij menen dat niets beters te bedenken is tegen een
bad guy met een geweer dan een goed guy met een geweer. Wie zal uitmaken wie
wat doet. Wat is goed, fout? Ah ja, wie iemand beledigt is fout. Het is een
vorm van perfectionisme, dat schadelijk is voor de omgang onder mensen. Ook de
Canadese premier Trudeau presteerde het een studente het woord “mankind” te
laten terugnemen, het moest een vermeend neutrale maar onbestaande “peoplekind”
zijn. Mankind is een woord dat al tijden gehanteerd wordt om de menselijke
soort aan te duiden. Womankind had dus ook gekund, maar ja, dat is dan weer
niet zo leuk voor mensen die noch man noch vrouw zijn. Finaal wordt alle
communicatie onmogelijk en ja, die kwetsbaarheid wordt ook groter, lijkt het
wel.
De
discussie aangaan met de aanhangers van dat taalpuritanisme, het geloof dat
elke identiteit niet mag beledigd worden, behalve boerenpummels, de blanke, witte,
niet gekleurde vent vanaf 35 ongeveer, want die zijn mee schuldig. De eeuwige
erfzonde in een nieuw kleedje, een nieuwe gedaante, maar evengoed is er geen ontkomen
aan. Tinneke Beeckman heeft overschot van gelijk zich zorgen te maken over een
mens- en wereldbeeld, waarin zelfs de situatie van mensen die men niet kent
niet meer gerelativeerd kan worden.
Overigens
gaat het niet enkel om woorden en termen, maar om een context waarin men die
gebruikt, te berde brengt. Zouden studenten taalkunde of filosofie echt niet
begrijpen dat taalsystemen een rijk scala aan mogelijkheden ter beschikking
stellen om het nodige en andere te zeggen en te schrijven en dat men wel eens
aandachtig moet lezen om tussen de lijnen te zien wat bedoeld wordt. Klinkt het
niet altijd, botst het soms, dat is nog geen reden om het niet te zeggen, als
men overtuigd is, om dat dan ook te zeggen, maar niet met het oog anderen te
kwetsen. Maar waarom voelt men zich plaatsvervangend zo gauw beledigd? Het is
een nieuwe vorm van activisme, waarbij de ratio helemaal zoek is, dat betekent dat men voetstoots aanneemt dat
iets fout zou zijn, omdat er een “foute” term in zou staan of omdat de spreker ergens
fout zou zijn. Een ratio die een universele
uitwerking heeft en die berust op een aantal argumenten die in internationale
verdragen zijn afgesloten, zoals de UVRM van de VN uit 1949 en vervolgens de Europese
invulling, die in 1950 werd ondertekend..
Het
was me al langer duidelijk dat men inderdaad de beschikkingen van die verdragen
moet doen naleven door de verdragsluitende naties, terwijl men er zich wel moet
voor hoeden de mensenrechten te zeer te instrumentaliseren, op het niveau van
de internationale verhoudingen, maar ook voor intern gebruik. In de discussie
over hoe Europa en België moeten omgaan met de migratie die de afgelopen jaren
een hoogtepunt kende, zowel via Griekenland als via Italië, begon men op een
goed gekozen moment te verwijzen naar het artikel 3 dat verbiedt mensen terug
te sturen naar landen waar het voor hen apert gevaarlijk is. Men mag inderdaad
niet bewust mensen in gevaar brengen, maar het roept wel vragen op bij mensen
die de vluchtelingen, landverhuizers liever niet onze richting op zien komen –
en waarom zouden zij dat niet mogen stellen? – dat al die personen in het land
van herkomst gevaar lopen, terwijl ze wel eens beschouwd worden als
onbeduidende lieden. In feite kan men uit een discussie als deze niet geraken,
omdat alle beweringen op aannames berusten die niet of nauwelijks geverifieerd
kunnen worden. Het gaat niet enkel om een polarisatie tussen kampen, maar
evengoed kunnen de partijen, kampen elkaar verwijten blind de blijven voor de
werkelijkheid.
Laten
we dan kijken wat een humane behandeling kan zijn voor nieuwkomers, waarbij men
ook de eigen bevolking, burgers niet veronachtzaamt, want in deze tijd zien we
net dat wie de nieuwkomers met veel egards ontvangen wil de anderen ervan
verdenkt racisten te zijn, want ze zijn tegen. Over de oorzaken van de migratie,
moet men dan niet discussiëren want die is op gang en zal niet meer stoppen. Ik
vraag mij af of al die welwillendheid wel blijk geeft van respect voor de eigen
medeburgers. Zelf ben ik er al langer diep van overtuigd dat we met die
bewegingen van mensen uit Afrika en andere delen van de wereld nog wel even te
maken zullen hebben. 3 miljoen Venezolanen hebben hun land verlaten, omdat
Maduro laat zien dat een communistisch gezind bewind leidt tot armoede, tot een
falende staat, corruptie en geweld en dus kan men die vlucht politiek en
conjunctureel noemen, maar voor de Brazilianen is het wel een moeilijk te
beheren kwestie. Of het mensenrecht is landverhuizer te zijn, het eigen land
verlaten voor betere oorden, is nu ook een twistpunt, terwijl het hoe dan ook
zo is dat de demografische omstandigheden, de falende staten en de zich onvoldoende
aanpassende economieën nogal wat mensen dwingt om een beter leven te zoeken. Maar
falende staten opnieuw voorzien van instellingen en van een nieuwe mentaliteit…
valt niet vanzelf te realiseren. Wij spreken (verontwaardigd) over
mensensmokkelaars of -handelaars, maar in de Sahel en de Sahara blijken hun
diensten onontbeerlijk om ook maar in de buurt van de Middellandse Zeekust te
komen, al blijkt men nu ook de weg naar de Canarische Eilanden te vinden. Het
kan vervelend lijken, maar de migranten en de smokkelaars zoeken gewoon de weg
van de minste weerstand.
Daarom
moet men niet doen alsof we die ontelbare aantallen mensen kan opvangen, want het
gaat om een proces dat diepe wortels heeft in een omgeving waar we weinig vat
op hebben en waarbij we moeten erkennen dat die mensen op weg zullen blijven
gaan, of het een mensenrecht zou zijn of niet. De aanpak hoort dus gericht te
zijn op wat mogelijk te doen valt in de landen van herkomst, maar ook dient,
ondanks alle gedoe over soevereiniteit onderzocht wordt hoe landen in Europa
hun bijdrage kunnen leveren in de opvang. De vraag is niet of “zij” onze
cultuur zullen veranderen, de vraag is hoe wij de kans geven aan onze samenleving(en)
deel te
nemen, ofwel: hoe werken we een proces van integratie in de hand. Islamisering?
Er zullen wel mensen van hier zich bekeren, om allerlei redenen en omdat zij
die religie omhelzen omdat ze het allemaal zo duidelijk vinden. Men kan dat
betreuren, maar wat stelt men er tegenover? Weinig.
Het
debat komt evenwel niet van de grond, of beter, het blijft een loopgravenoorlog
en de strijdende partijen hebben geen begin van respect voor de tegenpartij.
Het gaat dan nog niet om het wel en wee van de migranten, nieuwkomers… wel over
het eigen morele gelijk. Als men een debat wil en vooral op zoek gaat naar
oplossingen, dan is respect voor de andere en diens/haar meningen wel het
minste, ook als die er al eens gortig uit komt. Als men dan bovendien zegt dat men
veilig wil zijn voor ongemakkelijke inzichten, dan valt er niets meer te
zeggen.
Het is
daarom ook een gelukkige greep van mevrouw Tinneke Beeckman dat ze deze
ontwikkelingen onder de aandacht brengt, want de universiteit is geen veilig
oord als het over gedachten gaat en over onderzoek. Er is natuurlijk altijd wel
een flinke groepsdruk geweest waarbij men zich in veilig conformisme veilig kon
voelen, zoals ten tijde van het Postmodernisme
het geval was. Ook Arthur Schopenhauer vond de universiteit al een oord van
middelmatigheid. Het feit dat J.S. Mill niet naar de universiteit kon omdat hij
weigerde de 36 artikelen van de Church of England te onderschrijven, belette
niet dat hij zijn eigen paden zocht en vond en ons nog steeds kan inspireren.
En zelf vond ik mijn studietijd aan de Universiteit Gent, toen nog de
Rijksuniversiteit, best inspirerend, juist omdat je op verschillende inzichten
botste, waar je wel even over had na te denken. Zo bracht de lectuur van “Le Dieu
Caché”[ii] van
Lucien Goldmann nieuwe inzichten. Goldmann onderzocht de tragische visie in de Pensées van Pascal en de theaterteksten
van Racine de tragische visie. Het gaat over een benadering die uitgaat van de
gedachte dat je opvattingen niet enkel zien kan als iets dat men op zichzelf
kan begrijpen, niet in de context van zowel het praktische, theoretische als affectieve[iii].
De lectuur van het boek bracht me bij de Pensées van Pascal en een aantal toneelwerken
van Racine, zoals Phaedra (Phèdre), die verwikkeld raakt in een relatie met de
zoon van Theseus, haar man, maar ook kreeg ik toegang tot het denken van die
tijd, jaren 1950 waarbij ik meteen een inkijk kreeg in de debatten die toen
gevoerd werden omtrent het marxisme, stalinisme en de weg die men had te gaan.
Goldmann weigerde mee te gaan in de idee dat het marxisme inderdaad – zoals men
claimde – berustte op wetenschappelijke analyse en daarom onweerlegbaar zou zijn,
net zoals het voor hem duidelijk was dat het orthodoxe marxisme in crisis was.
Men heeft zijn werk vaak proberen te verbergen, omdat hij niet geloofde in de
onvermijdelijke rozenvingerige ochtend. Het klopt dat ik in eerste instantie
het boek niet helemaal had gesnapt, maar het bleef me intrigeren en bezig houden.
Het viel wel op dat medestudenten die het voor het marxisme hadden het boek
niet kenden, maar ook niet wilden kennen, want kritiek was voor hun kritische
geesten niet echt welkom.
Het
was professor Brulez die de zware cursus “Inleiding tot de geschiedenis van de
nieuwe tijden” doceerde, waarbij hij een uitgebreide literatuurlijst voorlegde
waaruit we twee titels moesten kiezen en een uitgebreid behandelen. De boeken
dienden we te bespreken en een zijn assistenten, Hugo Soly heeft mij erover ondervraagd.
Bij een latere gelegenheid vond hij dat hij teveel gepeild had naar de vraag of
ik het boek wel gelezen had en niet wat ik er mee had aangevangen. Van veel
boeken gingen er toen uiteraard samenvattingen rond, maar de lijst werd elke
twee jaar toch grondig gezuiverd. Dat gesprek naderhand viel dus wel mee, maar
maakte hem duidelijk dat niet elke student de kunst beoefende met minimale
inspanning een zesje te halen. Het was voor mij een goede oefening in het lezen
van complexe teksten in het Frans, maar ook dat het heel wat inspanning vraagt
een werkstuk af te leveren, waarin precies dat aan bod komt dat gezegd kan
worden en wat je als onderzoeker van belang acht. In die lijst stonden ook
werken over kolonialisme, de ontwikkeling van de moderne staten tijdens de
nieuwe tijden en dus ook over de omgang van Europeanen met mensen uit al die
nieuw ontdekte gebieden. Hoe zou men met zo een ingesteldheid, namelijk dat
alles wat niet past in een goed mens- en wereldbeeld de fijngevoeligheid van de
student niet mag aantasten, nog dergelijke studies kunnen lezen?
De
open samenleving overleeft niet zo een attitude van afwijzing van een student
onveilig zou maken. In die zin had Barack Obama gelijk hen terecht te wijzen,
maar hoogleraren filosofie, sociologie etc. moeten toch wel eens begrijpen dat
je studenten wel mag uitdagen bij het leren denken, hen uit hun comfortzone
verdrijven, net om later zelfstandig kwesties te onderzoeken, sine ira ac studio.
Is dat nu niet net waar het om gaat, studeren, zonder woede, boosheid,
verontwaardiging en met aandacht, met grote ijver?
Bart
Haers
[i] Het
verhaal van de universitaire cultuur, sinds de stichting van Bologna en later
Parijs, wat neerkwam op het verwerven van vrijheden – onder meer
strafrechtelijk – neigde zowel naar autoritaire verhoudingen als naar
academische vrijheid, al viel dat nogal eens tegen. Hoogleraren als Abelardus
die niet per se de regels volgde, kreeg af te rekenen met zijn confraters. Ook
kon het zijn dat men een al te succesvolle prof, die dus veel studenten had,
stevig aanpakte. Het is een geschiedenis waar we niet meer zo vertrouwd mee
zijn. Wie rechten gestudeerd had, werd gemakkelijk aangeworven om vorsten of
steden en andere organisaties te dienen, meestal met een goed loon. Philippe IV
le Bel wist daar maar al te goed zijn voordeel uit te halen.
[iii] «L'idée centrale de l'ouvrage est que les faits
humains constituent toujours des structures significatives globales, à
caractère à la fois pratique, théorique et affectif, et que ces structures ne
peuvent être étudiées de manière positive, c'est-à-dire à la fois expliquées et
comprises, que dans une perspective pratique fondée sur l'acceptation d'un
certain ensemble de valeurs.».
Reacties
Een reactie posten