Te Deum laudamus of het beleven van een concert
Kleinbeeld
Requiem
Gent Sint-Pietersabdij en -kerk aan het plein, dat in de Franse tijd als Marsveld dienst deed. |
Gehoord
te Gent, 20 oktober 2018 in Sint-Pieterskerk gebracht door Jardindesvoix en
consort bestaande uit leden van Il Fondamento en solisten. Sopraan: Anna Pardo
Canedo, Alt: Dida Castro Gonzales, Tenor: Patrick Debrabandere, Bas/Bariton:
Charles Dekeyzer. Dirigent : Koen Lamberechts.
In het
cultuurleven hebben amateurs, bekwame amateurs een grote inbreng, al wil men
dat niet geweten hebben, want tja, amateurs, dat is gepruts. Het gaat wel eens
fout, maar doorgaans hebben amateurs evengoed een eigen fierheid om het zo goed
mogelijk te doen, boven zichzelf uit te stijgen. Het gaat dan ook niet enkel om
het optreden voor een publiek van magen en vrienden, maar om de voorbereidingen
en repetities, waar de samenwerking vorm krijgt. Als toehoorder en toeschouwer
ben je natuurlijk alleen getuige van het gebeuren. Maar dat is dan toch al heel
veel.
Mozart?
Requiem is bekend genoeg, maar hoe vaak hoor je het en kan je je door de muziek
laten overweldigen? Maar eerst kregen we het Te Deum van Gottfried Heinrich
Stölzel, geboren in 1690 in Grünstädt, Saksen en overleden in Gotha, 1649.
Biografische gegevens doen er niet altijd toe, maar als men plots een nieuwe
naam ontmoet, zoals dat voor mij het geval is, merk je algauw dat muziek
beoefenen ten tijde van Stölzel en Bach wel degelijk een entreekaartje tot de
betere kringen impliceert. De vader van Stölzel was zelf ook musicus en leraar,
kon zijn zoon naar het gymnasium sturen en vervolgens naar de universiteit, om
theologie te studeren. Stölzel zou ook naar Italië reizen en Bach zou in enkele
composities met diens werk aan de slag gaan. Toen ik het Te Deum beluisterde,
was het allemaal best herkenbaar, maar toch, denk ik nu, een paar weken later,
dat het werk de moeite waard was om gebracht te worden, net omdat het voor het
publiek om een ontdekking gaat, terwijl anderzijds de orde van een Te Deum ook
niet meer zo bekend is, gewoon omdat we het niet zo vaak te horen krijgen dan
wel aanwezig zijn. Aan het einde van WO I werden in de kerken van België heel
wat Te Deums gezongen om te danken voor de herwonnen vrede. Het gaat om een
loftuiting aan God en daar hebben we niet zo heel veel meer mee, al herinner ik
me wel de enkele keren dat ik het in de kerk hoorde in ons dorp. Doorgaans was
het een verplicht nummer en wisten we niet meer waarom we God zouden loven,
waarom we onze dankbaarheid voor zijn mildheid zouden zingen.
Toen
ik dus deze Duitse versie van het Te Deum hoorde, van Gottfried Heinrich Stölzel
hoorde, beluisterde, kwam me de gedachte bezoeken dat deze Stölzel opgroeide,
iets meer dan twee generaties na de Dertigjarige Oorlog, die zoveel bloed had
geëist, zoveel levens in dat deel van Duitsland. Er was een nieuwe tijd
aangebroken en er kwam iets nieuws voort uit de Vrede van Westfalen. Bach, Stölzel
en nog een legioen anderen konden het beste van zichzelf geven, werden door
vorsten en steden ingehuurd om te zorgen voor zowel geestelijke als wereldlijke
muziek, net omdat muziek maar een keer te horen is, want na het wegsterven van
de laatste noten, is het over. Onze tijd bracht allerlei nieuwe dragers,
waardoor de muziek eeuwig kan klinken. Toch blijft het altijd wonderlijk hoe
het bijwonen van een concert net door die eenmaligheid, de uniciteit de muziek
anders gaat klinken.
Ben je
rustig genoeg om te luisteren? Sinds enkele jaren is dat voor mij een zorg,
want een concert bijwonen als je stijf staat van de stress, kan je veel missen,
maar ben je vooral jezelf tot last. Anderzijds, luisterend wijkt de stress en
gaan de gedachten eerst nog wild wieken, geleidelijk neemt de muziek het over.
Het blijft echter voor mij altijd de vraag wat ik bedoel wanneer ik zeg dat ik
ervan heb genoten. Dat het mij wel te moede was, dat herken ik wel,
vanzelfsprekend, maar wat mij wel te moede was? Ik denk dat het luisteren naar het
Te Deum van Stölzel me de spanning van de files op de autoweg en bij het
binnenrijden van de stad liet wegvallen. Ook ervoer ik dat het luisteren naar
deze muziek me opmonterde, omdat er zoveel te horen was, nog afgezien van de
nagalm, eigen aan kerken.
De
Sint-Pieterskerk maakt deel uit van het oude abdijcomplex, met binnenplaatsen
en pandgangen, waar nu tentoonstellingen georganiseerd worden, maar de kerk
zelf, gebouwd tijdens diezelfde donkere periode, de dertigjarige oorlog, naar
een ontwerp van architect Pieter Huissens, tussen 1629 en 1722 op de
fundamenten van een Romaanse abdijkerk, die tijdens de Godsdienst- en andere
troebelen was vernield. Hoe of de Zuidelijke Nederlanden in die beginperiode af
te rekenen hadden met de oorlogen in Duitsland is me niet geheel duidelijk, wel
beleefde men toen nog de rust van het Twaalfjarig Bestand, dat liep van 1609 tot 1621, waardoor de gedachte
vorm kon krijgen dat betere tijden aangebroken waren. Zittend in de kerk kwam
mijn blik te rusten op de aankleding van de kerk, die er echter pas kwam na de
Franse Tijd, toen de kerk als opslagplaats werd gebruikt. Het vestigen van een
revolutionaire tijd kan men dan wel toejuichen, of dat zoveel vernieling van
node heeft, blijft een punt van discussie; de nieuwe tijd kan pas aanbreken als het oude vernield is, toch? Het feit dat ook vrijzinnigen de
Mattheuspassie van Bach subliem vinden, laat zien dat muziek ook los van de
functionele opzet, heel wat betekenis kan krijgen, zelfs uitermate religieuze
teksten, danken ze niet alleen aan de inventiviteit van de componist, ook gaat
het om een welwillend publiek dat zich die muziek heeft eigen gemaakt. Waarom
ook niet, omdat ze om zeer menselijke ervaringen een sfeer weten op te bouwen
waar we zelf niet zo goed toe in staat zijn. Een loflied, hymne voor de Hemelse
Vader? Het gaat om meer dan dat, want de wereld waarin we leven, waar wij
weinig of niet met oorlog te maken hebben, maar er voortdurend over horen, een
wereld waarin het klimaat op de dool lijkt, waarin mensen zinloos sterven of
als ze op de dool zijn naar een beter leven, verdient die loftuitingen?
Waarom
zouden we de wens uitdrukken op eeuwige zielenrust? Als wij dood zijn, is het
gedaan, dichtte Elsschot in het gedicht “Spijt”, waarmee hij onder woorden
bracht wat we vaak over het hoofd zien, de kunst goed te leven. Geef mij
eeuwige rust, maar als we het niet meer geloven, kunnen we het nog wel wensen,
al gaat het dan al lang niet meer over het vagevuur, waar de niet verdoemden
wachten op het opnemen in Gods genade. Men kan het Requiem, zoals het vanaf de
achttiende eeuw een eigen compositorische vorm krijgt, polyfonisch in plaats
van de gregoriaanse toonzetting die in de kerk en wellicht in abdijen te horen
was, dan ook zien evolueren; de teksten blijven, de gedachten krijgen in de muzikale
uitwerking een nieuwe vertaling. Of de polyfonisten in de veertiende,
vijftiende eeuw al hun bijdrage leverden aan de traditie is mij niet duidelijk,
maar het kan best het geval geweest zijn.
Nu
goed, wanneer het openingskoor de smeekbede zingt “geef hen de eeuwige vrede,
God”, dan weet je dat je aandachtig moet blijven, proberen de muziek te volgen
en de teksten. Het “Lacrimosa’ was eens te meer het moment waarop de muziek
leek te verdwijnen, al klonk ze nog zo helder. Het gaat over de mens die nooit
kan voldoen, die vooraf al verdoemd is en toch hoopt op clementie en genade.
Het is vreemd gegaan, want een paar generaties geleden nam men dat grif aan, geloofde
men verdoemd te zijn, was geluk iets voor heidenen en genot uit den boze. Wijl
ik luister herinner ik me een dag in Taizé, waar ik ooit heen ging en waar ik
een discussie had over de vraag of geluk en genot altijd schuldig waren. Ik
vond van niet, hoop ik, maar anderen meenden dat men nooit kan voldoen aan de
eisen van… tja, van God of van de kerk. Later vernam ik van een jezuïet dat het
inderdaad nooit de bedoeling kan zijn dat we niet zouden mogen genieten, van de
goede dingen des levens en dus ook seksueel genot moet kunnen, maar de kerk,
zegde hij, heeft dat alles lang verborgen gehouden.
Dit
koor, Jardindesvoix blijft met fris enthousiasme vertellen hoe mooi het is te
zingen als groep en schuwt ook de moeilijke partituren niet. Het kunnen zingen
is een genade die mij niet vergund is, het luisteren daarentegen bevalt me
prima. Het is niet alleen dat we passief zitten en kijken naar een dirigent,
een consort en een koor en dan nog enkele solisten, die ons een show verkopen.
Het luisteren kan, als het goed is, ons meetrekken in die muziek en laat ons
toe haast mee te gaan met de keuzes die de componist maakte. Bij een eerste
beluisteren gaat om de bewondering, later komt er verwondering bij, omdat men
nieuwe facetten ontdekt, omdat men dingen beter gaat begrijpen ook.
Dat zo
een koor een lang leven beschoren is, hangt af van de wil en van voorttrekkers,
die iedereen op gang houden. Het moet ook aangenaam zijn, kan men bedenken en
toch, gaat men zingen, dan met toewijding en inzet, wat het deelnemen alleen
maar aangenamer en interessanter maakt. Inzet en iets overbrengen, daar zou het
wel eens om kunnen gaan. De muziek maakt u noch mij tot betere mensen, laat staan
dat muziek iemand morele superioriteit verleent, toch kan muziek beoefenen,
muziek beluisteren in een zaal, in een kerk ons bewust maken van het samen
bestaan en samen timmeren aan de weg. Zoals elke keer was het bijwonen van een
uitvoering door Jardindesvoix een moment van ontwaken en bewustwording. Of ik
zal rusten in vrede weet ik niet, maar het geeft wel een goed aanvoelen, daar
in die kerk een stonde deel te nemen aan het gebeuren, Mozart’s Requiem te
horen en een nieuw werk te verkennen, een Te Deum van Stölzel.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten