De democratie koesteren
Reflectie
Politiek
voluntarisme
Idealen
en vrijheid
![]() |
Een belangrijk politicus blijkt altijd weer voor de nodige controverse te zorgen. Frans Van Cauwelaert blijkt al lang en breed vergeten, mear zijn strijdbaarheid zou huidige politici kunnen inspireren. |
Het is al langer een punt van
afwegen en onderzoeken, wat we verwachten van politiek en verkozen leiders. Men
zegt dat de democratische instellingen niet meer functioneren, maar waarom zou
dat zo zijn? De samenleving functioneert vooralsnog want mensen doen wat ze
doen en neen, dat is niet altijd juist, correct, wel van belang is dat mensen
niet per se ontaarde wilden blijken te zijn, soms wel, een enkele keer. Van
fundamentalisten verwacht men geen heil, maar hoever staan we er in het dieps
van onze gedachten vanaf?
Het ongemak met democratie,
herinner ik me zeer levendig, kwam al decennia geleden het debat vergallen,
want na de crisis van 1974 en de institutionele discussies over de toekomst van
dit land, het Egmontpact in 1978 bleek het alsof er niets meer mogelijk was.
Wie spreekt van de loden jaren ’80 moet wel bedenken dat het leven voor velen
best aangenaam was, want de wereld ging open, vliegreizen werden meer
betaalbaar, de mogelijkheden tot studeren en zelfs om iets op poten te zetten
werden toegankelijker en toch, men sprak, vooral later, van de loden jaren. Het
was een moment waarop ik ervoer dat zo een oekaze niet meer geldigheid had dan
te zeggen dat de jaren ’80 een periode van onbetwist optimisme waren. Nu dat
hoeft ook niet en kan ook, niet maar mogen we ons afvragen hoeveel invloed
Tindemans, Reagan of Tatcher op ons leven hadden. De oorlog tegen Argentinië om
de Falkland Eilanden was een soort operetteoorlog, waarbij een Brits slagschip
met Frans wapentuig naar de dieperik gejaagd werd, zo werd gesmaald. Het was
ook de tijd van de betogingen – van ongekende omvang – tegen de NAVO en het
Dubbelbesluit over onderhandelen en plaatsen van wapens, maar het was ook te
tijd dat in Polen Solidarnosc de poten wegzaagde onder het stalinistisch regime.
We kunnen doorgaan en dieptepunten rijmen met hoogtepunten.
Opvallend hoezeer men in tijd
ook vaak vrij helder stelde wat voor samenleving men wilde, door voluntarisme
gedreven de eigen vrijheid wel koesterde, maar voor de samenleving een dwingend
kader wenste op te leggen, zoals het toenmalige AGALEV dat vaker dan nodig ten
toon spreidde, maar voor hen was het nooit genoeg. De weg die men gaan moest, lag vast, progressief en
groen. Maar het paste lang niet in altijd in de plannen van mensen, vooral niet
omdat ondanks de crisis mensen over meer middelen beschikten om een eigen huis
te kopen. Er was na de crisis van ’74 ook toenemende werkloosheid, wat net
minder kansen leek te bieden voor jonge afgestudeerden en schoolverlaters, maar
de verklaring van de demografische boom, de babyboomgeneratie, kwam niet altijd
op de eerste plaats, het waren de werkgevers die verstek gaven.
De industriële revolutie, de
derde golf zoals Gaston Geens die later zou noemen, begon inderdaad al rond
1980, met de vrij snelle introductie van computers, waarbij rond 1990 vele
huisgezinnen er al een in huis hadden, ver voorbij het niveau van de early
adaptors. Toen ik als student in Gent – alles wijkt voor die gasten – door de
Sint-Pieters Nieuwstraat liep, was er een groot bakstenen gebouw, waar Plant
Genetic Systems was gevestigd, waar later een behoorlijk indrukwekkende nieuwe
bedrijvigheid zou groeien, in Zwijnaarde en ruimere omgeving, die een grote
werkgelegenheid ontwikkelde. Dat proces is nog steeds aan de gang, al haalt het
zelden de voorpagina’s van de kranten, behalve als een succesvolle onderneming
door buitenlandse reuzen wordt overgenomen.
Wie in de jaren zeventig de
textielindustrie in Gent maar ook in Waarschoot zag verschrompelen, hield het
hart vast, maar een nieuwe economie kwam in de plaats, waar hoger geschoolden,
maar ook technici van het TSO en BSO hun plaats vonden, zodat men met de kennis
van nu moet spreken van een transformatie van de samenleving, waarbij men ook
op demografisch en sociologisch vlak opmerkelijke verschuivingen zou kunnen
zien, als men er aandacht aan zou besteden, want de vroegere arbeidersklasse is
er inderdaad niet meer, wel kwam er een uitgebreide middenklasse voor in de
plaats waarbij mensen niet meer afhankelijk bleken van inkomen uit arbeid
alleen, maar ook een vermogen konden opbouwen. Dat had dan weer
cultuurpsychologische gevolgen, waar links in ruime zin niet altijd voeling mee
kreeg, net omdat ze de kleine bourgeoisie, zoals ze die grote groep bestempelen,
met openlijke minachting bejegenen. Links was en heet nog altijd sociaal te
wezen, maar keek vaak naar individuele rechten en verworvenheden, terwijl
rechts egoïstisch zou zijn en de goegemeente zou laten stikken, maar in wezen
meer op maatschappelijke ontwikkelingen – en beperkingen – gericht is. De
termen “links” en “rechts” in politieke zin blijft wellicht relevant als het om
sociaal beleid gaat, maar het ontberen aan beide zijden van reflectie, dus
zeker van zelfkritiek, maakt het politieke debat al te vaak gemakzuchtig en
vervelend voorspelbaar.
De verkiezingen van 24 november
1991, bekend als de eerste Zwarte Zondag, omdat het Vlaams Blok, nu Vlaams
Belang, een dijkbreuk realiseerde, tot consternatie van de progressieve intellectuelen
in dit land, tot enig leedvermaak ook bij het centrum, dat echter spoedig het
lachen zou vergaan. Er waren uiteraard meerdere oorzaken en het optreden van
tribunen als Filip Dewinter en Gerolf Annemans was er zeker een van, maar
belangrijker was de onvrede in de voorsteden en suburbaan Vlaanderen over de
samenleving, over hun eigen verwachtingen, die ze vreesden gefnuikt te zien. De
schuld leggen bij de immigranten bleek een goed lokmiddel, maar uiteindelijk
zag men, in de jaren die volgden dat de onvrede over (vermeend) slecht beleid,
de grootste aantrekkingspool vormen voor populisme en het Vlaams Belang in het
bijzonder.
Men zegde dat de democratie te
duur is, dat niemand weet welke heimelijke deals er in achterkamertjes gesloten
werden en worden dat het niet uitmaakt voor wie men kiest. Toch kan men
uitkomsten vaak genoeg vaststellen dat het wel werkte en werkt, want ten gronde
kan men zich niet ongestraft verliezen in anekdotiek en mogelijke fouten binnen
het systeem, te wijten aan menselijke beperkingen. Het rechtssysteem dat
tijdens de middeleeuwen tot ontwikkeling kwam op basis van het gewoonterecht
van hoven en steden, naast de herontdekking van het positief recht, zoals de
Romeinen ons dat hadden nagelaten en in universiteiten als Bologna en Parijs
verder uitgewerkt en aangepast aan nieuwe tijden, laat na de napoleontische
modernisering en latere, uitermate uitgebreide aanvullingen toe de meeste
misstanden en inbreuken te behandelen. Het valt op dat misdaadreeksen vaker
meer misdaden ensceneren dan er in werkelijkheid te noteren vallen. Van Morse
tot Witse, altijd weer moet men misdaden verzinnen die niet hebben plaats
gevonden. Naast afgunst en hebzucht, algemeen gekend als menselijke eigenschappen,
spelen vaak maatschappelijke verhoudingen en cultuurpsychologische elementen
een rol in de afwikkeling, want gebruiken zijn vaak grond voor maatschappelijke
rust en stabiliteit, maar die mensen kunnen helpen om een misdaad te maskeren.
Voor de maatschappelijke orde spelen dus rituelen en aannames een belangrijke
rol in het verkeer tussen mensen, waarbij politieke rituelen al niet minder van
belang blijken en ruimte kunnen scheppen voor populisme.
Intussen krijgt het strafrecht veel
meer aandacht, maar de problemen met justitie zitten vaak eerder bij betwistingen
in de sfeer van de burgerlijke rechtspraak en het familierecht. Er is te weinig
zorg besteed aan het justitieel apparaat en tegelijk is te lang alleen gedacht
vanuit de verwachtingen van magistraten en dat apparaat. Na de affaire Dutroux
heeft men een aantal hervormingen gezien, vooral bij het politie-apparaat, maar
veel minder bij justitie. Nu, de zorg voor een performant justitieapparaat kan
men niet onderschatten voor het welbevinden van burgers, voor het goed
functioneren van een democratisch bestel. Het korps van advocaten roepen
inderdaad wel eens dat zij behoeders van de rechtsspraak zijn, maar als ze
beroepshalve niet anders kunnen dan procedureslagen te voeren en zo zelf de
flexibiliteit van het recht tot het uiterste onder spanning brengen, dan kan
men daar vragen bij stellen. Niet elke fout tegen de procedures van de strafwet
kan even zwaar wegen en als gevaarlijk volk zo ten onrechte vrij komt, dan zegt
men dat de magistraten, die van het parket, onderzoeksrechters hun werk maar
moeten doen. Het is natuurlijk ook aan rechters om hun afwegingen te maken en
te besluiten dat een ontbrekende handtekening niets afdoet aan de
waarheidsvinding en dat de politiediensten geen vuile middelen hebben gebruikt
zonder toezicht van de onderzoeksrechter, zodat de feiten zwaar genoeg wegen om
een bende tijdelijk uit de circulatie te houden, op te sluiten.
De kwalen van de democratie, zo
zegt men, wegen zo zwaar dat het systeem en de instituties niet meer goed
kunnen werken. Het klinkt gemakkelijk en populisten komen er zelf mee weg. De
vraag hoe het beter moet, wordt dan niet gesteld, laat staan dat men zich
afvraagt of het echt wel beter moet. Het punt is nog altijd, denk ik, dat we de
democratie hoog zeggen in te schatten, maar dat we ons voortdurend mee laten
slepen in vermeende of echte schandalen. Bovendien is er niemand meester van
het systeem, wat men ook beweert, want wij zijn het die het systeem kunnen
dragen, mochten we dat willen. Over lengte van jaren beschouwd, lukt dat
overigens goed, want al zijn we het niet altijd eens met de wetgeving of de
handhaving, nu te veel en dan weer te weinig, ten aanzien van anderen, we
begeven ons vol vertrouwen in de publieke ruimte, want er is geen sprake meer
van de bende van Jan de Lichte.
Een democratie kan ook geen
republiek van deugdzame mannen en vrouwen zijn, die zich helemaal inschakelen
in een systeem. Het systeem kan wel helpen om mensen de ruimte te geven hun
leven naar eigen inzicht te leiden, waarbij we, ze zelf bepalen wat de
prioriteiten zijn en de waarden waar we aan willen hechten. Het individuele
bestaan heeft in een democratie wel gewicht, want vrijheid vormt de basis van
het bestel, maar die vrijheid is geen leeg begrip, omdat we om autonomie als
persoon te bereiken, wel een lang opvoedings- en vormingsproces door moeten. Daarom
ook is het niet nodig dat mensen allemaal in ganzepas door het leven gaan en
steeds herhalen wat de voorgangers al deden. De vooruitgang, zo meende Bernard
Mandeville, komt er niet als iedereen deugdzaam aan de weg timmert. In de fabel
van de bijen legt hij omstandig uit dat als we allemaal binnen de grenzen van
de wet blijven, de samenleving stil zou vallen en iedereen in armoede en misère
zou terecht komen. Klagen we wel eens over excessieve wetgeving en
regelneverij, dan stelt men ook vast dat zelfs in moeilijke tijden, deze
coronacrisis, mensen wel begrijpen dat eigenbelang en gemeenschappelijk belang
kunnen samenvallen. Het hangt er dus maar vanaf of en hoe we ons verhouden tot
anderen, waarbij we graag vergeten dat successen er niet vaak komen als
resultaat van eigen inspanningen alleen. Het punt van Mandeville zien we bij
uitstek in de wetenschappen en het doen van nieuwe uitvindingen, waarbij men
naar het woord van Albert Einstein als we steeds dezelfde handeling herhalen
zonder bevredigend resultaat wel eens iets anders moeten proberen, goed
overdacht vanzelfsprekend. Of nog, de leerling hoeft de meester niet blind te
volgen, maar eens voldoende metier verworven, kan die de meester evenaren of
zelfs overtroeven.
Hoe de samenleving er optimaal
uit zou zien, het is het werk van sociologen en filosofen om dat uit te zoeken,
maar heel vaak gaat men dan voorbij aan wat individuen willen maken van hun
leven en hoe ze zich verhouden willen tot anderen, tot de samenleving. In een
discussie over hoe het gesteld is met de democratie kan men die kwestie niet
uit de weg gaan, omdat de samenleving nu eenmaal gegeven is, waar we toe
behoren, of we dat willen of niet, want alleen op het niveau van vrienden en
kennissen kan men keuzes maken, of in de liefde. Het punt is dat de samenleving
de maat van het individu ver overschrijdt en dat we dus niet bij machte (meer)
zijn om in al die anderen lotgenoten, gezellen op eigen pad naar welbevinden te
zien. Voluntarisme gaat uit van een blauwdruk van de samenleving of van aspecten
ervan, waarbij vaak primeert hoe het zou moeten zijn, niet hoe het is, hoe
mensen zijn. Voluntarisme genereert vaak ook enthousiasme en soms fanatisme,
waarbij er geen ruimte meer is voor discussie, laat staan voor kritiek.
Werden we vroeger aangemaand ons
zo welwillend mogelijk tegenover gastarbeiders, migranten, nieuwkomers… te
verhouden, dan merkt men dat al bijna evenveel jaren gesteld werd dat die
mensen hier niet horen en best opkrassen. Het probleem was en is dat de oproep
tot welwillendheid niet altijd berusten kon op een goede kijk, want de
contacten tussen autochtonen en allochtonen waren vooral in volksbuurten van de
grotere steden aan de orde, zodat veel mensen in de provincie lang geen zicht
hadden op wie er nu eindelijk naar ons toe gekomen was. De voorstanders van een
terugsturen kregen net steun van wie met de arbeids- en andere migranten in
contact kwam. De laatste tien, vijftien jaar moet men vaststellen dat het
discours voor het afschepen van wie hier niet thuis zou horen, meer op
redelijke argumenten wordt gestoeld, minder emotioneel lijkt te klinken, maar
evengoed voorbij gaat aan de vraag hoe men mensen die hier al een paar
generaties leven en het vaker goed doen dan niet, hier meer thuis zijn dan in
de landen van herkomst, terug kan sturen. Dat discours bedient zich van termen
die academische wortels hebben en vrij algemeen aanvaard zijn, maar in de
nieuwe context niet altijd even redelijk blijken.
Oikofobie staat tegenover
xenofobie, maar drukt iets totaal anders uit en is gericht tegen de lieden die
welluidend pleiten voor verdraagzaamheid of een woord als “allochtoon” ten
grave dragen. In vroegere tijden waren er al wel meer volksverhuizingen en ook
trokken mensen van stad naar stad, soms op bedevaart om zich er ergens
metterwoon te vestigen. Het fenomeen van de huursoldaten zorgde ook weer voor
verplaatsingen van groepen mensen en bovendien kon er, ondanks allerlei
verbodsbepalingen toch vermenging ontstaan. Groepen mensen, een afgelegen dorp
kan overigens niet blijven bestaan als er niet van tijd tot tijd nieuwe genen
worden ingebracht. Hoe het ook zij, de gedachte van zuiverheid, raszuiverheid,
dat in de loop van de negentiende van belang werd net omdat de mate van
verplaatsingen van nieuwe groepen, in snel groeiende steden en
industriegebieden, zorgde voor ontworteling en voor ongenoegen bij de oudere
stadsbevolking, naast het gegeven dat mensen niet langer onderdaan bleken van een
vorst, maar rechtsonderhorigen van een grondwet werden, wat wel wat abstracter
is dan de beeltenis van een vorst in openbare gebouwen of op munten. Eerst
waren het de boeren van den buiten, degene die niet meer konden boeren en later
kwamen ze van heinde en verre om in de fabrieken te gaan werken. Verhuizen naar
de stad betekende vaak ook beperking van de kinderlast, waartoe zo niet de
overheid dan wel weldadigheidsorganisaties en bevlogen mensen als Alette
Jacobs, de eerste vrouwelijke universitair geschoolde arts in Nederland hebben
aangezet, omdat men met minder kinderen te laste hen betere kansen kon geven. Het
fenomeen van die volksverhuizingen, waardoor megalopolissen ontstonden en
ontstaan, blijven groeien, zorgt voor het wegvallen van traditie en het zoeken
naar nieuwe aanhorigheid, nieuwe identiteiten.
Het zijn veranderingen in de
cultuur die ideologisch voor scherpe discussies konden zorgen, waarbij de
conservatieven vaak het langst de lakens bleven uitdelen, tot ze zichzelf tot
de nieuwe mores bekenden. Ook onze tijd kent scherpe veranderingen in de
cultuur en sommige leiden evenzeer tot uitgesproken veranderingen in de
cultuur. De toenemende automobiliteit vanaf de jaren zestig, waarbij ook de
zogenaamde kleine luiden over een auto gingen beschikken, zorgde voor een
groeiende economie, maar dus ook voor andere kwesties, van veiligheid tot later
vervuiling. Maar de auto werd een onontbeerlijk instrument en werd ook steeds
veiliger – voor de inzittenden vooral – zodat men hoogstens nog gratuit kan
beweren dat mensen misbruik maken van hun auto. In de debatten over de
salariswagens werd duidelijk dat ook wie er geen heeft de jacht op
autobezitters ver genoeg was gegaan.
Burgers verenigen zich, zoals
bij de projecten rond de bereikbaarheid van Antwerpen en het Lange
Wapper-project waardoor de plannen van bestuurders en ingenieurs op niet geheel
onverwachte weerstand botsen. Het heeft behoorlijk wat tijd gekost en het zal
veel financiële middelen maar er werd een akkoord gevonden om de ring rond
Antwerpen rond te maken – bizarre gedachte dat een ring niet rond gemaakt zou
zijn, maar dat lag aan de planners een eeuwigheid geleden, rond 1972, toen de
Kennedytunnel volop in bedrijf was gekomen. Door goed overleg werden
weerstanden weggenomen en tegelijk ambitieuze plannen bijgesteld.
Men kan niet om de inbreng van
burgers heen, zoals ook David van Reybrouck had bevonden en met zijn voorstel
en praktische oefening, de G1000 genaamd, gaf hij er inhoud en draagvlak aan,
al was men er niet altijd van gediend. Het probleem was en is dat men zich dan
wel afvragen moet wat de gekozen assemblees nog te doen hebben als burgers zelf
gaan vergaderen en oplossingen voor prangende problemen bedenken. De vraag is
wat malicieus, omdat van Reybrouck wel begreep dat zo een G1000 niet om een
verkozen assemblee met volle bevoegdheden kan om legitieme besluitvorming
mogelijk te maken. Alleen leeft bij veel mensen de gedachte die parlementaire
vergaderingen niet echt meer legitiem zouden functioneren, maar dat heeft te
maken met bestuurspraktijken en met de particratie, die parlementsleden vaker
dan nodig monddood zou maken.
Onlangs overleed het voorbeeld
van de parlementair die zich niet liet muilkorven, Jan Verroken, die op zijn
eentje de regering liet struikelen op de splitsing van Leuven, of beter, op de
weigering van de regering de kerkelijke overheid van de universiteit te dwingen
de splitsing door te voeren. De redenen voor die splitsing lag niet enkel in
een Vlaamse eis dat men een eentalige Vlaamse katholieke universiteit zou
hebben in Leuven, maar ook was er een urbanistisch probleem dat men geen ruimte
had voor twee universiteiten. Een derde reden was dat de universiteit van
enkele honderden studenten was uitgedijd tot universiteit met duizenden
studenten en evenveel academisch en administratief en technisch personeel.
Verroken steunde de eis tot splitsing en uitwijken van de franstalige
studenten. UCL kreeg een nieuwe stad, Louvain-la-Neuve in de buurt van
Ottignies en heeft wel allure. Maar ook die universiteit heeft nu wel
urbanistische problemen, omdat er meer studenten v/m dan men 50 jaar geleden had
gedacht. Dat zo Leuven inderdaad een Nederlandstalige stad werd was uiteraard
een doel, maar men wilde ook de olievlek Brussel inperken. Maatschappelijke
kwesties kan zelden onder een noemer vangen en maakt dan weer misverstanden
mogelijk. Nu zijn er mensen die vinden dat Leuven veel verloren heeft door de
exodus van Franstalige professoren en studenten. Het gaat evenwel om meer dan
een momentopname en dat begreep Jan Verroken maar al te goed. Vandaag kan men
daar weinig begrip voor opbrengen als men geen pogingen onderneemt de
omstandigheden goed te overzien.
Hoe men burgers kan betrekken
bij complexe besluitvorming, blijft een uitdaging, waar men beter grondig over
kan nadenken. Er zijn altijd wel vergadertijgers die graag overal mee aan tafel
zitten, maar anderzijds kan men niemand verplichten dat recht op inspraak in te
vullen, want wie voelt zich daartoe geroepen. Het uitschelden van anderen als
demagogen, populisten is wat gemakkelijk, de vaststelling dat wie zich over
deze of gene kwestie uitlaat daarbij graag simpele oplossing voorstelt, kan
helpen iemand populistisch te noemen. Men zegt zomaar dat instructie-onderwijs
met intense herhalingen en memoriseren van kennis niet meer van deze tijd is,
dat kindjes zelf de weg moeten vinden om vierkantsvergelijkingen op te lossen,
laat staan dat men vanzelf, zonder instructie zelfs maar de
stofwisselingssystemen van levende organismen zou onderzoeken. Anderzijds is
het natuurlijk meegenomen als kinderen vragen gaan stellen en zelf al eens een
beetje natuurkunde in het vrije veld trachten te beoefenen. Het onderwijsbeleid
heeft de afgelopen twintig jaar vooral gemikt op wat een aantal experten aan
universiteiten formuleerden, waarbij kritiek van ouders, leraren v/m en derden,
werkgevers als conservatief werd afgewezen. Er is al die jaren lang in het
parlement gemikt op gelijke kansen, waar wel een aantal argumenten voor aan te
voeren zijn, maar het grondige debat over wat men verwacht van het onderwijs,
waarbij men in het beroepsleven zowel goede lassers nodig heeft als uitstekende
vertalers en uiteraard ingenieurs, artsen en andere specialisten nodig heeft.
Die discussie werd niet gevoerd, wel verweet men (klein-)burgerlijke
criticasters dat ze de colleges wilden voorbehouden voor de elite, terwijl dat
een weinig gepaste opmerking moet heten, want het ASO bleek al langer steeds
meer leerlingen aan te trekken, al kon en kan men vragen stellen bij bepaalde
studie- en afstuurrichtingen. De weigering dat debat te voeren heeft
conservatieve politici zeker wel steun opgebracht, als ze duidelijk wisten te
maken waar ze voor stonden.
De democratie is inderdaad toe
aan een groot onderhoud en wellicht vernieuwingen, verbeteringen inzake
procedures en normen voor wetgeving, want het kan dan wel goed klinken te
pleiten voor meer transparantie, de samenleving is zo complex en de
uitgangspunten zo verschijnen, dat men niet altijd kan volhouden dat men alles
openlijk zal uitspellen. Want het zal niet volstaan de procedurele regels te herstellen
omdat die vaak al niet meer helder noch overzichtelijk blijken. Cruciaal in een
goed werkende democratie is dat mensen zich metterdaad om de res publica
bekommeren en er voldoende aandacht aan besteden dat de macht op een billijke
manier verdeeld en uitgeoefend wordt. Sinds de jaren zeventig is de inspraak
veel meer ingeburgerd, maar debatten worden nog vaak gevoerd als in een zero
sum game, waarbij de winst van de ene het verlies van de anderen met zich
brengt en elke verliezer vreest vooral gezichtsverlies. Bovendien geeft het
inspraakmodel zoals de ‘grote’ politiek alles van een conflictmodel, waarbij
men nauwelijks komt tot het uitwisselen van uitgangspunten en desiderata. Ook
de klimaatzaak werd van begin af als een conflict voorgesteld, met het gevolg
dat niemand er nog toe kwam de uitkomsten van het gesprek te zien als een
project voor de toekomst.
In die zin is het gedoe over
polarisering vaak hypocriet, want het zijn altijd weer de anderen die
polariseren, terwijl men dan toch altijd een tegenpool zoekt. Ook het beroep
doen op rationaliteit heeft zo zijn grenzen, want bijna elke opbouw van
rationele argumenten heeft blinde vlekken, bewust en ook vaak genoeg ongewild.
Het eigen discours moet ook nog eens een keer consistent, van tegenspraak
verstoken zijn, terwijl men de argumenten van de tegenpartij niet in overweging
wenst te nemen, omdat het discours zo verkruimelen zou. De beste politieke
redevoeringen evenwel, de meest indrukwekkende slagen er net wel in
tegengestelde overwegingen met elkaar te verzoenen. Blijven sommige uitspraken
wel eens hangen, meestal tappen politici en verantwoordelijken en/of woordvoerders
van belangenorganisaties uit hetzelfde steriele vaatje en vertellen op even
afstandelijke wijze wat hen van het hart moet en vooral overtuigen zal. Of het
algemeen belang ermee gediend is, blijft altijd nog de vraag, maar in wezen
doet dat er zelden toe, want het zijn anderen die het algemeen belang horen te
dienen en te vertolken. Als er al een akkoord komt, dan merkt men vaak dat de
belangen die aanschoven aan tafel wel goed gediend zijn, maar lang niet altijd
betaald wordt door de betrokkenen. Regeringsleiders staan niet altijd even
sterk om het terrein op te stappen en de kosten-baten analyse te maken. Het is
maar dat men niet graag de achterban tegen zich in het harnas wenst te jagen.
Maar men moet dan wel oog hebben voor de verborgen kosten, zegt men dan, maar
de zichtbare baten kan men ook niet negeren en daar ging het de afgelopen
veertig jaar vaak over: hoeveel moet de overheid op zich nemen en wat mag het
kosten? Gaat de kost de baat vooruit, over een batig saldo moet men ook
tevreden kunnen zijn, zonder zelfgenoegzaam te worden, natuurlijk.
De coronacrisis laat zien dat de
overheid wel degelijk complexe problemen kan aanpakken, maar tegelijk is
duidelijk dat burgers na verloop van tijd het geloof in die overheden wel
verliezen en zich niet langer willen houden aan de maatregelen, zoals
anderhalvemeteren en het mondmasker dragen omdat dit vrijheidsbeperkend zou
zijn. De hele idee van lockdown is vrijheidbeperkend, maar wel nodig omdat
virussen niet zomaar verdwijnen, tenzij precies door het geen kansen op
verspreiding meer te geven. Maar er zijn andere zorgen, want hoe kan men de
economische gevolgen onder controle houden en bedrijven, maar ook werknemers
beschermen tegen de gevaren van instortende markten, wat niet evident is.
Overigens hebben niet alle bedrijven in dezelfde mate te lijden onder de
coronacrisis, vermits ze instaan voor essentiële diensten en goederen, zoals
voeding en beschermmateriaal. De crisis intomen en de economie op gang krijgen
kan echter niet alleen vanwege politici komen noch van ambtenaren, die weinig
te lijden hadden en al zeker geen inkomstenverlies uit hun professionele
activiteiten.
De crisis zal slachtoffers maken
horen we voortdurend, maar in wezen heeft men het moeilijk te overzien hoe men
de zaken kan aanpakken, tenzij dan dat mensen gaan consumeren en de hele
toeleveringsketen van allerlei levensnoodzakelijk geachte goederen te
produceren, aan het werk kan zetten. Men zal dan ook vooral de redenen voor
onzekerheid moeten wegnemen, men zal met banken en andere instanties handvaten
en handwerktuigen moeten vinden om de crisis aan te pakken en daar is men zich
van bewust. Sommige maatregelen, zoals gratis treintickets ogen lodderig en
weinig doordacht. Alleen, trop is teveel. Het beperken van de toegang tot
gymzalen of sportscholen, maar vooral, tijdens de hondsdagen die we beleven,
van zwemvijvers en zelfs de kust, maakt iets duidelijk waar we ons lang niet om
bekommerd hebben, namelijk dat massatoerisme in wezen niet aangenaam is.
Alleen, om het cru te stellen, we leven in een massasamenleving en massamedia
stellen ons graag op de hoogte van mooie plekjes en vakantiegenoegens. De lokale
overheden zelf profiteren er graag van, schuiven nu evenwel de lasten graag van
zich af.
In een democratisch bestel geldt
gelijkheid voor de wet, maar die is zo complex, dat velen er hun weg niet meer
in vinden. Dat stemt mensen wel eens wrevelig en afkerig van politici en het
bestel, maar toch zal men er zich best rekenschap van geven hoeveel we zouden
verliezen als we de basisprincipes omtrent inspraak, verkiezingen, de
rechtsstaat zouden opgeven. Er bestaat geen mogelijkheid om iets zinvols te maken
van een illiberale democratie, want dat is Orwelliaans voor dictatuur,
willekeur en corruptie. Het lijkt soms moeilijk punctuele kritiek op
beleidsbeslissingen niet te zien als systeemkritiek. Toch moeten we de
grondslagen van het democratische bestel goed bewaken, want als er alleen maar
technocratisch bestuur of in het slechtste geval persoonlijke dictatuur voor in
de plaats komt, zal dat meer kosten dan onze welvaart. Overigens is die niet
gediend van tiranniek bestuur, omdat daar geen controle op mogelijk is. Zijn er
verbeteringen mogelijk, dan zal men toch niet enkel moeten rekenen op de
beroepsbestuurders, maar hen rekenschap vragen, niet over losliggende
stoeptegels, maar over hoe middelen besteed worden, zodat crises niet meteen
alles op de helling zetten.
Het wezen van de democratie valt
niet te vatten in een consistent verhaal, wat nogal wat mensen lijkt te
verbazen, maar komt voort uit de paradox
dat het in een democratisch bestel gaat om het autonome individu als basis,
maar ook het vermogen van het individu zich in een gemeenschappelijk project te
engageren. Aan de ene kant kan men niet zonder wederzijds vertrouwen, maar
dient men er rekening mee te houden dat niet iedereen dat vertrouwen waard is. De
paradoxen houden niet op, want men wil het algemeen welbevinden realiseren,
maar accepteert dat niet iedereen mee kan lopen met hetzelfde elan. Democratie
kan dus niet als een consistent verhaal verteld worden, meer nog, bij elk
proces van besluitvorming blijkt de uitkomst niet altijd voorspelbaar, omdat er
afwegingen opduiken die men zonder tegenspraak niet onder ogen had gezien. Dat
vergt af en toe enige soepelheid, maar als de burgerij het moe is, kan men op
vreedzame wijze het roer omwerpen en die kwaliteit moeten we in ere houden. Hoe
het roer om te werpen valt, ligt ook niet altijd in het marmer gebeiteld en
zoals precies mensen als Franklin Delano Roosevelt en Winston Churchill lieten
zien, was het vaak een kwestie van het negeren van de voor de hand liggende
oplossingen en integendeel te kiezen voor wat bij de eigen aanvang moeilijk
lag. Dat ook blijkt voor de historici achteraf moeilijk te begrijpen.
Om de democratische
besluitvorming tot slot goed te kunnen volgen kan geen democratisch bestel
zonder een vrije pers, die er een erezaak van maakt mensen zo goed mogelijk te
informeren en de voors en tegens van een bepaalde benadering goed uit te
werken. Ideologische vooringenomenheid hoeft daarbij echter niet a priori een
nadeel te zijn, omdat men weet waar de opinies vandaan komen, maar er hoort,
zegde Mia Doornaert mij eens, tussen informeren en opiniëren een stevige wand
te zitten. Men kan dan zeggen dat feiten heilig zijn, feiten staan niet op
zich, kan men slechts begrijpen uit een context, die goed uitgetekend kan
worden. Mogen we dan ook van beroepsjournalisten verwachten dat ze niet
nodeloos opiniëren tegen het bestel, maar als het moet en de aanwijzingen
duidelijk zijn politici die zich blootstellen aan corruptie, nepotisme of
mistige besluitvorming de levieten lezen. Democratie kan niet zonder een vrije
pers, kan ook niet zonder verantwoordelijke media, waarbij men wel wat
creativiteit en zin voor humor mag verdragen. Monopolievorming in de media, die
zich al een paar decennia maar nu versneld aftekent, moet men met de nodige
argwaan bejegenen en indien noodzakelijk ook via de geijkte kanalen aanpakken,
zoals de EU-commissie die zich met marktmacht inlaat. Merken we op dat er nog
nauwelijks – kritische – lokale pers en media bestaan, dan ligt dat onder
andere aan de soms belabberde kwaliteit van de bedreven journalistiek, maar ook
aan de al te grote aandacht voor het verdienmodel. Winst maken is niet
verboden, maar alles op winst en lage kosten inzetten, komt de berichtgeving
niet ten goede.
“Wij zijn het volk!”
Men riep het in Leipzig op de
beruchte maandagavonden toen vanuit de protestantse gemeenten kritiek kwam op het
bewind van de DDR. Wij zijn vergeten dat zich erkennen als lid van een volk
niet impliceert dat men tot een homogene massa zou behoren. Op sommige
momenten, valt te vrezen, heeft de democratische elite net zo goed als die van
de DDR vergeten voor wie men zit waar men zit en wat er van die mensen kan
verwacht worden. Het is onze zaak wanneer politici de mist in gaan, hen terecht
te wijzen, maar dat kan alleen via verkiezingen en via een open debat. In die
zin zouden journalisten moeten afzien van vox pop-interviews op de markt, maar
al eens mensen uitnodigen voor een langer gesprek, eventueel in een studio.
Sommige roepers zullen misschien stilvallen of net in overdrive gaan. De
aandacht voor bekende beeldvullende Vlamingen is echt niet democratisch en
verheft de kwaliteit van het debat niet. Aan de andere kant, men moet ook
kunnen leven volgens het devies: “pour vivre heureux, vivons cachés”.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten