Waar is de recensent gebleven
Kritiek
Klachten
over recensies
Helaas onontvankelijk
![]() |
Menno ter Braak, 19.3 - 1940 - auteur, essayist en criticus. Voerde het debat over "vorm en vent" en bepaalde zo lange tijd, ondanks kritiek, het recenseren in Nederland. |
Over recensies in kranten en bladen
wordt al langer geklaagd, omdat lezers nu eenmaal merken dat ze een ander boek
lazen dan de recensent voorwendt onder de aandacht te brengen. Het hangt er
natuurlijk vanaf wat de lezer verwacht van de boeken die zij of hij leest. Het
hangt er ook vanaf wat de recensent wil aanbrengen, een nieuwe naam, een
uitzonderlijk literair werk of gewoon zorgen dat de letterslaven, de
verslaafden die niet zonder boekje in een hoekje kunnen van nieuwe leesstof voorzien.
Hoe dan ook kan men zich afvragen wat de plaats is van de recensent in het
boekenvak.
Volgens aandachtige volgers van
het boekenvak verschijnen er in het Nederlandse taalgebied domweg teveel
boeken, oorspronkelijk Nederlands werk en uiteraard ook vertaald werk, vaak uit
de Angelsaksische wereld en dan maken recensenten het zich wel eens gemakkelijk
de literaire kritiek bij de eerste editie recycleren. Toen “Er ist Wider da”
verscheen, las ik in Nederlandstalige bladen, de Standaard vooral een collage
van de kritiek in Duitse bladen, zonder helemaal goed te duiden dat de kritiek
zich vooral ergerde aan de mediakritiek. Want het was vooral de al te enthousiaste receptie van
de zogenaamd ontwaakte Hitler door de media, televisieshows, die de auteur Timur
Vermes scherp belicht en ook demonstreert hij hoe het in deze tijden mogelijk
zou zijn voor een populist macht te verwerven, veel meer dan goed is voor de
samenleving. De toon van het boek spoort merkwaardig en komt daarom authentiek
over met wat Hitler zelf heeft geschreven of beter, laten optekenen. Het blijft
een duivelse oefening, maar voor de recensent is het niet eenvoudig de
rigoureus uitgewerkte pastiche bij de lezer aan te brengen. Dat kan ook de bedoeling
niet zijn, want een boek recenseren blijft altijd een kwestie van reductie. En
ook wel om de eigen weide niet te besmeuren natuurlijk. Want Timur Vermes
bracht een ongenadige kritiek van de eigen tijd en de media dezer dag en dat
stak, steekt.
Nu goed, Christophe Vekeman leest
ons en de recensenten, maar vooral auteurs de les, zonder scrupules, de
schrijver, auteur Yves Petry, want de recensie schrijft men niet om de auteur
te plezieren, al kan de neiging daartoe aanwezig lijken, gewoon omwille van het
enthousiasme waarmee de lezer als recensent tewerk gaat. Toch heeft ook Yves
Petri een punt, want als de auteur onderkent dat de recensent zijn of haar werk
goed onder de aandacht brengt, dan omdat de recensie uitdrukking geeft aan een
bijzondere leeservaring. Wat zou dat dan moeten zijn? Toen ik “Ongeduld” van
Stefan Zweig had gelezen, vond ik het – niet voor de eerste keer – dat de achterflap
en recensies die ik zag passeren een andere roman bespraken dan ik net had uitgelezen.
Wie doet wat en waarom? Dat is vaak de plot van een roman: waarom doodt
Raskolnikov zijn hospita en haar zuster en hoe kan hij de procureur om de tuin
leiden? Maar finaal, na veroordeeld te zijn en een verblijf in Siberië ontdekt
de nihilist dat er zoiets bestaat als liefde en zelfs dat Pasen betekenis kan
hebben. Er is sprake van een bekering en nogal wat lezers vinden het slot van
de roman te gezocht terwijl het mij
voorkomt dat het verhaal van een moordenaar nogal voorspelbaar is omdat weinig
moordenaars tot inzicht komen of tot inkeer. Zeker zal zo een jongeman als Raskolnikov
er helemaal niet aan denken zijn kijk op de wereld waarin, zonder God, alles toegelaten
is, bij te stellen. En toch gebeurt dat,
de onverwachte ommekeer, of mag men niet meer over bekeringen spreken? Voor
recensenten is dat inhoudelijke debat nu net heikel, want ze gaan er zelf
vanuit te behoren tot een kring van mensen met een open geest.
Waarom leest men boeken? Omdat
ze er zijn, luidt het eenvoudige antwoord, maar er moeten dan schrijvers zijn
die ze componeren en vervolgens gepubliceerd krijgen. In de hoogtijdagen van
het vlot leesbare boek voor de schoolgaande jeugd, van Jos van der Loo en Ward
Ruyslinck, dacht ik wel eens dat zo een boeken schrijven een geestdodende
bezigheid moet zijn. Gelukkig ontdekte ik toen ook andere auteurs, in het
Nederlands en in andere talen, onder meer Thomas Mann, Louis Couperus, Goethe,
maar ook meer hedendaagse auteurs, zoals Clem Schouwenaars en uiteraard Harry
Mulish. Hugo Claus verraste me met “De verwondering”, maar “Het jaar van de
Kreeft” leek me algauw verveling te brengen. Waarom? Niet daarom dus, de seks, maar
omdat er bij het lezen weinig aanzette om verder te gaan. Niet dat de roman
onzedig was, want Jan Wolkers vond ik wel het lezen wel waard, Turks fruit,
hoewel bij een tweede poging het boek niet kon beklijven. Het zijn
bravourestukken, zeer zeker, maar het gaat om een vorm van machismo dat zelfs
voor een man gaat vervelen. En dan bedenken we dat veel lezers vrouwen zijn,
die misschien wel beseffen dat ze zelf in de plaats van het slachtoffer hadden
kunnen liggen.
Ach, om preutsheid gaat het
niet, maar goede erotische literatuur schrijven blijft een kunst, denk ik,
terwijl vaak de eigen verbeelding sterker is, al dan niet gevoed door heftige
erotische ervaringen. De ridder op het witte paard, waar meisjes wel eens van
dromen, een kop en body geven zodat hij niet alleen al haar lichamelijke
verlangens kan vervullen maar haar ook iets meer kan geven, vervullen van het
onbestemde. De boeken der Kleine Zielen van Louis Couperus hebben me altijd
gefascineerd sinds ik ze de eerste keer gelezen heb, die vier delen vol drama
en tragedie, maar waar aan de ene kant mensen hun ongeluk en zelfmoord tegemoet
lopen en andere net een welbevinden weten te ontwikkelen, waardoor ze beter
worden, voor zichzelf en voor anderen. Het leven zoals het is, zou men kunnen
zeggen, maar anders dan bij Eline Vere beschikt Couperus voor deze roman over
een breder palet en laat hij verschillende figuren hun eigen weg gaan, vanuit
wat hij als hun intieme ontwikkelingsgang tracht te zien. De taal van de roman bestempelt
men wel eens als oubollig, maar de slepende taal van sommige hoofdfiguren lijkt
me wel authentiek.
Het is niet altijd eenvoudig te
weten wat een auteur beoogt, omdat fictie nu eenmaal een aleatoir karakter
heeft, zoals het leven is, bedenken we dan. Het gaat bij Felix Timmermans in
Boerenpsalm om een mens die alle mogelijke tegenslag ontmoet en tegelijk,
tijdens datzelfde leven, ook heel wat welbevinden kent en zich bij momenten
zelfs gelukkig weet, overweldigend gelukkig en dat ook laat zien. Dood en ziekte,
bekrompenheid en toch ook merkwaardig open en vrij, zo ziet men boer Wortel
verschijnen. Een verfilming doet aan die figuur en het verhaal van Timmermans
tekort.
Voor recensenten blijken modes
en ook wel eens obsessies sturend bij het benaderen van een roman of een
novelle. Het blijft mij levendig voor de geest staan hoe ik “Wilhelm Meisters
Lehrjahre” las, want het was een wereld die Goethe – via de vertaler – opende waar
ik me nauwelijks een beeld van kon vormen, zomaar. De toneelspelers, de adellijke
figuren, Mignon en Nathalie, de gevoelige ziel die haar overwegingen in een
apart boek schreef, maar niet samen bleken te vallen, dat vergt herlezen en
uitzoeken wie nu wie is, maar ook de wijze waarop huizen, landhuizen in beeld
komen en het tjsollen langs ’s heren wegen. Het kan zijn dat Johann Wolfgang
von Goethe hier een mode van Torenwachtersverhalen – de Torenwachter is wat de
getuigen van Jehova colporteren – waarbij ergens een geheim genootschap een
novice zoeken en die klaarstoomt voor de grote inwijding. Wilhelm Meister wordt
in verschillende werelden geïnitieerd, het toneelwereldje, de landadel en maar
weinig in de zakenwereld, hoewel hij aan het eind voor de firma van zijn vader een
zaak batig weet af te ronden. Goethe was van tijd tot tijd behept met ironie en
humor, alleen komt men er niet altijd toe die te vatten. Humor van verleden
tijden kunnen we niet altijd zomaar vatten, maar wie de Camera Obscura van Hildebrand,
Nicolaas Beets leest, beseft dat het wel kan. Ook bij Voltaire kan men niet
altijd onmiddellijk de ironie vatten of de scherts, maar aandachtig lezen kan
helpen, maar men moet dan wel al eens een en ander opzoeken, wat dankzij het
internet veel beter mogelijk is dan ooit, al krijgt men niet altijd toegang
wegens betaalmuren. Of moeten we nog eens Lazarillo de Tormes ten tonele
voeren, een klein werkje, waar je niet altijd onmiddellijk de toeleg van de
afzonderlijke verhalen vat, alvast zonder zelf na te denken en zich de tijd te
proberen verbeelden. Reinaert de Vos? Het klokkenspel van de koster, dat zal
wel helder wezen.
Kan men nog vrij vlot recensies van
romans en novellen vinden, in dagbladen uit binnen- en buitenland, dan blijkt
het moeilijker iets te vinden over essay en eerder wetenschappelijke werken.
Biografieën kan men nog besproken vinden, al lijkt het mij dat de productie
niet altijd gevolgd wordt. De biografie van Johan Rudolf Thorbecke verscheen in
2018, maar omdat het om een Nederlands politicus ging, die aan het liberalisme
aldaar een eigen vorm en inhoud gaf, die er mee voor zorgde dat de Nederlandse
Grondwet in 1848 grondig bijgespijkerd werd in moderne, liberale zin, tegen de
wens van koning Willem II in, kreeg in Vlaanderen weinig of geen aandacht. Bedroevend
dat geen redacteur of recensent de moeite doet om dit boek publieke aandacht te
geven, omdat we in Europa toch wel de nood zouden moeten voelen het politieke
leven en economische ontwikkelingen, culturele fenomenen in de andere lidstaten
beter te leren kennen. Het provincialisme en het afschermen van de markt voor –
tja – bijzondere inzichten blijft wat mij betreft een probleem. Marcel Minnaert?
Hij werd geboren te Brugge in 1893 in een gezin waar het Nederlands en de
pedagogie hoog in aanzien stonden. De biograaf ziet in hem vooral de astrofysicus,
hoewel hij oorspronkelijk een opleiding in Gent in de biologie bij Julius McLeod
had genoten en in de Von Bissing-Universiteit hoogleraar werd. Later, na zijn activistisch avontuur vluchtte
hij naar Utrecht, kon terecht als manusje
van alles om uiteindelijk een tweede doctoraat te behalen, in de Zonnefysica,
voor dat astrofysica werd. Het uitdragen van de wetenschappelijke inzichten en het
wetenschappelijke denken, de praktijk dus, vond hij belangrijk genoeg om er een
aantal boeken aan te besteden. Een leven dus dat begon in Vlaanderen Brugge en
uiteindelijk na het gedwongen verblijf als gijzelaar in Sint-Michiels-Gestel
ter linker zijde gekomen, bracht hij best nog waardevolle inzichten aan de orde en hij inspireerde heel wat
anderen om aandacht op te brengen voor natuurkunde. Dat alles vond een krant
als De Standaard niet belangwekkend genoeg om over de biografie een recensie te
laten schrijven. Het is dus niet enkel aan recensenten te bepalen wat besproken
zal worden, kranten en andere bladen kunnen hier stimuleren om een recensent
nieuwe werelden te laten ontdekken. Maar goed, als een senior writer – wat heet
– Harry Mulisch een charlatan noemt, en zonder het magnum opus “de ontdekking
van de Hemel” gelezen te hebben – met enige trots meldde de man dat zijn
exemplaar nog niet uit de cellofaan verpakking was gehaald – dan kan men vrezen
dat de redactie er niet zoveel voor voelt buiten de geijkte paden te stappen.
Dat was ooit anders, want toen
de Standaard der Letteren nog goede bijdragen gaf van de Nederlandstalige
literatuur, van Franse en Angelsaksische literatuur, toen belangwekkende
recensies verschenen, geschreven door mensen met enige renommee en die ook
bleken te verdienen, moet men dezer dagen al eens vaststellen dat er veel
stukken verschijnen die men inderdaad geen recensies meer kan noemen. Peter
Jacobs schrijft een recensie over “Zonder Titel#1” van Gaea Schoeters en zelf
was ik ook met het boek bezig. Mag een boek niet taai zijn? Wat dan met “A
Rebours” van J.K. Huismans? Of met het werk van Gilliams, “Elias of het gevecht
met de Engelen” om maar iets te noemen?
Wat de bladen, kranten laten
vallen is jongere en minder jonge lezers van tijd tot tijd warm te maken voor
werken uit het verleden, zoals het oeuvre van Gerard Walschap, Hubert Lampo,
Maria Rosseels, Maurice Roelants en anderen, vele anderen. Johan Daisne blijft
nog altijd lezenswaardig en ook de buitenlandse literatuur… ach, laten we er geen
klaagzang van maken, maar wel vaststellen dat de rol van de recensent er
enerzijds in bestaat lezers op de hoogte te brengen van nieuwe titels en wat
die zouden kunnen brengen aan leesgenoegens en anderzijds inderdaad lezers (opnieuw)
warm maken voor de literaire ervaring. Chrisophe Vekeman heeft gelijk als hij
meent dat de recensent vooral subject kan en mag omgaan met het te bespreken
werk, maar tegelijk zou men mogen verwachten dat daarbij enige onderbouwing aan
de orde komt, wat Vekeman ook wel doet. Maar een boek in aangehouden staccatostijl
goed vinden, omdat het zo kort van stof lijkt, komt me toch wat mager voor. Men
kan kritische aantekeningen maken bij “Blindgangers” van Joke Hermsen, want het
gaat om een ideeënroman, maar boudweg de roman wegzetten als te vol van ideeën,
gaat dan wel wat ver, want men negeert precies de aspiratie van de auteur, de
leefwereld van vijftigers dezer dagen verbeelden, waarbij ook hun ideetjes,
neigingen en ideefixen aan de orde komen, juist een pak ideeën.
De discussie tussen Petry en Vekeman
laat vooral zien dat voor beiden de lezer van (hun) werk niet als partner en medeschepper
wordt gezien, als ze het boek maar kopen en er al eens aan hun vrienden en kennissen
over spreken, welwillend bij voorkeur. Maar recensenten nu, kunnen die lezers
indien ze daar nood aan hebben, het instrumentarium aanreiken om over boeken te
spreken. Zeggen dat Sloterdijk zwaarmoedig is en vervolgens het essay “de
verschrikkelijke kinderen van de Verlichting” nergens toe leidt, want doemddenken
voor hooggeschoolden, blijft evenzeer mager – mijn verhaal wordt eentonig. Het klopt wel dat
de filosoof ons confronteert met onze intellectuele gemakzucht en de
Verlichting beschouwen als een cataloog van juiste gedachten, terwijl Kant net
meende dat er niet altijd juiste benaderingen, laat staan juiste antwoorden te
geven zijn. Durf te denken.
Tot slot kunnen we ons ook
afvragen waarom in een zee van publicaties, boeken van allerlei aard en teneur in
de markt nog zo weinig aandacht besteed wordt aan het brengen van recensies,
waar lezers uit kunnen puren of ze er iets mee zijn. Het punt is dat er nu
minder boekhandels zijn en wie boeken online koopt, kan al eens in een
information bias terecht komen, omdat het machine telkens weer dezelfde soort
boeken naar voor schuift als men iets nieuws zoekt. Het kan zijn dat er
middelen zijn om dat probleem te omzeilen, maar ik denk nog altijd dat een
goede boekhandel meer aanbod kan aanreiken, al kan het internet eindeloos
titels aanbieden, maar dan kent men alleen nog titels, genre, auteur,
moeilijkheidsgraad… Een goede recensie nodigt uit een boek te verkennen en ermee
aan de slag te gaan. Gelukkig verschillen smaken, maar soms valt het te betreuren
dat men er niet over wil spreken, van gedachten wisselen over smaak en goesting.
Bijgevolg zou men naast ruimte voor (beknopte) recensies meer ruimte gemaakt
kunnen worden voor uitgebreide kritische noten, in de betekenis van onderzoek,
vanzelfsprekend. Subjectief mag het altijd wezen, als het maar goed onderbouwd
en ter goeder trouw aan het papier wordt toevertrouwd. De literaire tijdschriften
hebben het lastig en dat kan men geen zegen noemen voor auteurs noch voor
lezers.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten