Een levendige stad Antwerpen rond 1570 of toch niet
Recensie
Inspirerende
geschiedenis
Wat een
herbergier lijden moet
Jeroen Olyslaegers, Wildevrouw. Roman. Uitgeverij De Bezige Bij 2020. 480 pp, €26,99
Het boek Wildevrouw verscheen
niet onopgemerkt, want de auteur, Jeroen Olyslaegers mocht het uitleggen in
interviews wat hij had geschreven en waarom het die vorm had aangenomen, waarin
het terugblikken vanuit een latere, betere situatie in Amsterdam, waarbij de
protagonist Beer zich nog altijd afvraagt hoe het allemaal is kunnen gebeuren,
de ondergang van Antwerpen.
Beer is zo te zien een fidele
gast, maar in zijn leven weegt het overlijden in het kraambed van drie vrouwen
zwaar voor hem, waar hem slechts een zoon van rest, die er nogal harig uitziet.
Wat hem recht blijkt te houden is zijn herberg, in onze dagen zouden we het een
al dan niet bescheiden hotel-restaurant noemen, waar vooral ook kan gedronken
worden. Ik weet niet of ik op grond van het boek een plattegrond zou kunnen
tekenen, maar de weg vinden zou misschien wel lukken. Een armoezaaier is Beer
zeer zeker niet, maar in het opulente Antwerpen valt niet zomaar uit te maken
tot welke groep de man hoort. Hij blijkt een sinjoor, die oude gebruiken in
leven houdt, zoals het verschijnen, gekleed als wildeman die ergens in februari
de lente ging aankondigen met enkele kompanen. Het was niet officieel, wel
restant, zo te zien van een traditie die in de wijk werd gehuldigd, al kwamen
er in de vijftiende en vooral zestiende eeuw steeds meer nieuwe inwoners aan,
die de gebruiken niet echt kenden.
Het dramatische spilgebeuren
voor Beer is evenwel niet de toestand van zich steeds meer openlijk
manifesterende dissidente religies, Lutheranen, Calvinisten, Wederdopers en
allicht ook nog andere groepen die men eerder als sekten pleegt weg te zetten.
De geschiedenis is uiteraard goed bestudeerd, maar tegelijk, denk ik, speelt de
toegang tot bronnen historici nog steeds parten. De opstand en dan vooral de
Beeldenstorm zal voor velen wellicht een pijnlijke breuk gebleven zijn, een
litteken op de ziel, maar ook op de stad. Jeroen Olyslaegers laat Beer
vertellen vanuit Amsterdam, ongeveer twintig jaar later, als ik het goed
begrepen heb. De vlucht uit Antwerpen ligt voor hem al in een ver verleden,
voor velen is het nog steeds een moeilijke oefening, want hoeveel status
verliest men niet als men vlucht?
Terugblikkend probeert Beer zich
een verhaal te bieden, waarmee hij zijn zelfbeeld wat kan opkalefateren, want
dat heeft door het optreden van zijn omgeving nogal wat schade opgelopen. Ook
hijzelf heeft boter op het hoofd, meent hij, maar hoeveel schuld moet hij
dragen? De verhaallijn van zijn persoonlijke ongeluk is verweven met de grote
geschiedenis van Antwerpen en hoe Beer zelf weigerend partij te kiezen toch in
een hok gestopt wordt. Dat de jaren 1560
tot 1585 moeilijke jaren waren voor Antwerpen is algemeen bekend, mag
men verwachten, maar hoe het kan dat welvaart zo abrupt op de helling komt te
staan, lijkt minder de aandacht te trekken en het is met dat verhaal dat
Olyslaeghers ons weet in te pakken.
Op de radio, Klara, bracht de
auteur een historisch relaas, waarin hij onder meer de figuur van Breugel, de
ontdekkingsreizen, de Siberische winter van 1564-1565 evoceert en uiteraard de
godsdiensttroebelen. Dus komen ook de hagenpreken aan bod, maar evengoed zien we
hoe de stedelijke samenleving lijkt te verpulveren, hoewel we ons geen te
overspannen beeld moeten vormen van de heren en dames van de stad, er zijn
vennootschappen en genootschappen, maar ook rivaliteiten, concurrentie speelt
uiteraard op en toch, Beer meent dat er zoiets als een stedelijke
samenhorigheid bestaat, terwijl hij evengoed wist, zoals de auteur meedeelt dat
Antwerpen wel degelijk een grote inwijking kende, ook van Duitsers en Fransen,
die in de stad aardig emplooi vonden. Zou men toen ook dat onderscheid tussen
sinjoren en anderen hebben gemaakt?
Een opvallende afwezige in deze
roman blijft Anna Bijns – enfin, voor wie de dichteres kent en weet hoe zij in
Antwerpen lesgaf en zich vijandig dan wel assertief opstelde tegenover de
Lutheranen en vooral de Calvinisten, had haar wellicht een welverdiende rol
kunnen toebedelen. In de roman komt het relaas van het Landjuweel 1561
uitgebreid aan bod, dat later geen vervolg meer zou kennen, tot in de 20ste
eeuw, waarbij het genoeglijke en het competitieve naast elkaar staan. Maar
Bijns blijft afwezig.
Wellicht had zij geen plaats in
dat bijzondere broederschap, de Familie, waar een vorm van liefde werd
gepropageerd die scherp inging tegen de geest van de tijd, die van afkeer voor
lauwheid, duidelijke standpunten en een heilig geloof in het eigen gelijk. Natuurlijk
kan men van een loge spreken, gezien het uitgelezen karakter van de leden, de
bewuste betrachting discreet te blijven. In wezen waren er in de handelssteden
wel meer organisaties die het op zich namen na te denken over de toekomst,
waarbij leden van de vroedschap met intellectuelen en handelslui aan het denken
sloegen. Toch zou men moeten nagaan hoe dat functioneerde, want altijd weer kan
men wel zeggen dat zo een groep zich bezighield met economie of met
handelscontacten, altijd weer kwamen en komen – ongemerkt –
levensbeschouwelijke kwesties aan bod, ideologische overwegingen ook. Anna
Bijns zelf had ook bewust haar keuzes gemaakt, zowel in haar strijd tegen de
Hervorming, Lutheranisme en Calvinisme, maar ze koesterde ook een stoïcijns
mens- en wereldbeeld. Beer, in deze roman lijkt dat ook wel te vatten: “eerst
het zuers, dan het zoets” tegen heug en meug.
Geschiedenis schrijven, het
blijft altijd lastig alle facetten onder ogen te zien, want om evoluties te
begrijpen, zo hebben we geleerd, moeten we niet te ver uitweiden, terwijl het
toch duidelijk is dat men evoluties niet zomaar kan begrijpen binnen een cartesiaans
kader, omdat men er niet vanuit kan gaan exact te weten hoe verschillende
cultuurdomeinen op elkaar inwerken. Economie en demografie, c.q. een
geboortegolf of een plotse stijging van de immigratie hebben niet enkel
numerieke gevolgen. Er kan discussie over statuut van burgers en nieuwkomers
ontstaan, er kan verschil in visie bestaan over opvoeding van kinderen en
leerprocessen. Het is dan nog niet altijd duidelijk hoe en waarom die domeinen
op elkaar interfereren. Zo ook kan men evengoed stellen dat de ontdekkingsreizen
voortkwamen uit pure nieuwsgierigheid, wetenschappelijke dan wel als dat men op
zoek was naar nieuwe gebieden waar men gegeerde grondstoffen kan vinden. Maar
dan nog, goud en zilver vinden bracht rijkdom en inflatie, maar het gebruik van
pepers in de keuken en de voeding, middels marinades veranderde rond 1700
plots, wat de aanvoer van de kostbare grondstoffen zoals muskaatnoot en
kruidnagel minder rendabel maakte. Maar een ander voordeel was dat andere
groepen in de samenleving plots die kruiden en pepers binnen handbereik zagen
komen. Zo bleef de vaart naar Indië voor de VOC nog altijd wel rendabel, maar aanpak
van het imperiale vraagstuk werd niet goed opgelost, dat wil zeggen, men kon
niet meer zonder meer komen tot een batig slot in de afrekening. Het moet wel
gezegd dat we dus dan al lang en breed Amsterdam hebben zien uitgroeien tot de
handelspool van Europa en dus, het is niet anders van de wereldhandel. Dat
heeft niets met suprematie te maken, maar alles met het probleem van de
gescheiden en dus fataal ongelijktijdige ontwikkeling. Rond 1500, dus
nauwelijks een paar generaties voor Beer zijn afspanning had, was Europa niet
echt noch apert voorop ten aanzien van Azië, waar China en India, maar ook
Japan militair en economisch een vergelijkbaar welvaartspeil kenden, terwijl
China de stap naar zeemogendheid niet had gezet, vanwege de afkeer van de
keizer voor andere werelden, met dieren zoals giraffen, die niet pasten in zijn
wereldbeeld.
In die zin kan men het
Olyslaegers niet aanwrijven dat hij het schitterende verhaal niet aangrijpt om
zijn roman een eigen dynamiek te geven, want sinds 1494 hebben Spanje en
Portugal een verdrag, Tordesillas op gezag van de paus gesloten over de
verdeling van de wereldzeeën, waarbij Spanje alles ten westen van een lijn op
1170 mijl van Kaapverdië, waardoor Portugal de Braziliaanse posten kon
behouden. Maar hoe zat het met de Nederlanden, die ook onder Karel I, Karel V
voor ons, vielen? Het feit dat Antwerpse reders schepen uit hebben gerust om de
omvaart naar het Oosten via het Noorden te onderzoeken, komt niet zo vaak aan
de orde, wellicht omdat het zonder succes is verlopen. Konden schippers vanuit
Antwerpen naar de Middellandse zee varen? Ook dat heeft men zelden gehoord,
alleen dat Antwerpen toen voor het eerst als metropool werd gezien, was
voldoende. Hoe die grote aantrekkingskracht tot stand kwam, bleef verder
onbesproken, terwijl het toch wel wenselijk was te verklaren waarom Antwerpen
zo snel de leidende positie van Brugge kon overnemen als handelscentrum.
Wat we in “Wildevrouw” lezen
betreft het snelle verval van de stad, de economie en meer nog de samenhang. De
poging om een godsdienstvrede in te stellen, eerder informeel, maar gedoogd
door de landvoogdes loopt uit op chaos en ontwrichting. Wil nu net het werk van
Pieter Brueghel, “Dulle Griet” een ankerpunt zijn voor de auteur om het verhaal
te vertellen. Brueghel, Granvelle, de raadgever en kardinaal van Margareta van
Parma en verder ook nog een sinister figuur, Jan Grauwels, ook bekend als de
Rode Roede, die naast Oranje en uiteraard Filips, koning van Spanje als historische
realiteit in de roman opduiken, zelfs een opvallende rol spelen. Uit de kring
van Beer kan men ook namen noemen, zoals Abraham Ortelius, Joris Hoefnagel, de
reders, onder wie Hooftman en de Spaanse echtgenote van een bastaard, hoewel het niet ongewoon was dat
bastaarden een goed leven konden leiden. Alleen dienden ze dan te weten waar ze
zich mee onledig hielden, zoals Erasmus bewees.
Jeroen Olyslaeghers slaagde er
wonderwel in de grote geschiedenis tot leven te wekken, of toch een episode, de
ondergang van Antwerpen en tegelijk het lot van een waard, een eerbiedwaardig
beroep dat meer inhield dan een afspanning openhouden, maar ook mensen in
contact brengen met elkaar. Discretie en vertrouwen maakten hem tot een cruciale
as in tal van uitwisselingen van gedachten en belangen. Handel gaat niet enkel
over prijzen, al is dat doorgaans wel de doorslaggevende factor, maar men dient
over tal van gegevens te beschikken, een context, om een prijs en een product
te evalueren. Daarbij kon de waard, die logies bood, mensen met elkaar in
contact brengen. Dat betekent ook dat de waard hoe dan ook veel wist over
andere mensen. Jan Grauwels kon daar gemakkelijk gebruik van maken, maar Beer
vertrouwde hem niet en plots lezen we een scène die denken doet aan situaties
in de voormalige DDR, waarbij iemand verdacht wordt gemaakt anderen verraden te
hebben.
We zouden nu moeten waarschuwen
met een spoiler alert, maar in enkele bladzijden kan men niet de goed
uitgewerkte plot van een roman als deze onthullen, meer nog, het gaat er ook
niet over, want het is juist de vertelling, de omissies incluis die ons laten
genieten van wat er in dat Antwerpen van toen allemaal is voorgevallen. Het
verhaal van de geuzen, die de scheldnaam tot een – uiteraard – geuzennaam weten
om te keren; het verhaal van de graanspeculaties en hoe de koude winter van
1564-1565 en hoe de winter maar niet wilde eindigen, het zijn maar enkele van
de episodes die ons als lezer aanspreken kunnen. Het duurt dan ook even voor we
de twee vertelposities van Beer kunnen volgen, die in Antwerpen voor 1572 en
vervolgens die in Amsterdam, waar een vroegere vriend plots weer verschijnt. Je
slaat het boek dicht men een zekere weemoed, omdat het lezen niet enkel
aangenaam was, maar vooral omdat je als lezer mee bent gegaan in het verhaal.
Het stadsschild van Antwerpen
heeft lange tijd zonder schilddragers gefunctioneerd, maar vanaf 1881 kwamen de
wildeman en wildevrouw er weer bij. Maar waar komen die Wildeman en Wildevrouw
vandaan? Het feit dat Beer als Wildeman optrad om aan het eind van de winter
die te verjagen en de lente te onthalen, zal allicht met de keuze voor de
schilddragers een eeuw vroeger te maken hebben. Het blijft
verbluffend dat een schrijver zo een inventie weet te doen, als is het een tijd
waarin historie in de literatuur een nieuwe aandacht heeft weten te wekken. Toch
kan men tegelijk bedenken dat Antwerpen, het Antwerpen van Brueghel en de grote
bloei van handel en ambachten, zoals de edelsmeedkunst, wel degelijk eens die
aandacht had mogen krijgen.
Tja, wat moet men een locatie
als de Meirbrug of het Zand, waar de waard, Beer, zijn afspanning houdt? Je
moet dan proberen de stad te zien zoals die was voor de grote uitbreiding van
de stad in de negentiende eeuw en de vergroeiing met de voorsteden en dat lukt
met wat goede wil. Men moet evenwel ook proberen te vatten hoe de stad
functioneert, hoe reders schepen uitsturen naar alle kusten van Europa en soms
verder, maar, zoals reeds aangegeven is mij niet duidelijk in welke mate de
Nederlanden, c.q. Antwerpen deelhadden aan de Spaanse exploitatie van Potosi,
waar vanaf 1545 zilver werd gehaald uit de bergen en waar nogal wat genie bij
nodig was, onder meer om water aan te voeren, via aquaducten. Antwerpen, als
wereldhaven had ongetwijfeld ook iets te zien met de handel, al mogen we niet
uit het oog verliezen dat Spanje en de Nederlanden niet altijd zo goed met
elkaar omgingen. Karel V zou overigens een bijzondere politiek huldigen,
waarbij cruciale ambten in Spanje aan lieden uit de Nederlanden toevielen maar
ook dat ambten in de Nederlanden al eens aan Spaanse edellieden toevielen – al is
er een verschil, omdat de Nederlanden een uitgebreider staatsapparaat en kennis
ter zake hadden ontwikkeld. Ach ja, we mogen niet vergeten dat de stad gevoed
moet worden, zo lopen er varkens rond in de straten en worden door de magistraat
voorraden graan aangelegd, terwijl handelaars speculeren op toekomstige
tekorten op de markt. Het zal in de koude winter van 1564-1565 tot honger en
woede leiden.
Hoe katholiek was Antwerpen in
1564 en bij uitbreiding de (Zuidelijke) Nederlanden? De Lutheranen kwamen eerst
en waren reeds voor Karel V een bron van onrust, maar het zou met de komst van
de Calvinisten en de Wederdopers allemaal nog complexer worden. De Lutheranen
zouden volgens deze roman eerder gezagsgetrouw geweest zijn, maar de Calvinisten
mogen dan wel de dragers van de opstand geweest zijn, de wederdopers wellicht
het gist. Toch was het godsdienstige debat ook in de Nederlanden al vroeger op
gang gekomen en had zich naast de bekende begijnencultuur ook nog een andere
richting gevormd, die van de Broeders van het Gemene Leven, waaraan Thomas a
Kempis een grote weerklank zou geven met zijn “de navolging van Christus”, een
boek dat lang in de Nederlandse en Vlaamse huisbibliotheken heeft gecirculeerd,
maar nu welhaast vergeten is. De ontvankelijkheid voor de Reformatie in de
Nederlanden werd al vaak onderzocht door historici, want het blijft merkwaardig
dat waar in de Duitse landen de wending naar Lutheranisme vaak de keuze van
vorsten was, die het hun steden en landen oplegden, terwijl het in de
Nederlanden vooral een zaak van burgers leek en dan vooral het Calvinisme kon
algauw wortelschieten. Men heeft evengoed vaak gediscussieerd over de oorzaken
van de Opstand en de Tachtigjarige Oorlog, waarbij men naast de godsdienstpolitiek
van Karel V en vooral Filips II jegens de Nederlanden en de hier opererende
calvinistische groepen ook economische beweegredenen zocht aan te dragen, maar
per slot van rekening was er gewoon de werkelijkheid van een groeiende gemeente
van Calvinisten, ook in Antwerpen. Olyslaegers laat niet na Beer tot de
vaststelling te laten komen, bij een bezoek aan de hageprekers bij Merksem dat
al die sprekers foorkramers lijken. Ook merkt Beer dat de verworven vrijheid,
godsdienstvrijheid geen aanleiding geeft tot rust, na de Beeldenstorm, maar
eerder een begin verdere ontregeling. Al is het katholicisme voor hem geen
halszaak, voor die nieuwlichters lijkt hij geen grote belangstelling te hebben.
Dat de Anabaptisten of wederdopers mee de beeldenstorm in Antwerpen
ondersteunen, aansturen en zelfs stimuleren, betekent niet dat de anderen er
geen hand in hadden. Blijft dan de vraag waarom Filips II zo scherp gekant was
tegen de reformatie en vooral het Calvinisme? Was de politiek van de
landvoogdes niet efficiënter geweest, want uiteindelijk verloor Filips de
Noordelijke Nederlanden en had hij er ineens een stevige vijand bij? Feit is
dat voor ons religieuze of levensbeschouwelijke motivatie tot politieke hardnekkigheid
kan leiden en dat lijkt voor Olyslaeghers een onderliggend motto te zijn van
deze roman. Verdraagzaamheid en vrede klinken mooi, maar als iedereen
opgedraaid is, dan kan men daar weinig mee.
Het lezen van dit boek bracht me
weer bij een gedachte die mij al langer bezighoudt, namelijk hoe komt het dat
we de godsdiensttroebelen of beter godsdienstoorlogen altijd weer bekijken
binnen landen die pas helemaal rond 1800 gevormd waren en tijdens de
negentiende eeuw de basis vormden voor geschiedschrijving, nationalistisch
natuurlijk. Nu waren de godsdienstoorlogen de uitkomst van de weigering door
vorsten en de clerus alternatieve levensbeschouwingen te aanvaarden in de
samenleving. Het heeft uiteraard te maken met de gedachte dat er buiten de
eigen religie geen heil mogelijk is. De humus van een eeuwenlange religieuze
beleving met een rijke beeldentaal, die de boodschap aan een analfabete gemeenschap
overdroeg, waarbij de theologische discussies ver weg in abdijen en kathedralen
en in Rome gevoerd werden, was ontvankelijk geworden, net door toenemende
scholing van burgers in de steden zoals Antwerpen voor kritiek die binnen de
muren van de kerk al langer leefde. Plots was er een groep van buitenstaanders,
leken, die de kerk het vuur aan de schenen legde. Maar goed, dat was al voorgekomen
toen Jan Hus in Praag de kerk alle mogelijke zonden verweet en vooral ontrouw
aan de leer.
Hadden we het al over de
broeders van het gemene leven, dan komt ook Erasmus, Desiderius Erasmus een
plaats toe, omdat ik denk dat Beer bij zijn ontvangst in de familie deels met
die Erasmiaanse boodschap kennis kon maken. Aan de andere kant, zien we met
John Dee wellicht een vertegenwoordiger van de Hermetische traditie, die er
heel beknopt op neer kwam dat er een pre-mozaïsche religie moet bestaan hebben
die onder meer in de teksten aan Hermes Tresmegistus toegeschreven die in de
tweede, derde eeuw in Egypte tot stand waren gekomen. Toen Marcilio Ficino de
teksten inzag, die hij vanuit Byzantium bij onder meer Cosimo de Medici
aantrof, moeten de onverwachte perspectieven van het Corpus Hermeticum hem geduizeld
hebben. Voor Giordano Bruno werd die voorzichtige verkenning algauw een bron
van nieuwe inzichten en stellingen, onder meer over de vraag of er maar een wereld,
die op de aarde zou bestaan. Copernicus stelde al vast dat er veel sterren
waren die geleken op de zon, maar het heliocentrisme werd slechts moeizaam
aanvaard. Onder de boeken die Beer te bewaren krijgt voor een Hongaarse
bibliothecaris, boekenverzamelaar, bevindt zich overigens een werk van Giordano
Bruno. Bruno zou in 1600 op de brandstapel sterven, als ketter. Dus is het wat
vreemd dat er in 1565of iets later al
een boek of tekst van Bruno in de vaten zou zitten. Moeten we dit een vergissing
noemen? Ik denk bij nader toezien we niet moeten menen dat hier een grof
anachronisme aan de orde is, maar meer een aanzet te overschouwen hoe bewogen
de zestiende eeuw wel niet was.
Het verhaal van Olyslaegers
bleek op dat vlak, zonder zich met deze uitweidingen in te laten, toch een
revelatie in petto te hebben, namelijk dat de boekenmarkt in Antwerpen groter
was dan wij ons vandaag kunnen voorstellen. Dat Beer met drukkers te maken
kreeg, ligt voor de hand, zelf blijkt hij in zijn nuchterheid niet echt
gedreven zich met theologische of filosofische scherpslijperijen in te laten,
zijn zoon zal de weg vinden en uiteindelijk ergens in Duitsland een soort
commune vormen, zoals die door de Familie werd vooruitgedacht. Wie de Reformatie
herleiden wil tot een conflict binnen de religie – wat het ook was – ontgaat de
ideeënweelde die tijdens van de veertiende eeuw af in Europa ontkiemde en volop
tierde, wat vooral machthebbers tot argwaan bracht en beknotting. Tegelijk kan
men er niet voorbij aan het feit, zoals Beer vaststelde, dat er aan beide
zijden, bij de hervormden en de katholieken schurken en onnadenkende lieden
rondliepen, waarna men moest vaststellen dat de stad veel aan glans verloor en
dan komt 1585 en de val van de stad er nog aan.
Het boek eindigt met de komst
van Joris Hoefnagel, tekenaar en schilder, zoon van een handelaar, welstellend,
zeer zeker, maar dat hoeft niet herhaald, waarbij Beer opnieuw met zijn vlucht
uit Antwerpen wordt geconfronteerd. Die draaide rond vermeend geschonden
vertrouwen. Zoals gezegd was de Rode Roede, die Beer al tijden lastigviel, maar
botste op Beers zin voor discretie en Beer wist hem vervolgens telkens weer af
te schudden, maar Jan Grauwels liet niet af. Grauwels, de Rode Roede, was op
zoek naar verboden boeken, zoals bijbels in de volkstaal, maar uiteraard ook
werken van Luther en Calvijn om John Dee niet te vergeten. Grauwels als
premiejager? Zijn ambitie lijkt vooral te bestaan in het gevlij te komen bij de
machtigen. Ook in Frankrijk deden de hertogen de Guise dergelijke opsporingen en
tegelijk werden in Engeland bezitters van katholieke boeken vervolgd. Maar de
laatste confrontatie met Grauwels was er voor Beer te veel aan, omdat hij, de
altijd discrete en vriendelijke waard plots onbetrouwbaar bleek bij mensen als
Ortelius, Hoefnagel en de andere vrienden.
Het verhaal van de Wildevrouw
zal ik hier verder niet uit de doeken doen, omdat ik denk dat die passages de
lezer net over al die andere facetten en gebeurtenissen doet nadenken. Wel is
er de vraag of er in Antwerpen rond 1564, 1565 een schip is aangekomen waar een
mens, gehuld in huiden van boord gehaald werd en eerst door Ortelius opgevangen
werd maar uiteindelijk bij Beer een kamer kreeg. Het bleek een “vrouwdier” te
zijn, met een huid zoals mensen die plegen te hebben. Ze zong ook, maar in een
onverstaanbare taal. Ze werden een tijdlang door bezoekers aan de herberg als
een bezienswaardigheid beschouwd, maar geleidelijk luwde de interesse, ook bij
de geleerde heren. Bij zijn vlucht nam Beer hen mee en als gevolg van een
gruwelijk toeval, stierf de moeder… juist, u kan beter het boek zelf lezen.
Niet alleen had Beer drie
vrouwen die stierven in het kraambed, ook was er Margreet, die hem bijstond bij
de voeding en opvoeding van de zoon, Ward, terwijl ze duidelijk meer betekent
voor Beer dan hij aan buitenstaanders kan toegeven. Haar rol als vroedvrouw,
maar ook raadgeefster in verband met vruchtbaarheid en ook wel als engeltjesmaakster
– al is dat eerder een vermoeden mijnerzijds – kan men niet onderschatten, net
omdat onze protagonist niet echt ondernemend lijkt, maar wel aan zijn grief
weet te komen, discreet laten we het daarop houden.
Jeroen Olyslaegers heeft ons
vergast op een copieus gebeuren, met eten en drinken, maar vooral stof tot
nadenken. Men kan hypotheses bouwen over de vraag waarom de auteur net aan de
hand van dit op zich flinterdunne verhaal een omvangrijk verhaal, met meerdere
delen, dat ons een wereld voor ogen stelt, een stad laat zien, waar we het
bestaan van konden vermoeden maar niet echt iets wisten. De krachten die op het
leven van de stad inwerkten, religieuze, politieke en economische, krijgen hun
plaats en het verhaal van Dulle Griet, nu te zien in museum Mayer van den Bergh
vormt het decor waartegen Beer Antwerpen ziet, al is nog niet alles zo ver in
verval als bij zijn vertrek. In Amsterdam bouwt hij na een barre reis een nieuw
leven op, opnieuw een herberg, maar ook weer met zin voor discretie. Zijn gezellin?
De dochter Wildevrouw, met wie hij niet zomaar kan doen wat hij wil. Zo staat
hij weer voor nieuwe uitdagingen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten