Een levendige stad Antwerpen rond 1570 of toch niet

 

Recensie

 

 

Inspirerende geschiedenis

Wat een herbergier lijden moet

 

 


Jeroen Olyslaegers, Wildevrouw. Roman. Uitgeverij De Bezige Bij 2020. 480 pp, €26,99

 


Het boek Wildevrouw verscheen niet onopgemerkt, want de auteur, Jeroen Olyslaegers mocht het uitleggen in interviews wat hij had geschreven en waarom het die vorm had aangenomen, waarin het terugblikken vanuit een latere, betere situatie in Amsterdam, waarbij de protagonist Beer zich nog altijd afvraagt hoe het allemaal is kunnen gebeuren, de ondergang van Antwerpen.

 

Beer is zo te zien een fidele gast, maar in zijn leven weegt het overlijden in het kraambed van drie vrouwen zwaar voor hem, waar hem slechts een zoon van rest, die er nogal harig uitziet. Wat hem recht blijkt te houden is zijn herberg, in onze dagen zouden we het een al dan niet bescheiden hotel-restaurant noemen, waar vooral ook kan gedronken worden. Ik weet niet of ik op grond van het boek een plattegrond zou kunnen tekenen, maar de weg vinden zou misschien wel lukken. Een armoezaaier is Beer zeer zeker niet, maar in het opulente Antwerpen valt niet zomaar uit te maken tot welke groep de man hoort. Hij blijkt een sinjoor, die oude gebruiken in leven houdt, zoals het verschijnen, gekleed als wildeman die ergens in februari de lente ging aankondigen met enkele kompanen. Het was niet officieel, wel restant, zo te zien van een traditie die in de wijk werd gehuldigd, al kwamen er in de vijftiende en vooral zestiende eeuw steeds meer nieuwe inwoners aan, die de gebruiken niet echt kenden.

 

Het dramatische spilgebeuren voor Beer is evenwel niet de toestand van zich steeds meer openlijk manifesterende dissidente religies, Lutheranen, Calvinisten, Wederdopers en allicht ook nog andere groepen die men eerder als sekten pleegt weg te zetten. De geschiedenis is uiteraard goed bestudeerd, maar tegelijk, denk ik, speelt de toegang tot bronnen historici nog steeds parten. De opstand en dan vooral de Beeldenstorm zal voor velen wellicht een pijnlijke breuk gebleven zijn, een litteken op de ziel, maar ook op de stad. Jeroen Olyslaegers laat Beer vertellen vanuit Amsterdam, ongeveer twintig jaar later, als ik het goed begrepen heb. De vlucht uit Antwerpen ligt voor hem al in een ver verleden, voor velen is het nog steeds een moeilijke oefening, want hoeveel status verliest men niet als men vlucht?

 

Terugblikkend probeert Beer zich een verhaal te bieden, waarmee hij zijn zelfbeeld wat kan opkalefateren, want dat heeft door het optreden van zijn omgeving nogal wat schade opgelopen. Ook hijzelf heeft boter op het hoofd, meent hij, maar hoeveel schuld moet hij dragen? De verhaallijn van zijn persoonlijke ongeluk is verweven met de grote geschiedenis van Antwerpen en hoe Beer zelf weigerend partij te kiezen toch in een hok gestopt wordt. Dat de jaren 1560  tot 1585 moeilijke jaren waren voor Antwerpen is algemeen bekend, mag men verwachten, maar hoe het kan dat welvaart zo abrupt op de helling komt te staan, lijkt minder de aandacht te trekken en het is met dat verhaal dat Olyslaeghers ons weet in te pakken.

 

Op de radio, Klara, bracht de auteur een historisch relaas, waarin hij onder meer de figuur van Breugel, de ontdekkingsreizen, de Siberische winter van 1564-1565 evoceert en uiteraard de godsdiensttroebelen. Dus komen ook de hagenpreken aan bod, maar evengoed zien we hoe de stedelijke samenleving lijkt te verpulveren, hoewel we ons geen te overspannen beeld moeten vormen van de heren en dames van de stad, er zijn vennootschappen en genootschappen, maar ook rivaliteiten, concurrentie speelt uiteraard op en toch, Beer meent dat er zoiets als een stedelijke samenhorigheid bestaat, terwijl hij evengoed wist, zoals de auteur meedeelt dat Antwerpen wel degelijk een grote inwijking kende, ook van Duitsers en Fransen, die in de stad aardig emplooi vonden. Zou men toen ook dat onderscheid tussen sinjoren en anderen hebben gemaakt?

 

Een opvallende afwezige in deze roman blijft Anna Bijns – enfin, voor wie de dichteres kent en weet hoe zij in Antwerpen lesgaf en zich vijandig dan wel assertief opstelde tegenover de Lutheranen en vooral de Calvinisten, had haar wellicht een welverdiende rol kunnen toebedelen. In de roman komt het relaas van het Landjuweel 1561 uitgebreid aan bod, dat later geen vervolg meer zou kennen, tot in de 20ste eeuw, waarbij het genoeglijke en het competitieve naast elkaar staan. Maar Bijns blijft afwezig.  

 

Wellicht had zij geen plaats in dat bijzondere broederschap, de Familie, waar een vorm van liefde werd gepropageerd die scherp inging tegen de geest van de tijd, die van afkeer voor lauwheid, duidelijke standpunten en een heilig geloof in het eigen gelijk. Natuurlijk kan men van een loge spreken, gezien het uitgelezen karakter van de leden, de bewuste betrachting discreet te blijven. In wezen waren er in de handelssteden wel meer organisaties die het op zich namen na te denken over de toekomst, waarbij leden van de vroedschap met intellectuelen en handelslui aan het denken sloegen. Toch zou men moeten nagaan hoe dat functioneerde, want altijd weer kan men wel zeggen dat zo een groep zich bezighield met economie of met handelscontacten, altijd weer kwamen en komen – ongemerkt – levensbeschouwelijke kwesties aan bod, ideologische overwegingen ook. Anna Bijns zelf had ook bewust haar keuzes gemaakt, zowel in haar strijd tegen de Hervorming, Lutheranisme en Calvinisme, maar ze koesterde ook een stoïcijns mens- en wereldbeeld. Beer, in deze roman lijkt dat ook wel te vatten: “eerst het zuers, dan het zoets” tegen heug en meug.

 

Geschiedenis schrijven, het blijft altijd lastig alle facetten onder ogen te zien, want om evoluties te begrijpen, zo hebben we geleerd, moeten we niet te ver uitweiden, terwijl het toch duidelijk is dat men evoluties niet zomaar kan begrijpen binnen een cartesiaans kader, omdat men er niet vanuit kan gaan exact te weten hoe verschillende cultuurdomeinen op elkaar inwerken. Economie en demografie, c.q. een geboortegolf of een plotse stijging van de immigratie hebben niet enkel numerieke gevolgen. Er kan discussie over statuut van burgers en nieuwkomers ontstaan, er kan verschil in visie bestaan over opvoeding van kinderen en leerprocessen. Het is dan nog niet altijd duidelijk hoe en waarom die domeinen op elkaar interfereren. Zo ook kan men evengoed stellen dat de ontdekkingsreizen voortkwamen uit pure nieuwsgierigheid, wetenschappelijke dan wel als dat men op zoek was naar nieuwe gebieden waar men gegeerde grondstoffen kan vinden. Maar dan nog, goud en zilver vinden bracht rijkdom en inflatie, maar het gebruik van pepers in de keuken en de voeding, middels marinades veranderde rond 1700 plots, wat de aanvoer van de kostbare grondstoffen zoals muskaatnoot en kruidnagel minder rendabel maakte. Maar een ander voordeel was dat andere groepen in de samenleving plots die kruiden en pepers binnen handbereik zagen komen. Zo bleef de vaart naar Indië voor de VOC nog altijd wel rendabel, maar aanpak van het imperiale vraagstuk werd niet goed opgelost, dat wil zeggen, men kon niet meer zonder meer komen tot een batig slot in de afrekening. Het moet wel gezegd dat we dus dan al lang en breed Amsterdam hebben zien uitgroeien tot de handelspool van Europa en dus, het is niet anders van de wereldhandel. Dat heeft niets met suprematie te maken, maar alles met het probleem van de gescheiden en dus fataal ongelijktijdige ontwikkeling. Rond 1500, dus nauwelijks een paar generaties voor Beer zijn afspanning had, was Europa niet echt noch apert voorop ten aanzien van Azië, waar China en India, maar ook Japan militair en economisch een vergelijkbaar welvaartspeil kenden, terwijl China de stap naar zeemogendheid niet had gezet, vanwege de afkeer van de keizer voor andere werelden, met dieren zoals giraffen, die niet pasten in zijn wereldbeeld.

 

In die zin kan men het Olyslaegers niet aanwrijven dat hij het schitterende verhaal niet aangrijpt om zijn roman een eigen dynamiek te geven, want sinds 1494 hebben Spanje en Portugal een verdrag, Tordesillas op gezag van de paus gesloten over de verdeling van de wereldzeeën, waarbij Spanje alles ten westen van een lijn op 1170 mijl van Kaapverdië, waardoor Portugal de Braziliaanse posten kon behouden. Maar hoe zat het met de Nederlanden, die ook onder Karel I, Karel V voor ons, vielen? Het feit dat Antwerpse reders schepen uit hebben gerust om de omvaart naar het Oosten via het Noorden te onderzoeken, komt niet zo vaak aan de orde, wellicht omdat het zonder succes is verlopen. Konden schippers vanuit Antwerpen naar de Middellandse zee varen? Ook dat heeft men zelden gehoord, alleen dat Antwerpen toen voor het eerst als metropool werd gezien, was voldoende. Hoe die grote aantrekkingskracht tot stand kwam, bleef verder onbesproken, terwijl het toch wel wenselijk was te verklaren waarom Antwerpen zo snel de leidende positie van Brugge kon overnemen als handelscentrum.

 

Wat we in “Wildevrouw” lezen betreft het snelle verval van de stad, de economie en meer nog de samenhang. De poging om een godsdienstvrede in te stellen, eerder informeel, maar gedoogd door de landvoogdes loopt uit op chaos en ontwrichting. Wil nu net het werk van Pieter Brueghel, “Dulle Griet” een ankerpunt zijn voor de auteur om het verhaal te vertellen. Brueghel, Granvelle, de raadgever en kardinaal van Margareta van Parma en verder ook nog een sinister figuur, Jan Grauwels, ook bekend als de Rode Roede, die naast Oranje en uiteraard Filips, koning van Spanje als historische realiteit in de roman opduiken, zelfs een opvallende rol spelen. Uit de kring van Beer kan men ook namen noemen, zoals Abraham Ortelius, Joris Hoefnagel, de reders, onder wie Hooftman en de Spaanse echtgenote van een  bastaard, hoewel het niet ongewoon was dat bastaarden een goed leven konden leiden. Alleen dienden ze dan te weten waar ze zich mee onledig hielden, zoals Erasmus bewees.

 

Jeroen Olyslaeghers slaagde er wonderwel in de grote geschiedenis tot leven te wekken, of toch een episode, de ondergang van Antwerpen en tegelijk het lot van een waard, een eerbiedwaardig beroep dat meer inhield dan een afspanning openhouden, maar ook mensen in contact brengen met elkaar. Discretie en vertrouwen maakten hem tot een cruciale as in tal van uitwisselingen van gedachten en belangen. Handel gaat niet enkel over prijzen, al is dat doorgaans wel de doorslaggevende factor, maar men dient over tal van gegevens te beschikken, een context, om een prijs en een product te evalueren. Daarbij kon de waard, die logies bood, mensen met elkaar in contact brengen. Dat betekent ook dat de waard hoe dan ook veel wist over andere mensen. Jan Grauwels kon daar gemakkelijk gebruik van maken, maar Beer vertrouwde hem niet en plots lezen we een scène die denken doet aan situaties in de voormalige DDR, waarbij iemand verdacht wordt gemaakt anderen verraden te hebben.

 

We zouden nu moeten waarschuwen met een spoiler alert, maar in enkele bladzijden kan men niet de goed uitgewerkte plot van een roman als deze onthullen, meer nog, het gaat er ook niet over, want het is juist de vertelling, de omissies incluis die ons laten genieten van wat er in dat Antwerpen van toen allemaal is voorgevallen. Het verhaal van de geuzen, die de scheldnaam tot een – uiteraard – geuzennaam weten om te keren; het verhaal van de graanspeculaties en hoe de koude winter van 1564-1565 en hoe de winter maar niet wilde eindigen, het zijn maar enkele van de episodes die ons als lezer aanspreken kunnen. Het duurt dan ook even voor we de twee vertelposities van Beer kunnen volgen, die in Antwerpen voor 1572 en vervolgens die in Amsterdam, waar een vroegere vriend plots weer verschijnt. Je slaat het boek dicht men een zekere weemoed, omdat het lezen niet enkel aangenaam was, maar vooral omdat je als lezer mee bent gegaan in het verhaal.

 

Het stadsschild van Antwerpen heeft lange tijd zonder schilddragers gefunctioneerd, maar vanaf 1881 kwamen de wildeman en wildevrouw er weer bij. Maar waar komen die Wildeman en Wildevrouw vandaan? Het feit dat Beer als Wildeman optrad om aan het eind van de winter die te verjagen en de lente te onthalen, zal allicht met de keuze voor de schilddragers een eeuw vroeger te maken hebben.   Het blijft verbluffend dat een schrijver zo een inventie weet te doen, als is het een tijd waarin historie in de literatuur een nieuwe aandacht heeft weten te wekken. Toch kan men tegelijk bedenken dat Antwerpen, het Antwerpen van Brueghel en de grote bloei van handel en ambachten, zoals de edelsmeedkunst, wel degelijk eens die aandacht had mogen krijgen.

 

Tja, wat moet men een locatie als de Meirbrug of het Zand, waar de waard, Beer, zijn afspanning houdt? Je moet dan proberen de stad te zien zoals die was voor de grote uitbreiding van de stad in de negentiende eeuw en de vergroeiing met de voorsteden en dat lukt met wat goede wil. Men moet evenwel ook proberen te vatten hoe de stad functioneert, hoe reders schepen uitsturen naar alle kusten van Europa en soms verder, maar, zoals reeds aangegeven is mij niet duidelijk in welke mate de Nederlanden, c.q. Antwerpen deelhadden aan de Spaanse exploitatie van Potosi, waar vanaf 1545 zilver werd gehaald uit de bergen en waar nogal wat genie bij nodig was, onder meer om water aan te voeren, via aquaducten. Antwerpen, als wereldhaven had ongetwijfeld ook iets te zien met de handel, al mogen we niet uit het oog verliezen dat Spanje en de Nederlanden niet altijd zo goed met elkaar omgingen. Karel V zou overigens een bijzondere politiek huldigen, waarbij cruciale ambten in Spanje aan lieden uit de Nederlanden toevielen maar ook dat ambten in de Nederlanden al eens aan Spaanse edellieden toevielen – al is er een verschil, omdat de Nederlanden een uitgebreider staatsapparaat en kennis ter zake hadden ontwikkeld. Ach ja, we mogen niet vergeten dat de stad gevoed moet worden, zo lopen er varkens rond in de straten en worden door de magistraat voorraden graan aangelegd, terwijl handelaars speculeren op toekomstige tekorten op de markt. Het zal in de koude winter van 1564-1565 tot honger en woede leiden.

 

Hoe katholiek was Antwerpen in 1564 en bij uitbreiding de (Zuidelijke) Nederlanden? De Lutheranen kwamen eerst en waren reeds voor Karel V een bron van onrust, maar het zou met de komst van de Calvinisten en de Wederdopers allemaal nog complexer worden. De Lutheranen zouden volgens deze roman eerder gezagsgetrouw geweest zijn, maar de Calvinisten mogen dan wel de dragers van de opstand geweest zijn, de wederdopers wellicht het gist. Toch was het godsdienstige debat ook in de Nederlanden al vroeger op gang gekomen en had zich naast de bekende begijnencultuur ook nog een andere richting gevormd, die van de Broeders van het Gemene Leven, waaraan Thomas a Kempis een grote weerklank zou geven met zijn “de navolging van Christus”, een boek dat lang in de Nederlandse en Vlaamse huisbibliotheken heeft gecirculeerd, maar nu welhaast vergeten is. De ontvankelijkheid voor de Reformatie in de Nederlanden werd al vaak onderzocht door historici, want het blijft merkwaardig dat waar in de Duitse landen de wending naar Lutheranisme vaak de keuze van vorsten was, die het hun steden en landen oplegden, terwijl het in de Nederlanden vooral een zaak van burgers leek en dan vooral het Calvinisme kon algauw wortelschieten. Men heeft evengoed vaak gediscussieerd over de oorzaken van de Opstand en de Tachtigjarige Oorlog, waarbij men naast de godsdienstpolitiek van Karel V en vooral Filips II jegens de Nederlanden en de hier opererende calvinistische groepen ook economische beweegredenen zocht aan te dragen, maar per slot van rekening was er gewoon de werkelijkheid van een groeiende gemeente van Calvinisten, ook in Antwerpen. Olyslaegers laat niet na Beer tot de vaststelling te laten komen, bij een bezoek aan de hageprekers bij Merksem dat al die sprekers foorkramers lijken. Ook merkt Beer dat de verworven vrijheid, godsdienstvrijheid geen aanleiding geeft tot rust, na de Beeldenstorm, maar eerder een begin verdere ontregeling. Al is het katholicisme voor hem geen halszaak, voor die nieuwlichters lijkt hij geen grote belangstelling te hebben. Dat de Anabaptisten of wederdopers mee de beeldenstorm in Antwerpen ondersteunen, aansturen en zelfs stimuleren, betekent niet dat de anderen er geen hand in hadden. Blijft dan de vraag waarom Filips II zo scherp gekant was tegen de reformatie en vooral het Calvinisme? Was de politiek van de landvoogdes niet efficiënter geweest, want uiteindelijk verloor Filips de Noordelijke Nederlanden en had hij er ineens een stevige vijand bij? Feit is dat voor ons religieuze of levensbeschouwelijke motivatie tot politieke hardnekkigheid kan leiden en dat lijkt voor Olyslaeghers een onderliggend motto te zijn van deze roman. Verdraagzaamheid en vrede klinken mooi, maar als iedereen opgedraaid is, dan kan men daar weinig mee.

 

Het lezen van dit boek bracht me weer bij een gedachte die mij al langer bezighoudt, namelijk hoe komt het dat we de godsdiensttroebelen of beter godsdienstoorlogen altijd weer bekijken binnen landen die pas helemaal rond 1800 gevormd waren en tijdens de negentiende eeuw de basis vormden voor geschiedschrijving, nationalistisch natuurlijk. Nu waren de godsdienstoorlogen de uitkomst van de weigering door vorsten en de clerus alternatieve levensbeschouwingen te aanvaarden in de samenleving. Het heeft uiteraard te maken met de gedachte dat er buiten de eigen religie geen heil mogelijk is. De humus van een eeuwenlange religieuze beleving met een rijke beeldentaal, die de boodschap aan een analfabete gemeenschap overdroeg, waarbij de theologische discussies ver weg in abdijen en kathedralen en in Rome gevoerd werden, was ontvankelijk geworden, net door toenemende scholing van burgers in de steden zoals Antwerpen voor kritiek die binnen de muren van de kerk al langer leefde. Plots was er een groep van buitenstaanders, leken, die de kerk het vuur aan de schenen legde. Maar goed, dat was al voorgekomen toen Jan Hus in Praag de kerk alle mogelijke zonden verweet en vooral ontrouw aan de leer.

 

Hadden we het al over de broeders van het gemene leven, dan komt ook Erasmus, Desiderius Erasmus een plaats toe, omdat ik denk dat Beer bij zijn ontvangst in de familie deels met die Erasmiaanse boodschap kennis kon maken. Aan de andere kant, zien we met John Dee wellicht een vertegenwoordiger van de Hermetische traditie, die er heel beknopt op neer kwam dat er een pre-mozaïsche religie moet bestaan hebben die onder meer in de teksten aan Hermes Tresmegistus toegeschreven die in de tweede, derde eeuw in Egypte tot stand waren gekomen. Toen Marcilio Ficino de teksten inzag, die hij vanuit Byzantium bij onder meer Cosimo de Medici aantrof, moeten de onverwachte perspectieven van het Corpus Hermeticum hem geduizeld hebben. Voor Giordano Bruno werd die voorzichtige verkenning algauw een bron van nieuwe inzichten en stellingen, onder meer over de vraag of er maar een wereld, die op de aarde zou bestaan. Copernicus stelde al vast dat er veel sterren waren die geleken op de zon, maar het heliocentrisme werd slechts moeizaam aanvaard. Onder de boeken die Beer te bewaren krijgt voor een Hongaarse bibliothecaris, boekenverzamelaar, bevindt zich overigens een werk van Giordano Bruno. Bruno zou in 1600 op de brandstapel sterven, als ketter. Dus is het wat vreemd dat  er in 1565of iets later al een boek of tekst van Bruno in de vaten zou zitten. Moeten we dit een vergissing noemen? Ik denk bij nader toezien we niet moeten menen dat hier een grof anachronisme aan de orde is, maar meer een aanzet te overschouwen hoe bewogen de zestiende eeuw wel niet was.

 

Het verhaal van Olyslaegers bleek op dat vlak, zonder zich met deze uitweidingen in te laten, toch een revelatie in petto te hebben, namelijk dat de boekenmarkt in Antwerpen groter was dan wij ons vandaag kunnen voorstellen. Dat Beer met drukkers te maken kreeg, ligt voor de hand, zelf blijkt hij in zijn nuchterheid niet echt gedreven zich met theologische of filosofische scherpslijperijen in te laten, zijn zoon zal de weg vinden en uiteindelijk ergens in Duitsland een soort commune vormen, zoals die door de Familie werd vooruitgedacht. Wie de Reformatie herleiden wil tot een conflict binnen de religie – wat het ook was – ontgaat de ideeënweelde die tijdens van de veertiende eeuw af in Europa ontkiemde en volop tierde, wat vooral machthebbers tot argwaan bracht en beknotting. Tegelijk kan men er niet voorbij aan het feit, zoals Beer vaststelde, dat er aan beide zijden, bij de hervormden en de katholieken schurken en onnadenkende lieden rondliepen, waarna men moest vaststellen dat de stad veel aan glans verloor en dan komt 1585 en de val van de stad er nog aan.

 

Het boek eindigt met de komst van Joris Hoefnagel, tekenaar en schilder, zoon van een handelaar, welstellend, zeer zeker, maar dat hoeft niet herhaald, waarbij Beer opnieuw met zijn vlucht uit Antwerpen wordt geconfronteerd. Die draaide rond vermeend geschonden vertrouwen. Zoals gezegd was de Rode Roede, die Beer al tijden lastigviel, maar botste op Beers zin voor discretie en Beer wist hem vervolgens telkens weer af te schudden, maar Jan Grauwels liet niet af. Grauwels, de Rode Roede, was op zoek naar verboden boeken, zoals bijbels in de volkstaal, maar uiteraard ook werken van Luther en Calvijn om John Dee niet te vergeten. Grauwels als premiejager? Zijn ambitie lijkt vooral te bestaan in het gevlij te komen bij de machtigen. Ook in Frankrijk deden de hertogen de Guise dergelijke opsporingen en tegelijk werden in Engeland bezitters van katholieke boeken vervolgd. Maar de laatste confrontatie met Grauwels was er voor Beer te veel aan, omdat hij, de altijd discrete en vriendelijke waard plots onbetrouwbaar bleek bij mensen als Ortelius, Hoefnagel en de andere vrienden.

 

Het verhaal van de Wildevrouw zal ik hier verder niet uit de doeken doen, omdat ik denk dat die passages de lezer net over al die andere facetten en gebeurtenissen doet nadenken. Wel is er de vraag of er in Antwerpen rond 1564, 1565 een schip is aangekomen waar een mens, gehuld in huiden van boord gehaald werd en eerst door Ortelius opgevangen werd maar uiteindelijk bij Beer een kamer kreeg. Het bleek een “vrouwdier” te zijn, met een huid zoals mensen die plegen te hebben. Ze zong ook, maar in een onverstaanbare taal. Ze werden een tijdlang door bezoekers aan de herberg als een bezienswaardigheid beschouwd, maar geleidelijk luwde de interesse, ook bij de geleerde heren. Bij zijn vlucht nam Beer hen mee en als gevolg van een gruwelijk toeval, stierf de moeder… juist, u kan beter het boek zelf lezen.

 

Niet alleen had Beer drie vrouwen die stierven in het kraambed, ook was er Margreet, die hem bijstond bij de voeding en opvoeding van de zoon, Ward, terwijl ze duidelijk meer betekent voor Beer dan hij aan buitenstaanders kan toegeven. Haar rol als vroedvrouw, maar ook raadgeefster in verband met vruchtbaarheid en ook wel als engeltjesmaakster – al is dat eerder een vermoeden mijnerzijds – kan men niet onderschatten, net omdat onze protagonist niet echt ondernemend lijkt, maar wel aan zijn grief weet te komen, discreet laten we het daarop houden.

 

Jeroen Olyslaegers heeft ons vergast op een copieus gebeuren, met eten en drinken, maar vooral stof tot nadenken. Men kan hypotheses bouwen over de vraag waarom de auteur net aan de hand van dit op zich flinterdunne verhaal een omvangrijk verhaal, met meerdere delen, dat ons een wereld voor ogen stelt, een stad laat zien, waar we het bestaan van konden vermoeden maar niet echt iets wisten. De krachten die op het leven van de stad inwerkten, religieuze, politieke en economische, krijgen hun plaats en het verhaal van Dulle Griet, nu te zien in museum Mayer van den Bergh vormt het decor waartegen Beer Antwerpen ziet, al is nog niet alles zo ver in verval als bij zijn vertrek. In Amsterdam bouwt hij na een barre reis een nieuw leven op, opnieuw een herberg, maar ook weer met zin voor discretie. Zijn gezellin? De dochter Wildevrouw, met wie hij niet zomaar kan doen wat hij wil. Zo staat hij weer voor nieuwe uitdagingen.

 

Bart Haers  

Reacties

Populaire posts