Toen de hei nog heide was
Recensie
Als een
wolf op de heide
Borstbeeld van Aster Berkhof, Sint-Jozef Rijkevorsel |
Aster Berkhof, Als een wolf in de wildernis. Davidsfonds Leuven1962. Alleen nog tweedehands te verwerven. (350) pp
Heeft het zin over een roman,
gepubliceerd in 1962 en dan nog bij het Davidsfonds een recensie te schrijven?
Ik ken het boek al jaren, heb het enkele keren herlezen en waarom dat altijd
nog beviel, vergt toch enige verklaring. Aster Berkhof (1920 -2020) was een
veelschrijver en ik heb lang niet alle werken van zijn hand gelezen. Toch kon
dit boek dat mij in handen viel wel genieten, omdat het verhaal gewoon goed
gecomponeerd is, maar omdat het iets van een historisch relaas heeft, c.q. een
antropologische zoektocht.
Lees ik over dit boek, dan valt
het op dat men het zelden leest als een onderzoek naar de betekenis van mythen
in het dagelijkse, concrete leven. Berkhof schuwt de uitgesproken symboliek
niet, waar we de laatste decennia beweren een broertje dood aan te hebben, want
het leven noch het vertellen verdragen symboliek, vanwege het barokke karakter,
maar bij lezing viel het me op dat het wel degelijk functioneel doorheen het
boek is geweven, de lezer attenderend op wat we niet altijd zien of horen, maar
wel ervaren. Aan de andere kant kan ik het wel hebben dat Berkhof ons – zoals
zo vaak gebeurt – laat weten dat de Frankische afkomst nog steeds in ons zou
nazinderen, omdat ik durf te vermoeden dat de auteur in deze de lezer een
knipoog stuurt, want het is alles bij elkaar onduidelijk wie dezer dagen zou
afstammen van de oude Franken dan wel van de anderen, de Spanjaarden.
Overigens, aan het einde van het verhaal zien we dat de bewoners van het
gehucht van overal komen, maar niet echt een “ras” vormen. Kunnen we het nog
wel over rassen hebben, dezer dagen, gezien de graad van metissage er zich
heeft voorgedaan?
Het is inderdaad zo dat de roman
twee werelden presenteert die op het eerste zicht elkaar wezensvreemd zijn, maar
het verhaal laat zien dat men niet zomaar in een bestaande (sub-)cultuur kan
inbreken. De mensen op de hei blijken allemaal verschoppelingen die van hun
marginaliteit een schild maken om anderen, uit de witte dorpen van zich af te
houden. Uiteraard ziet Aster Berkhof er geen graten in een mensengaarde te
schetsen, waarin uiteenlopende types hun moment de gloire kennen, vaak gevolgd
door een ommekeer die hen hun miserie opnieuw laat voelen, erger dan voorheen.
Stropen en smokkelen, het blijkt een belangrijke broodwinning te zijn, maar dat
gaat met risico’s gepaard.
Het gehucht met de gammele
huisjes staat in de buurt van een oude hoeve, waar een – in actuele,
sociologische termen – disfunctionele familie woont, die gebukt zou gaan onder
een vloek. De hoeve zelf is wat rest van een verdwenen kasteel. Wat er zich
heeft afgespeeld is voor geen van de betrokkenen, de mensen uit de dorpen bekend,
want altijd al een raadsel, maar het speculeren brengt geen betere verhoudingen
voort. De mythes die de speculaties voeden gaan terug op de Spaanse tijd, op de
bijbel – natuurlijk – en op de oorsprong van de heide, een ooit verbrand land
rond het kasteel. Zou de weerwolf ook een rol spelen? De oude bewoner heet Rauw,
is stillaan grijs, bijna wit en er is een zoon, die ook Rauw heet. Rago, een
mythische wolf of Ra-ùl? Ook de zuster van de oude woont er en er is een
huishoudster, vrouw Hage, die iets heeft van Grote Mus, een van de chefs van
het dorp. Wie verder op de hoeve leeft en werkt is niet duidelijk. Men kan
zeggen dat de auteur dat beter had kunnen uitwerken, maar voor het verhaal had
het wellicht geen verschil gemaakt. Of net wel, want sterven goede verhalen
niet vaak in het bedje van de overvloed aan informatie?
In de dorpen wonen de boeren,
smeden, winkeliers en ander volk, dat wel mag deelnemen aan schaatswedstrijden
en andere activiteiten, waar de rijke kasteelbewoners ruimte voor geven, zoals
ook jachtpartijen. Hoewel die welgestelde families geen zin hebben in
veranderingen, zien we toch ook dat de wereld waarin zij functioneren
verandert, veranderen moet. Aster Berkhof kiest een ander ook al enigszins
disfunctioneel gezin als spil van het verhaal, een tweede spil dus, met de
vader, senator van Markerode en een dochter, die nog net op kostschool zou
zitten, gezeten heeft, maar thuis mag blijven en een huisleraar krijgt. Een
andere familie Van Amstelbeke, lijkt normaler, maar goed, er gebeurt van alles
in een mensenleven.
Anne van Markerode blijkt uit
het goede hout gesneden, maar vooral, zij is knap – zoals wel vaker in romans
van Aster Berkhof en in de meeste romans waar vrouwen een hoofdrol te spelen
krijgen – al weten we alleen dat heur haar lang en blond is en dat ze mooie
benen heeft. Ze draagt vaak een rijbroek – zeer bevorderlijk om het onderstel
goed in de verf te zetten – en een pull; haar vader ziet haar eens half gekleed
en wordt getroffen door de gelijkenis tussen dochter en de moeder, die stierf
in een verschrikkelijke nacht. Men kan zich afvragen of de spanningsopbouw niet
te doorzichtig is, maar bij herlezen blijkt de aanpak van de auteur wel te
werken, de lezer komt in wezen niet meer te weten dan de betrokken
protagonisten aan de weet komen.
Omdat de roman opgebouwd is als
een raamvertelling en de schrijver van de brief het allemaal al weet, maar de
goede orde der dingen niet wil doorbreken, komt de lezer voortdurend via
zijsporen bij de kernpunten van het verhaal. Die zijsporen zijn niet per
definitie overbodig of vervelend, maar krijgen (meestal) later een betekenis.
Waarom zou een roman geen losse eindjes mogen bevatten, want men kan niet
altijd alle mogelijke elementen aanreiken. Overigens, als lezer heb ik een
zekere autonomie, als het over interpretatie en waardering gaat en wanneer de
auteur de lezer bij het handje neemt en zegt wat elke gedachte betekenen moet, wordt
een verhaal onleesbaar, want de lezer kan zelf ook wel een en ander overzien.
Het leesplezier valt niet altijd goed te omschrijven, omdat het over van alles
kan gaan, want de lezer heeft immers een karakter, ervaringen, leeservaringen
ook die de auteur noch de uitgever tot in de laatste finesses vertrouwd zijn.
Alleen de boekhandelaar kan al eens bevroeden wat zijn klanten v/m of x nu
willen lezen, wat niet kan zonder feedback vanwege de lezer. Spreken over
boeken helpt dan wel, waarbij de discussie over kwaliteit wel degelijk mogelijk
blijkt, al kunnen we niet twisten over smaak en kleur. Aster Berkhof werd op
zeker moment afgeserveerd omdat hij te veel zou publiceren en bij zijn
overlijden kwamen maar een paar titels boven drijven. Wat zou dan, afgaande op
de hier besproken roman, tegen hem pleiten?
Het verhaal van de heibewoners,
die ver blijven van de geordende wereld, komt vooral tot uiting als het mis
gaat, wanneer de honger hen tot bedelen drijft bij de boerderijen. Markerode
wijt hun armoede aan hun spreekwoordelijke luiheid en werkschuwheid, van
profitariaat is er geen sprake en om hen tot meer initiatief aan te zetten,
besluit hij op verschillende plaatsen nieuwe boerderijen op te zetten. Voor de
heidebewoners is dat een uitdaging, die ze onbezonnen aangaan. Huisraad en
huisgerief worden vernield, het huis zelf wordt toegetakeld en toch zal de
boerin, die bekend was als een gulle geefster aan de bedelaars, maar ook
belerend, paternalistisch – zoals wij dat zeggen – bij het geding voor de
rechtbank besluiten dat de heibewoners niet verder vervolgd worden. Het is meer
dan een kwestie van straffeloosheid en haar gulheid krijgt een nieuwe
betekenis. Markerode is woest, maar krijgt in een spijtig schietincident een
kogel in het lijf door toedoen van zijn trouwe butler.
Zelf was Markerode op zoek naar
verklaringen, maar anders dan zijn dochter Anne, vond hij het allemaal
onvoldoende en hield het geen steek. Ook haar ontluikende vriendschap, doorheen
het boek, voor de jonge Hoevebewoner, Rauw, stoort hem, maar zij lijkt geen zin
te hebben in de afwijzing door haar vader. Uiteindelijk wordt ze toch
teruggestuurd naar een kostschool, maar bij thuiskomst gaat ze toch opnieuw
paardrijden, volgens rechte lijnen, niet over paden en zonder zich te laten
afleiden. Ook Rauw rijdt zo door de heide, waarbij de vraag opwelt hoe Berkhof
op die gedachte gekomen is; Er zou in de heide koets hebben gedwaald die
cirkels reed, alsmaar wijder, verder van het kernpunt af, wat dan wel ingaat
tegen het rijden van rechte lijn, behalve het feit dat de paden volgen niet aan
de orde zou zijn. Overigens, ook de heibewoners lopen niet om via paden, want
daar zitten de politiemensen, de douaniers en de brave burgers, wat een wandeling
met smokkelwaar riskant maakt. De heide zelf vormt in de roman overigens een
figuur op zich, die het leven op de hei en rondom de hei in sterke mate
bepaalt.
Men kan zich afvragen of Berkhof
niet overdrijft als hij het verhaal van Caïn en Abel, het Hubertushert en al
die andere verhalen in een groter verband brengt, maar tegelijk zien we wel
meer romans waar verschillende sferen elkaar ontmoeten ziel gegeven wordt door
verschillende verhalen in te brengen, net omdat men die wederzijdse vreemdheid
nauwelijks beter vorm kan geven.
Het verhaal van Rauw en Anne, Anne en Rauw is op zich niet
opzienbarend, cosi fan tutti bij wijze van spreken en toch, zoals bij
Beaumarchais een huwelijk pas mogelijk is als alle mogelijke hindernissen
opgeheven zijn of uit de weg geruimd, begint het tweede hoofdstuk, dat geen
belang meer lijkt te hebben, de tijd van het kerseneten. Toch is het boeiend om
te zien hoe dat verhaal niet het verhaal van die twee mensen is, maar van verschillende
sferen – daar gaan we weer – die zijn als Oost en West. Toch behoort ook Rauw
net als Markerode tot een oude stam, traditie, hoe donker die ook is. De reden
daarvoor, het raadsel of het noodlot van de familie vormt de ruggengraat van de
roman, waaraan de oorsprong van de heide gekoppeld is, een reusachtige,
welhaast kosmische brand, volgens oude verhalen. Spilzucht wordt de mensen op
de hei verweten, drankzucht ook, ongeregelde seks ongetwijfeld ook, maar het
gaat om een Davidsfondsboek, dus dat mocht niet te uitdrukkelijk aangeboord
worden, maar het is er wel.
In een aantal opzichten lijkt
Berkhof het stramien van Scandinavische verhalen te volgen, waarin mensen op
een overmacht botsen en er doorgaans niet in slagen of een keertje net wel die
heirkracht te negeren of te overwinnen. Hij legt de macht om de heirkracht te
boven te komen, bij een vrouw, waaraan hij een oude, vergeten legende als basis
meegeeft, “’t Herte wordt geboden”. Anne is net zo gefascineerd door de
gewelddadigheid van de jonge en van de oude Rauw, maar ziet ook, vanuit een
moeilijk te verklaren wijsheid, maar ziet ook dat beiden getormenteerd door die
levenswoede, ook hunkeren naar menselijkheid, warmte, geluk. Uiteraard denkt de
lezer, maar wie in het verhaal zit, merkt dat de wijsheid van Anne erin bestaat
dat ze evengoed de razernij van haar vader – onder de stolp van goede manier en
geciviliseerd gedrag – net zo goed teert op zelfhaat. Zijn geloof in het goede te
doen als doel van zijn bestaan, ontbeert de delicatesse van de keuze aan
middelen die hij inzet. De destructieve Hoevebewoners en de zogenaamd goed
willende Markerode begrijpen maar een taal, de uitoefening van gezag, omdat ze
dat nu eenmaal hebben.
In die zin kan men de roman nog
steeds waarderen, als een verhaal over hoe macht de dingen die we van waarde
achten ten onder doet gaan. Het goede willen (doen), is lovenswaardig, het
goede doende kwaad aanrichten, ontbeert net dat wat het goede vergt. Klinkt dit
naïef? Ik denk dat er net vandaag voldoende kwesties zijn waar de vraag zich
aandient, of we zaken goed aanpakken en of we niet blind zijn voor de gevolgen.
Daarom kan men deze roman nog altijd leeswaardig vinden. Het Davidsfonds is
niet meer de emancipatorische organisatie die ze ooit was en dat met een
onmiskenbaar succes, maar heeft de achterban van zich vervreemd en als uitgever
brengt het al tijden niets meer dat het doet afwijken van de zogenaamde commerciële
uitgeverijen. Het Davidsfonds, zo kan men wel eens bedenken was voor de literaire
wereld in Vlaanderen wat de Boerenbond was voor de boeren, emancipatorisch,
maar ook gericht op de continuïteit van de onderneming. Activiteiten in
afdelingen werden goed gestructureerd, maar drie keer binnen vijf jaar dezelfde
spreker uitnodigen, het getuigde van armoede, maar die kwam net voort uit het
feit dat jongere schrijvers, universiteitsprofessoren niet meer gelinkt wilden
worden het Davidsfonds wat dan weer tot bloedarmoede leidde.
Aster Berkhof schetst hier
overigens ook een mensbeeld waarin zelfbeschikking – vanwege Rauw en Anne – de plichtmatigheid
in het gedrag van hun voorzaten verdringt. De zelfbepaling, die nieuw is, begon
niet enkel bij outlaws. De Amstelbekes behoren dan weer tot het koor, waarmee
de afgewezen voorbestemde verloofde zich kan ontpoppen tot huisvriend; Klaverenheer,
Sara en Dikke Daar, overzien het gedrag van de protagonisten en weten het van
commentaar te voorzien. Dat de legendes hun grond zouden verliezen als door het
huwelijk van Rauw en Anne – waarbij deze meer de broek lijkt te dragen dan gewoonlijk
te doen gebruikelijk is -de doem lijkt opgeheven, blijft een interessant
vraagstuk voor de antropoloog.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten