Kunstenaars, ondernemerschap en Europese gedeelde cultuur
Recensie
Treinen, techniek en
Een Europese canon
Orlando Figes. Europeanen: Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur. NwAmsterdam 2019. Oorspronkelijke titel: Three lives and the making of a cosmopolitan culture. Vertaling: Toon Dohmen. 42,99 € 623 pp
Hoe denken we dat de negentiende eeuw nu was, de lange
negentiende eeuw? Lang omdat ze volgens velen begint in 1789 en eindigt in
1914. Historici zijn niet altijd geneigd zo strakke dateringen aan te houden,
omdat men evengoed kan stellen dat de eeuw begon met het Consulaat van
Napoleon, omdat toen de naschokken van de Franse Revolutie opgevangen werden en
een nieuwe era begon. Veel van de hoofdfiguren in het boek “De Europeanen” van
Orlando Figes zijn geboren in de eerste jaren van de 19de eeuw,
onder Napoleon. Maar vanaf 1840 begint op vele vlakken een nieuwe tijd waar
zowel het nationalisme als het kosmopolitische mens- en wereldbeeld opgang
maken en tot ontwikkeling komen. Over verandering en tegenstellingen gaat het
boek van Orlando Figes, maar ook over de wording van Europa.
Het communisme dat Marx en Engels ontwikkelden en waar
Europa door geïmpregneerd is geworden, stond een internationale verbondenheid
van de arbeiders voor, maar rond 1914, stelde Jacques A. A. Van Doorn vast in
zijn laatste essay, was in Duitsland bij de arbeiders een nieuw nationalisme
tot ontwikkeling gekomen, dat de toenmalige SPD ertoe bewoog voor de
oorlogskredieten te stemmen, net zoals de Franse socialisten, na de moord op
Jean Jaurès de oorlog van Frankrijk tegen het Duitse Keizerrijk stemden. Ook in
de middenklasse ziet men hoe de persoonlijke interesse voor het buitenland groeide
tot in de loop van de jaren een nieuw nationalisme de kop opstak. Toch was dat
nationalisme mede als gevolg van de Frans-Duitse oorlog in 1870 zowel in
Frankrijk als in Duitsland al langer aan het ontkiemen en groeien. De vraag is
evenwel en daar komt Orlando Figes met een voorzichtig antwoord, wat er
voordien was, voor het nationalisme de kop opstak en tot ontwikkeling kwam.
Net de aandacht voor de ambiguïteit van de
ontwikkelingen na de Napoleontische oorlogen maakt dit boek van Figes
opmerkelijk en aanbevelenswaardig. De meester-verteller, zoals volgens een
blurb een krant hem toedicht, brengt meer dan mooie verhalen, want die verhalen
zijn stukken biografie van figuren die in de geschiedschrijving niet op de
voorgrond treden, maar cultuurhistorisch wel hun belang hebben, vertellen ons
hoe in Europa de technische vooruitgang de samenleving grondig wijzigde en ook
invloed had op mentaliteiten. Had de boekdrukkunst de zich verbreidende
geletterdheid verder versterkt, dan kon de trein de wanderlust en de economisch
noodzakelijke snellere mobiliteit verder aansterken. Op school, de lagere
school en de humaniora leerden we dat aan het einde van het Romeinse Rijk de
volksverhuizingen voor de fatale neergang, maar er waren ook andere factoren.
Toch belette net de volksverhuizing dat de oude cultuur helemaal verloren ging.
Over de volksverhuizingen van de negentiende eeuw sprak men niet, omdat we het
niet zagen en nog altijd niet zien. Er is een verschil, men reist uit Europa
naar Sint-Petersburg tijdens de negentiende eeuw, maar eerst is het geheel per
karos in allerlei maten en gewichten en duurt de reis uit Dresden twee weken of
meer, al naargelang het weer en de snelheid die men wilde aanhouden. Figes
beschrijft hoe na 1835 geleidelijk aan de afstand tussen Berlijn en Sint-Petersburg
sneller kon worden afgelegd, naarmate er spoorlijnen aangelegd werden. Het valt
op dat we het verleden nogal statisch bekijken, waarbij we wel bewondering
hebben voor het feit dat men generaties lang bouwde aan kathedralen en steden,
maar we houden ons voor dat technische innovaties vanzelf hun weg vinden, zodat
de idee dat de aanleg van spoorwegen een proces was dat decennia aandacht
vergde, geen gedachte waard lijkt. Bovendien waren spoorwegen vaak
ondernemingen waar particulieren hun schouders onder zetten, zodat de samenhang
wel eens verloren ging. Het verhaal van de spoorwegen in Europa vergde dus wat
tijd, veel tijd en toch, reizigers zagen er algauw de voordelen van. Tolstoj
schreef de roman “Anna Karenina” rond precies de mobiliteit, beweeglijkheid die
spoorwegen boden aan (welgestelde) mensen. Orlando Figes brengt het verhaal van
culturele ontwikkelingen ook aan de hand van technische ontdekkingen, die
bijvoorbeeld in de drukkerij heel wat mogelijkheden schiep om goedkoop
literatuur te verspreiden, terwijl ook voor de productie van partituren ten behoeve
van verdienstelijke andere amateurs invloed had op de samenleving. Het blijkt
niet evident cultuur en technische innovatie met elkaar verweven te weten. De
evolutie in de piano’s tussen 1815 en 1914 is tekenend, de betaalbare piano
scherpt de toegang tot “hoge” kunst aan, wat dus aantrekkelijk mag heten, maar
niet echt gewaardeerd dezer dagen.
Nu kunnen wij ons moeilijk inbeelden dat mensen meermaals
rond de piano in de woonkamer zaten en nieuwe bladmuziek speelden en zongen. Er
was dus geen televisie of radio en dat gaf ruimte voor muziek, waarbij men wel
eens naar concerten ging, op een kiosk op het plein, de muziekkapel van het
garnizoen, maar er ontstond een nieuw publiek van amateurs die naar de opera
gingen of concerten bijwoonden. Ook daar ging een halve eeuw over, de eeuw die
Pauline Viardot en Ivan Toergenjev beleefden, leefden en waar ze deel aan
hadden, toe bijdroegen. Pauline Viardot was de jongere zus van de toen wijd en
zijd bekende en beroemde jong gestorven sopraan Le Malibrand, beide dochters
van een Spaanse tenor Manuel del Populo Vicente Garcia uit Sevilla, voor wie
Rossini de rol van graaf Almaviva in de Barbier van Sevilla schreef. Pauline
Garcia geboren in 1821 stierf pas in 1910 en leefde dus nagenoeg de hele 19de
eeuw. Maria Garcia, la Malibrand ligt in Brussel, Laken begraven omdat de
familie overal rondtrok. Nu mag men wel veronderstellen dat dit geen nieuwe
praktijk was, want de moeder van Casanova behoorde ook tot het rondtrekkende
gild van theatermensen, die in Dresden en Sint-Petersburg actief was tijdens de
achttiende eeuw.
Pauline Garcia leerde de zangkunst van haar vader maar
werd vooral bekend door haar stem en acteervermogen. Een schoonheid wilde men
haar niet noemen, maar ze maakte wel overal indruk. Toch duurde het lang voor
ze in Parijs grote rollen kon zingen. In afwachting speelde ze vaak in Duitse
theaters en Rusland, maar ze leerde ook overal componisten en
theaterdirecteuren kennen. Het beeld van de vrouw die ondergeschikt is aan
mannen, klopt in een zekere mate, maar toch merkt men dat er altijd weer vrouwen
op de voorgrond traden die hoe dan ook aan dat dwangbuis wisten te ontkomen.
Wel zijn ze doorgaans niet opgenomen in de canon, zoals Figes laat zien, want dat
de canon ontstaan is en vastgeroest, ligt aan uitvoeringspraktijken, aan
directeuren van opera’s en concertgebouwen, aan een steeds nieuw en zich
uitbreidend publiek. In dit werk komt ook aan de orde dat onze kijk op de 19de
eeuw gecanoniseerd is geworden. Ook Figes laat het Machtige Hoopje, vijf componisten
in Petersburg onder wie Balakirev en Moessorgski, die voor nationalistische
muziek ijverden en tegen wie Ivan Toergeniev eerst in het geweer trad, omdat
hij vond dat kunst niet in nationale verbanden uiteen kon vallen, maar later
zag Toergeniev wel dat zij een wezenlijke kwaliteit hadden in hun composities.
Wellicht moet in deze juxtapositie van inzichten de kracht van de negentiende
eeuw vinden en ook wel de betekenis van het boek dat Figes ons aanbiedt.
Paul Viardot en Pauline Viardot-Garcia waren elk op
hun manier deel gaan hebben aan de wereld van de elite, droegen er het hunne
toe bij, waardoor zij met vorsten contacten hadden en tegelijk, zeker wat
Viardot aanging, voorstander van de Republiek en tegen het Tweede Keizerrijk en
Napoleon III, maar zijn gade was wel aanwezig bij uitvoeringen waar Pauline optrad.
Het blijft voor mij een van de mysteries van de Franse historiografie, dat men
wel voortdurend spreekt over wie verbannen werd of vrijwillig in ballingschap,
onder meer Victor Hugo, maar dus ook de Viardots, maar hoe in het keizerrijk de
repressie georganiseerd werd, is niet geheel duidelijk, evenmin weten we
afdoende hoe men die regering van Napoleon III moet evalueren. Hausmann?
Uiteraard, maar hoe zat het met de industrialisatie van Frankrijk? Rond de
Viardots had zich al in vroegere jaren een côterie gevormd, waar onder meer
George Sand deel aan had, die ouder was dan Pauline, maar hartelijk met haar
omging. De Viardots bezaten te Parijs in de Rue de Douai een huis en een
landgoed Courtavenel; in de Rue de Douai hadden muziekavonden plaats en bezat Pauline
een opmerkelijk autograaf, de partituur van Don Giovanni, inderdaad van Mozart.
Berlioz, Saint-Saëns, Rossini waren er te gast. De machtsgreep van Napoleon III
in 1852 zorgde evenwel voor problemen voor de Viardots, want Pauline krijgt
steeds minder rollen te zingen, ook al omdat ze zelf merkte dat haar stem niet
meer kon stralen als voorheen. In 1863 verlieten ze Parijs en vonden een mooi onderdak
in Baden-Baden, waar ze een rijkelijk muziekleven opbouwden waar ook Ivan
Toergenjev weer deel aan had die er ook een huis bouwde. Toergenjev kennen we
van “Vaders en Zonen”, “Jagersverhalen”, “Eerste Liefde” en andere novelles,
die op een realistische toonzetting toch merkwaardig poëtisch uit de hoek wist
te komen.
Want het gezin Viardot was druk, met Toergenjev die
Pauline in Moskou ontmoet had en op slag verliefd was geworden. Allerlei
complicaties met de diensten van de Tsaar maakten vrij verkeer moeilijk,
bovendien was Ivan Toergenjev afhankelijk van de toelage van zijn moeder, wat
hem wel eens op droog zaad zette. Van zijn pen kon hij geleidelijk beter leven
en dat had te maken met de regeling van de auteursrechten in Frankrijk en later
in andere Europese landen. Orlando Figes legt uitgebreid en overzichtelijk uit
hoe de juridische regeling, onder meer door toedoen van Johann Wolfgang von
Goethe samen opging met betere en snellere druktechnieken, met de opname van
feuilletons in kranten en – met de ontwikkeling van het spoorwegennet in
Europa, inclusief Rusland – de ontwikkeling van lectuur voor de spoorreizigers.
Er hadden in Europa een aantal congressen plaats waar geijverd werd voor een
universele regeling van auteursrechten, maar dat ging moeizaam, omdat sommige
regeringen er het nut niet van inzagen of belang hadden bij de productie van
roofdrukken op industriële schaal, waar België en vooral Brussel in uitblonken.
Geschiedenis schrijven, onderzoeken vanuit strikte domeinen,
wel omschreven met termen als economische geschiedenis, politieke geschiedenis,
ideeëngeschiedenis… laat vaak onbesproken hoe beschavingsaspecten, om de wat
belegen maar adequate term te hanteren, op elkaar inhaken en elkaar beïnvloeden.
Merkwaardig genoeg speelt het marxistische schema van boven- en onderbouw, met
demografie, economie en techniek als onderbouw, waarboven zich dan de cultuur
in brede zin zou verheffen, met kunsten, cultussen en ideeënstrijd, maar ook
woningbouw, eetgewoonten en seksualiteit hun plaats hebben; wat dan opvalt is
dat demografie en seksualiteit wel iets met elkaar uitstaans hebben, maar dat
de rituelen – ook gewelddadige – rond het seksuele leven van individuen en
groepen te maken hebben met sociale geledingen en praktijken in en tussen
families. Net de verhalen over deze culturele elite zet Figes af tegen wat er
ontstaat in het meer volkse cultuurleven, de cabaretten, follies en andere
plaatsen waar zangers v/m, dansers en goochelaars het mooie weer maken. Boeken?
Wellicht vindt men in bibliotheken de fraai ingebonden werken, maar er werden
ook boeken verkocht op krantenpapier. Schrijvers als Dickens en Balzac
verdienden fortuinen, of ze nu een gat in hun hand hadden of verstandig
omgingen met de inkomsten. Verdi werd meer dan welstellend en ook Pauline
Viardot kon van en voor haar kunst leven.
Figes laat de negentiende eeuw tot leven komen, door
drie figuren centraal te zetten in een uitgebreider netwerk van relaties en
gebeurtenissen. De nederlaag van Napoleon III bij Sedan? Die had grotere
gevolgen dan de bezetting van Parijs door Pruisen, de Reichsgründung in
Versailles en de Commune, want dat gebeurde allemaal in dat ene jaar maar
daarmee hebben we nog weinig uitzicht op wat er allemaal zou volgen. De Tweede
industriële Revolutie, die van de chemie begon op gang te komen, ondanks de
Grote depressie 1873 – 1896 – die echter volgens andere onderzoekers en
tijdgenoten ook wel welvarend mocht heten. Dat het UK zijn voorsprong
kwijtspeelde aan onder meer Duitsland en België is vrij bekend, maar komt
zelden uit de verf, ook al omdat men de sociale verhoudingen voorstelt als een
zaak van een kleine elite – tot 1893 gold het cijnskiesrecht, al werd het wat
uitgebreid in 1873 – versus de enorme massa, het grauw. Als men probeert het
leven in steden als Gent of Parijs te vatten dan kan men niet uitgaan van die tweedeling,
want de industrialisatie bracht een differentiatie van de arbeid met zich en
ook nieuwe groepen, zoals de schrijvers, secretarissen, maar ook de banken, de
verzekeringsbedrijven namen uitbreiding en daar was administratie uitermate
belangrijk en dat vergde veel personeel. Hoeveel een kantoorklerk verdiende
anno 1850? Ook de openbare besturen,
lokaal en nationaal wierven bijkomend personeel, want al huldigde men liberale
en veeleer conservatieve opvattingen over de staat als een minimale
voorziening, die vooral leger, rechtsbestel en openbare orde als werkgebied
had, terwijl regeringen en stadsbesturen met allerlei nieuwe kwesties te maken
hadden, zoals de sanering van oppervlaktewateren, om uitbraken van malaria en
cholera te voorkomen, maar men had ook veel meer onderwijs nodig. Steden
dienden ook uitgebreid, maar ook diende
men de organisatie van de stad aan te passen aan nieuwe behoeften of beter een
zich uitbreidend aanbod en steeds meer rijtuigen. De eerste grootwarenhuizen openden
de deuren, terwijl ook de kleinhandel, pattissiers, charcutiers aan belang
wonnen en nieuwe uitgaansvormen zoals de grands cafés en brasserieën hun gasten
ontvingen, waar ook feestzalen een plaats kregen. Het moet gezegd dat het goede
leven, anders dan we graag denken, niet echt voorbehouden was voor de elite.
Meer nog, dankzij buurtspoorwegen of hoe men het ook noemde konden mensen uit
het ommeland van de steden gemakkelijk uitgaan en al naar gelang naar een
Follie Bergère gaan, werden er ook toneel- en operavoorstellingen bezocht. Van
Meyerbeer, Jacques Offenbach, Berlioz… werden er ook partituren verkocht, uit
te voeren door amateurs, goede en andere. Verdi verdiende als gezegd een
fortuin, maar de uitbreiding van de markt zorgde er tegelijk mee voor dat
operahuizen, concertzalen steeds meer een beperkt aantal topstukken gingen
uitvoeren.
Het ontstaan van de canon liet onverlet dat er jonge
componisten, auteurs op de bühne kwamen die er alles aan deden om hun plaats te
verwerven in het artistieke leven. Wellicht is het daarom begrijpelijk dat er
zowel bij het publiek als de creatieve wereld een zekere afkeer ontstond van
wat eerst nog gewaardeerd werd, steeds nieuwe ervaringen opdoen en vervolgens
met afkeer bejegend werd. Toch zou het schandaal van het onbekende ook een
uitstekend marketinginstrument blijken, of het om grote kunst ging dan wel om
kitsch, was zorg voor later. Een deel van de populaire cultuur maakte opgang
net omdat men de wereld van de grote namen van zich afduwde. Een
scharniermoment ontstaat al rond Beethoven, maar die wordt uiteraard
gecanoniseerd, waardoor andere componisten en vooral hun werk vergeten raakt. Of
Clara Schumann, die Pauline Viardot kende en niet geheel kon instemmen met haar
diva-allures echt vergeten is geraakt, valt moeilijk te bezien, net omdat er
naast de invloed van de canon(s) ook een tegenbeweging opgang maakte die net de
nieuwe kunst ten volle steunde. Had Pauline Viardot eerst enige afkeer van
Wagner, dan werd ze later een adepte, zonder zich helemaal in sektarische
verering op te sluiten; Waar haar omslag aan toe te schrijven was, beschreef ze
uiteraard in brieven, want dat was het vehikel bij uitstek voor nieuwe
inzichten en oude vetes.
We doen graag alsof we over de negentiende eeuw heel
wat weten, waarbij we ervan uitgaan dat we de evoluties op economisch,
maatschappelijk en sociaal vlak in de vingers hebben, terwijl de
maatschappelijke betekenis van Paul en Pauline Viardot ook gelegen was in het
feit dat ze op stand konden leven en zelfs nog (discreet) anderen steunen, die hindernissen
ondervonden. Het valt op dat men in de wereld van de kunsten ook altijd weer
côteriën ontmoet, maar ook wel ruzies en conflicten, die soms lang aanslepen.
Naast het beeld van de individuele kunstenaar die zich erop toelegt op een
zolderkamer aan zijn unieke genialiteit uiting te geven, ziet men dat
kunstenaars vaker met elkaar samenwerken, zoals La Viardot deed met Meyerbeer
en later met toenemende waardering van andere componisten. Wees de vastlegging
van een canon op een kosmopolitische ingesteldheid, dan was Pauline Viardot
niet beschroomd om in Rusland Russische liederen te brengen en in Polen Poolse.
Nationalisme? Eerder opportunisme zeggen anderen, maar wellicht was het
generositeit uit welbegrepen eigenbelang. De canonisatie van een aantal
topwerken kan men overigens bezwaarlijk als kosmopolitisch voorstellen, net
omdat in de kunsten heel wat mooi werk als “overbodig” terzijde wordt
geschoven, terwijl net Sand, Viardot, Toergenjev aandacht hadden voor wat er aan
nieuws verscheen.
Toergenjev kon naar Europa, maar vrij om te reizen was
hij niet altijd, nog afgezien van het feit dat hij wel eens in conflict kwam
met Pauline Viardot en dan op reis ging door Europa. Hij koesterde openlijk de
idee dat hij in een open wereld leefde, een kosmopolitisch paradijs, wat hem dan
weer laatdunkend deed kijken naar zich ontwikkelende nationale scholen. Voortschrijdend
inzicht bracht hem ertoe de onderzoeken van de Russische en andere componisten naar
volksmuziek te gaan waarderen, omdat hij ook wel zag dat niemand zomaar in het
ijle originele muziek kon maken. Geleidelijk werd die overdracht van volksmuziek
en -cultuur een nieuwe inspiratie, waarbij soms de bewerking zeer uitgebreid
was, dan weer minimaal. Kunstenaars stonden wel concurrentieel in het leven,
maar elkaar een dienst bewijzen kon best, want dan kreeg men nieuwe kansen.
De verspreiding van cultuur in brede zin won terrein
tijdens de negentiende eeuw, want het ging om een civilisatieproces, zoals Norbert
Elias dat na grondig onderzoek onderkende, waarbij gepast gedrag doorheen de
tijd veranderde, maar zeker in de negentiende eeuw werd het menens met de
beschavingsdruk. Zonder de ontwikkeling van nieuwe techniek was dat proces veel
minder noodzakelijk gebleken, want die techniek zorgde voor een nieuwe
samenleving, die wij evenwel niet zo zien verschillen van wat er voordien zou
zijn geweest. De financiële moeilijkheden van die mensen hebben in die zin
belang dat het hun verhouding tot collegae en mecenassen wel vrijheid gaf om
iets nieuws te proberen, al was niet altijd duidelijk wie dan de vruchten mocht
plukken. Uiteindelijk begreep Pauline dat haar composities aardig waren, maar
niet van het hoogste niveau, maar met Paul Viardot en met Ivan Toergenjev die
Russische studenten en kunstenaars in Parijs steunde en kansen gaf, bleef ze
wel betrokken bij creaties van nieuw werk. Schrijvers, schilders en musici
kwamen Toergeniev opzoeken, maar we weten niet meer wat er van die ondersteuning
gekomen is. Hoe dan ook groeide er tot aan de vooravond van WO I een conflict van
Rusland – de Slavofielen tegen onder Toergenjev en de “Europeanen” - tot Spanje
van enerzijds kosmopolitische intellectuelen en aan de andere kant even
academisch geschoolde nationalistische intellectuelen. Sociaal was de inzet
vaak niet verschillend, maar zowel in Berlijn als in Parijs met Ernest Lavisse
ontstond een virulent nationalisme, dat het roemrijke verleden aan een triomfantelijke
meetlat legde waarbij de baten voor Frankrijk afgemeten werden aan de
gebiedsverovering. Sinds de oorlogen tussen Frans I en Karel V was oorlog en
buitenlands beleid in Europa een zero sum game geworden, waarbij winst voor de
een verlies voor de andere betekende. Net de economische groei als gevolg van
een liberaal klimaat kon de staten groter maken zonder in oorlog te moeten
leven met de buren. Op dat vlak was de negentiende eeuw ondank krijgsverrichtingen
in de kolonie voor Europa een relatief veilige tijd, waar de algemene rijkdom
al naargelang de Industriële Revolutie voet aan de grond kreeg en
ondernemerschap gesteund werd hand over hand toenam. Dat droeg er dan weer toe
bij dat cultuurleven niet iets was van een kleine elite, een privilegie. Het
leven was altijd wel werken, maar er was ook vrije tijd, er waren goedkope
publicaties en er waren bibliofiele uitgaven.
Orlando Figes heeft met dit boek Europeanen, het
ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur een aanzet gegeven tot een brede
cultuurgeschiedenis van Europa, waar we nu de contouren van die cultuur lijken
te vergeten. Het feit dat op aanstoken van Houston Stewart Chamberlain al voor
WO I en tijdens het interbellum en vooral bij de opbouw van de NS-Staat kosmopolitisme
verbonden raakte aan het Jodendom en aan ontaarding, blijft overigens
nazinderen, omdat men het voorstelde alsof het om het privéterrein van een
kleine kaste hoorde, terwijl leven als een kunstenaar v/m mensen toegang kon
verschaffen tot betere levensomstandigheden; het elitaire karakter van kunst en
“geestelijk” leven werd meteen ook afgedaan als ontaard. Figes beperkt zich
niet tot het proces van canoniseren van muziek, literatuur en schilderkunst,
maar hij toont ook omstandig aan dat er een volkscultuur en een commerciële
productiemethode kon ontstaan die tot vandaag doorwerken, al hebben we nu
betere technische mogelijkheden.
Viardot, Paul en Pauline en Toergeniev leefden niet
volgens de regels van het monogame huwelijk, wat hen en hem in opspraak kon brengen.
Het was geen goed bewaard geheim, maar toch hielden ze vaak genoeg de schijn
op. Het is zo opvallend voor de bourgeoissamenleving dat mensen de grenzen
kenden, maar er zich niet altijd zonder meer aan onderworpen voelden. Het
probleem van de Victoriaanse era en de dito fatsoensregels komen in dit boek
aan de orde, want uiteindelijk werd er in de achttiende eeuw al gestreefd naar
libertaire levensvormen, omdat men de evidentie van de almacht der kerken wilde
ondermijnen. Hoe of het levensgeluk van deze mensen daarbij wel voer, blijft
dan onbesproken, maar wat Figes citeert uit briefwisseling en dagboeken, met
onder meer George Sand, maakt aannemelijk dat geluk niet een voortdurende staat
van exaltatie en euforie veronderstelde, want er waren moeilijke tijden, zoals
een zwangerschap en bevalling, er waren heel wat mensen die leden aan maag- en
darminfecties en af en toe in een kuuroord verzachting zochten. Oorlog en
politieke chaos konden welstellende mensen in financiële problemen brengen,
zoals de Viardots in Londen ervoeren, ten tijde van de commune.
Ergo, het boek van Orlando Figes rond figuren die
artistiek, kunsthistorisch en intellectueel hun inbreng hadden, veel
uitwisselden en zich niet veel gelegen lieten aan (klein-)burgerlijke
fatsoensnormen biedt de lezer van deze 21ste eeuw aanzetten om te
reflecteren over vragen rond levensgeluk, levensvervulling – zoals Pauline
Viardot als operazanger, Paul Viardot als intellectueel en kunstverzamelaar en
Toergeniev als een uomo universale – wetende dat de omstandigheden voor ons
moeilijk te verdragen zouden zijn, want het licht was in lange winteravonden
een probleem waar we niet altijd goed mee weten om te gaan, terwijl het
verwarmen van huizen nog een ander paar mouwen was. De geschiedenis eindigt
niet met de nederlaag van keizer Napoleon III in Sedan, maar de Republiek biedt
een nieuw strijdperk, met nieuwe deelnemers. Daarom hopen we dat Figes ons over
die periode 1870 tot 1914 nieuwe inzichten weet te brengen, die verder reiken
dan beate bewondering over de belle Epoque, want het was evengoed een tijd van
strijd, van nieuwe uitvindingen en culturele ontplooiing op een stevige laag humus
van geldgewin.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten