Boeken nodigen uit tot voorkeuren verklaren
Reflectie
Schrijvers wereldvreemd?
![]() |
The Time of our Singing |
Men geeft graag op wereldvreemdheid van rechters, artsen, leraren en experten, maar ook schrijvers ontkomen niet aan het odium wereldvreemd te zijn. Dat is natuurlijk geen wereldschokkend nieuws, want de schrijver gaat toch maar peuren in ongezonde zielenroerselen, terwijl men bij tal van schrijvers net ontdekt hoezeer zij verhalen puren over wat in hun gemeenschappen leefde en waarbij ze vaker dan we denken de spanning tussen de norm en het beleefde leven aan de orde stellen. Maar wat brengen schrijvers ons?
De eerste literaire werken die ik als jongen las,
waren Anna Karenina en Bartje van Anne de Vries. Sommigen zullen bij het eerste
werk onmiddellijk instemmend knikken, bij het tweede werk zal men denken, ach
ja, dat is gemaakt naar een feuilleton op televisie, terwijl het wel omgekeerd
was. Maar was het een literair werk? Het ging om een realistisch verhaal over
een jongen die leefde in een arm gezin in Drenthe, waar de auteur mee vertrouwd
was, met de levensomstandigheden van die keuterboeren op het Drentse land. De
zoektocht van Bartje en later in “Bartje zoekt het geluk”, was best boeiend, al
stond het ver van mijn wereld, maar tegelijk riep de auteur vragen op over wat
het goede leven voor zo een jongen kon betekenen. Ik had evengoed Kees de
Jongen kunnen noemen, van Theo Thijssen en voor u denkt, alweer zo stichtelijke
of stichtende boeken, dan kan men bedenken dat in beide verhalen het lot van
mensen die niet voor zichzelf kunnen opkomen, die niet bij machte zijn hun lot
zelf in handen lijken te kunnen nemen toch ergens beter uitkomen dan het zich
eerst liet aanzien. Waarom ik het literaire werken noem, ligt aan het feit dat
de auteurs in het hanteren van de taal een eigen accent en authenticiteit weten
te leggen, maar ook omdat de wijze waarop ze de inwerking van gebeurtenissen
voor Bartje en voor Kees aanleiding zijn om hun wereld anders te gaan bekijken,
niet meer onbevangen, maar rijpend en reikend naar inzicht. De leeservaring bleef
ook bij het herlezen aanleiding geven tot het vinden van nieuwe elementen, die
bij eerste lezing ontsnapt waren aan de aandacht. Maar belangrijk is dat het
niet enkel om het verhaal gaat, maar vooral dat de lezer ook leert te zien hoe
het verteld wordt, waarom iets niet gezegd wordt, omdat het te evident is.
Het lezen van boeken betekent paradoxaal genoeg dat
boeken over boeken vertellen, zoals men geleidelijk merkt, omdat de ene auteur
een eerbewijs brengt of een sneer dan wel zich voedt aan wat hij of zij kent
van andere schrijvers, zonder daarom mee te stappen in modes. Schoolwerken over
boeken schrijven of spreekbeurten over boeken die me hadden aangegrepen durfden
al eens uit de voegen te barsten, omdat dat ene boek zelf aanleiding gaf om aan
andere boeken te refereren of zelfs aan kwesties in de kranten. De wereld van
boeken kan men binnentreden via een enkel werk, maar het is pas door zelf een
bibliotheek bij elkaar te lezen, dat men merkt hoezeer de verhalen en hoe die
verteld worden ons ruimte geven over onze eigen situatie na te denken en zelf
verhalen te bedenken.
De ontlezing betekent voor literatuurliefhebbers vaak
dat mensen te weinig boeken lezen, maar bovendien dat erover boeken, romans,
essays of bijvoorbeeld wetenschappelijke inzichten niet of weinig van gedachten
wordt gewisseld. Nu in de Munt een opera van Kris Defoort werd gebracht – die ik
helaas niet heb mogen savoureren – gebaseerd op de roman van Richard Powers,
The time of our singing, gaf me dat wel een schok, omdat het boek het verhaal
verteld van een gezin waar zingen centraal stond, maar waar de zeer
getalenteerde zoon Jonah, steevast begeleid door Josef Storm, de pianist en
verteller op mij een stevige indruk had gemaakt. De kunst bestaat er voor
Richard Powers in dat mensen als werelden om elkaar heen cirkelen en al eens
botsen, in een samenleving waar hun moeder, Delia Daley, een bekwame zangeres
uit Philadelphia omwille van haar huidskleur en getrouwd met David Strom, een
theoretisch natuurkundige uit Europa, gevlucht voor de nazi’s want theoretische
natuurkunde heette een joodse wetenschap te zijn, geen plaats op de grote podia
vond, er toegang toe kreeg. De roman is een levensverhaal van leden van een
gezin dat disfunctioneel lijkt, omdat vader en moeder niet willen dat de
kinderen niet beladen worden met de vooroordelen waar mensen zo gauw mee belast
worden, maar uiteraard is dat geen eenvoudige opdracht, want ondanks Jesse Owens,
ondanks de opgang van de Jazz in de blanke middenklasse, ondanks de oorlog zelf
waar de segregatie in de legerrangen leek opgeheven, maar terug in de VSA bleek
die met dank aan de John Crew wetten nog steeds te gelden en tot de jaren zestig
bleef men vasthouden aan segregatie, maar zelfs de burgerrechtenwetten van
Lyndon B. Johnson vermocht niet dat al wie niet blank is, geen WASP is, nadelen
ondervindt. Toch verliezen de WASP’s hun meerderheid in de Amerikaanse
samenleving en zijn arme blanken er niet beter aan toe dan de andere armen.
Richard Powers weeft doorheen zijn verhaal een goed
hoorbaar verwijt aan de culturele elite dat ze hun cultuur ook niet zo
gemakkelijk delen en toegankelijk maken, terwijl vader Strom wel degelijk tot
die blanke cultuur behoort en als Europese joodse intellectueel tot de elite
par excellence behoort, die van de wis- en natuurkundigen maar maatschappelijk
ook tot een bijzondere groep behoort, die goed geïntegreerd lijkt maar al eens
slachtoffer wordt van de ingesleten anti-Joodse onderstroom, die we nauwelijks
kennen, omdat vooral de Evangelicals zich verbonden weten met Israël en elke
kritiek op die staat vanwege de VSA afwijzen. Wat Powers dus presteerde is een
great American novel te schrijven, waarin een breed spectrum geboden wordt op
de Amerikaanse samenleving en waarin culturele, sociale en politieke
tegenstellingen gevat worden in een verhaal. De term “great American novel” is
niet gespeend met willekeur, maar voor wat het waard is, kan men in het geval
van Powers altijd wel weer die ambitie vinden het leven zoals het is op een
overtuigende manier neer te zetten. Wat er literair aan is?
De auteur, c.q. Richard Powers heeft een verhaal
gevonden waarin de Bildung van twee jonge musici en hun zus, Ruth binnen en vooral
buiten het gezin aan de orde komen. Ruth zal radicaal breken met de
thuiscultuur en de bereidheid de gevolgen van de segregatie te dragen. Wordt ze
terroriste, dan vooral activiste tegen een pertinente en persisterende onwil
het leven voor Amerikanen met een Afrikaanse slavernij-achtergrond dragelijk,
normaal te maken. Maar hij beschikt ook over de alaambak van de literaire smid
om dat verhaal onderhoudend, boeiend te vertellen zonder melig te worden. Zijn
kritiek op de segregatie en de gevolgen voor de Amerikaanse samenleving,
verspilling van talent, worden niet gemoraliseerd, maar de lezer ontkomt niet
aan de vaststelling dat de Amerikaanse samenleving nog niet lang niet klaar is
met de fundamentele onrecht. Susan Neiman schreef over de problematiek van het
verzoenen met de lastige omgang met het verleden een prachtig essay, waarbij ze
de Duitse Vergangenheitsbewältigung vergelijkt met de Amerikaanse ontwikkeling,
dus, de weigering om de schade en de (auto-)destructie die de segregatie heeft
aangericht en tot de slotsom komt dat in de VSA grote groepen nog altijd
geloven in de visie dat er alleen een blank Amerika denkbaar is, terwijl de
slavernij sinds 1865 verboden is.
Het is zo te zien mogelijk dat dergelijke werken, goed
geschreven en uitgewerkt een eigen literaire waarde kunnen hebben, omdat ze
vanuit het denken over de realiteit de lezer meevoeren naar een andere
realiteit, waarin handelingen, al te menselijke handelingen tegen het licht
gehouden worden. Goed, het is geen fictie, maar het gaat vaak om zeer
doorwrochte reflecties op grond van ernstig bronnenonderzoek, om tot inzichten
te komen over wat gerealiseerd dan wel aangericht werd en wordt. Zo leerde ik “The
William Winter Institute” kennen en hoe een groep gemotiveerde vrijwilligers en
academici werken aan de verbetering van het leven in Mississippi, want als het
ergens in een staat slecht gaat en het gaat nog slechter in Mississippi dan kan
men zich enigszins troosten. Wie William Faulkner gelezen heeft, weet hoe groot
de impact is op het leven langs de rivier, maar ook hoe mensen zich vermeien in
de nog grotere ellende van de Afro-Amerikaanse bevolking.
Via studies en essays, zogenaamde non-fictie, maar dat
zijn zelfhulpboeken ook zegt men mij, kwam ik ertoe de betekenis van romans en
verhalen, toneelwerk te herontdekken, omdat de roman ons kansen biedt via de
verbeelding van auteurs een ons niet geheel on bekende realiteit te verkennen
en het gedrag van mensen in andere omstandigheden te begrijpen. Een werk als Houtekiet,
van Walschap, over hoe ergens buiten de bestaande dorpskernen een nieuwe
gemeenschap kon ontstaan door toedoen van een vrijgevochten figuur, die op het
eerste gezicht anarchistisch lijkt en de meisjes die hem opzoeken zonder scrupules
neemt, tot men merkt dat de man wel degelijk normen en waarden hanteert, zij
het niet de hypocriete verhaaltjes van mijnheer pastoor en de graaf. Was
Walschap geïnspireerd door een roman van Knut Hamsun, die met “Hoe het groeide”
– Markens groede – een roman schreef over een eenzaat en een Samen-vrouw met
een hazenlip die een nieuwe gemeenschap vormden, door gewoon stap voor stap een
hoeve te bouwen en vervolgens steeds verder uit te breiden, droogtes weet te overwinnen
en zich vervolgens niet laat meeslepen in een avontuur rond ijzererts, terwijl
zijn buur – enfin – een heel eind stappen verder wonend wel van alles
onderneemt zonder zich om het primaire werk op zijn hoeve te bekreunen.
Jaloezie en onbegrip, haat en schuld krijgen hun plaats, voor alles brengt Hamsun
ons het leven zoals het is in onontgonnen gebied, de wildernis en hoe toch ook
hier fatsoen een weg vindt die we buiten het kerspel, de parochie niet verwacht
hadden.
Maar Walschap gaat verder en laat zien hoe Jan
Houtekiet, de natuurmens in “Nieuw Deps” een modern fabrieksdorp toelaat, omdat
zijn zonen het wat groter zien. Was de roman uit 1934 een kritiek op het
maatschappelijke leven in de beschaafde wereld, waar allerlei marginale figuren
hun plaats vinden en weten open te bloeien, omdat Houtekiet – die er zelfs een
tijd op uit trekt, omdat hij de vorming van het nieuwe dorp als bedreiging ervaart
– dan biedt Nieuw Deps een inkijk in het denken van Walschap over moderniteit,
want in Nieuw Deps blijft er veel van de vrijgevochtenheid leven. Deps is in
die zin meer dan een rurale, bucolische wereld, een vlucht naar een verloren
paradijs van toen en ooit. Houtekiet is geen flierefluiter, maar hij gaat wars
van de moderne disciplinering zijn eigen weg, bouwt een kerk, omdat de vrouwen
het willen en omdat hij het (beter) kan dan de kerkenbouwers van toen. Hij laat
handel toe in zijn nieuwe gemeenschap, gaat zelf op zoek naar een pastoor en
weet dat het leven niet zoetsappig kan zijn, maar toch de moeite waard. Nieuw
Deps is het werk van een zoon van de geweldenaar, geliefde geweldenaar Jan
Houtekiet, met name Jacob Houtekiet, de man die niet glimlachend door de
omgeving wandelt, hier al eens een watermolen bouwt, daar een berenkooi en
altijd vriendelijk met iedereen omgaat. De kerk bouwt hij omdat hij het kan, al
vindt hij dat volkomen overbodig. Jacob gaat aan de slag, zet een bedrijf op,
graaft, wroet en wint ook waar het moet, maar hij is eenzelvig, heeft geen vrolijke
oogopslag en is monogaam, omdat energie stoppen in spelletjes hem niet zint. In
een gesprek zegt Walschap dat Jacob gestampt en gedraaid de ondernemers van de
Rupelstreek weergeeft, maar het gaat om een mensbeeld van de chef, baas, het
hoofd, waarmee hij menig opzicht autoriteit uitdrukt, zonder bekommernis om
mensen.
We lezen dezer dagen wel eens dat boeken lezen een
kwestie van escapisme moet heten, maar het is de menselijke geest eigen zelfs
in de diepste ellende uitwegen te vinden om met de omstandigheden om te kunnen
en te overleven. Het feit dat autoritaire regimes en bij uitstek de kerk zich
inlieten met censuur heeft vaak niet belet dat er boeken kwamen die mensen de
weg naar opstand en bevrijding toonden. In die zin kan men de Don Quichotte van
Miguel de Cervantes ook lezen, waarbij het dromen over een reïncarnatie van
Amadis de Gaule door de arme ridder de kans gaf uit zijn nederige onderkomen te
komen en de wereld tegemoet te treden, met alle exuberante vergissingen over
Dulcinea, windmolens en Rosinante als bron van vermaak en lering. De lectuur
van dit werk brengt de lezer, die, zo dacht de auteur, vertrouwd is met Filips
II en het leven in Spanje bij hoe lastig het is om te gaan met de inquisitie en
andere machtsmiddelen van de Spaanse kroon. Het brengt ons, die daar nog weinig
vertrouwd mee zijn ook wel bij dat eenvoud van de geest niet altijd de beste
toegang biedt tot een beter begrip der dingen.
Auteurs brengen soms bevreemdende verhalen, zoals Couperus
ons Heliogabalus voor de ogen tovert of zelfs Constance van der Welcke, geboren
van Lowe, dochter van een gewezen gouverneur-generaal van Indië en wier zus gehuwd
is met de minister van Koloniën, wanneer Constance met zoon en echtgenoot
terugkeert naar den Haag. Fouten vallen niet te vergeven, maar uiteindelijk is het
in elk nest wel iets. Vragen om steun voor haar zoon, Adriaan, vindt Constance
evident, haar zus helemaal niet, en de minister vindt het blijkbaar een belediging.
Maar is Constance die getrouwd was met een vriend van haar vader, een affaire
kreeg met een jonge ambassaderaad, een baron dus, een slet, omdat ze na het
uitlekken van de liaison met van der Welcke trouwde. Hij zag zijn loopbaan wel
gebroken, maar als lezer komen er vanzelf vragen over deze hypocrisie. Hoe was
Constance ook alweer in die toestand terecht gekomen?
Couperus schrijft wel eens wereldvreemde dingen, maar
de Boeken der kleine zielen kan men alleen maar waarderen als realistisch,
zonder de donkerte van Eline Vere, dat nog baadde in het naturalisme. Het
blijft de vraag of we dezer dagen nog romans krijgen, of er nog geschreven
worden die op zoek gaan naar drijfveren, “Weltanschauung” en de uitdagingen om
het lot te tarten. Gaea Schoeters gaf een aardige aanzet, met “Zonder titel” en
Alicia Gescinska wist ook wel onze aandacht vast te houden met een roman over
een soort van liefde. De lezer vindt er scènes uit het dagelijkse leven,
ultieme kantelpunten en merkt dat kiezen meer is dan verliezen, soms. Het
leven, het straatrumoer klinkt op, om aan Joost Zwagerman te refereren, maar
iemand die op zoek gaat naar een moeilijk te vinden werk van Caravaggio, zoals Schoeters
ons meeneemt en iemand die de keuzes van een vorige generatie te dragen heeft, waar
Gescinska ons mee confronteert, maar uiteinde zijn de daden die we zelf stellen
even cruciaal en wat we nalaten ook.
De romans die mijn aandacht trekken hebben gemeen dat
ze op een waarachtige wijze het leven zoals het is romanesk neerzetten, uitvergroting
kan, maar hoeft niet, waarbij de vele facetten van de belevingswereld, hoe we
onze indrukken verwerken een plaats krijgen en dat wil wel eens botsen met wat we
normaal vinden, want het ligt voor de hand dat normaal handelen, passen in de hokjes
en zich voegen naar de regels weinig wrijving zal veroorzaken en dus ook geen
verhaal, al zijn er wel een paar romans die net die gewoonheid wel weer weten
uit te werken tot een goed verhaal, maar ook daar ontstaat er enig vuurwerk
omdat die gewoonheid der dingen nu eenmaal toch bevreemdend en vervreemdend
werkt. “De woestijn van der Tartaren” van Dino Buzzati waarvan Jacques Brel dan
weer zijn eigen bewerking maakte, Zangra, over een militair die wacht op de vijand,
met vrouwen praat over zijn paarden, maar niet tot paren komt. De vijand komt,
lang verwacht, verbeid, komt dan toch voor het fort, de grens, maar dan is onze
luitenant wel al generaal, maar te oud en seniel om de vijand tegemoet te treden.
Het vuurwerk komt uit de vaststelling dat je als militair kan wachten tot
sint-Juttemis om zich te onderscheiden, in wezen moet men de oorlog voorkomen,
is men er gewoon, gelegerd, om de vijand af te schrikken.
Een trofeejager heeft zwaar betaald om een ontbrekende
trofee te veroveren, maar keert zelf terug in een lijkkist, maar dat weet je
pas helemaal aan het eind. Nu denk ik dat mensen die spoilers vrezen het boek
wel zullen kunnen smaken, net omdat het moeilijk te vertellen valt hoe zo een
zelfverzekerd man, gefortuneerd en vol van zichzelf ten onder kan gaan door –
en dat kan ik alleen omfloerst weergeven – de confrontatie met de werkelijkheid.
Men noemt het boek van Gaea Schoeters een thriller – spreek uit: θrɪlə - terwijl het net spannend is omdat het verhaal zo consistent mogelijk
verteld wordt, met de nodige zin voor details en humor, maar ook de ernst niet
schuwt. De aandacht voor thrillers in de boekhandel heeft het metier dan wel
versterkt, het heeft de verbeeldingskracht van de auteurs die ons een spannen
verhaal willen vertellen, of beter een goed verhaal dat hen aan het hart gaat, maar
dat alleen zo verteld kan worden dat de lezer(es) er alleen maar kippenvel van
krijgt niet gezocht hoeft te worden in het bijzondere of uitzonderlijke; juist
een douchescène kan angstaanjagend blijken. De idee dat lezers tot het juiste
schap in de boekhandel geleid moeten worden, om zonder verrassing verrast te
worden, maakt duidelijk dat we boeken te vaak als consumptie weg te zetten en
daarbij elk genre, vooral de populaire heel scherp aflijnend, de speelruimte
voor lezer en auteur onnodig inperken. Nog altijd bevreemdt het mij dat “the Lord
of the Rings” een fantasyroman zou zijn, terwijl het dan wel een uitmuntend
voorbeeld van erudiete verbeelding moet heten, waarbij de auteur, J.R.R. Tolkien
als taalkundige en expert in het Oud- en Midden-Engels meer deed dan een goed
verhaal brengen, maar hij ontwikkelde een taal, een mythologie en geografie, kosmografie
zelfs die zoveel wrijving kennen, dat er wel oorlog van moet komen, zich
koesterend aan de oude verhalen, die Tolkien zelf bedacht had. Fantasy heeft
vaak het nadeel dat de figuren zelden tot volwaardige personae doorgedacht zijn,
terwijl dat Tolkien net wel het geval is. Ten nadele van Tolkien wordt vaak
ingebracht dat vrouwen weinig in de pap te brokken hebben, maar dan moet men
het allemaal nog eens herlezen.
Voor een auteur maakt het dat allemaal niet gemakkelijker, want kiest
men bewust voor een vingeroefening in een bepaald genre, in een specifieke
context, dan riskeert men vanzelf voor altijd in het genre vastgezet te worden,
als in een (loden of gouden) kooi. Kiest men, zoals auteurs dat al eens
proberen, verschillende werelden te betreden en mensen in uiteenlopende
omstandigheden met de dingen des levens en de weg van alle vlees te confronteren
en te zien hoe hen dat aangrijpt en wat ze ermee aanvangen, dan lijkt men
onbeslist, onbestemd, terwijl het net een rijker gestoffeerd oeuvre mogelijk
maakt. Al vindt een auteur een eigen stem, het hoeft niet te betekenen dat een
auteur altijd maar hetzelfde verhaal zou moeten
vertellen, al vinden critici dat wel eens een kwaliteit, terwijl het gewoon een
van de trukken van de foor moet heten. Het
is dus wel van belang dat we zien of en hoe auteurs met de verhaalstof omgaan.
Thomas Mann schreef met “De Uitverkorene” een sublieme roman over het noodlot,
of beter, over wat het leven en de liefde kunnen aanrichten. Toch staat deze
roman zelden hoog op het lijstje van romans van Mann, terwijl het qua trouvaille
wellicht een van de sterkste werken mag heten. Het verhaal situeert de auteur
in de middeleeuwen, maar het kan ook wel misleiding blijken, omdat het dan wel
een premoderne setting moet zijn, het is niet duidelijk welke opvattingen die
we kennen, zoals het Aristotelische wereldbeeld of de Scholastiek dan wel een
nog oudere periode… maar finaal zal men nog verdwalen in het Hertogdom
Vlaanderen, nabij Torhout.
De Uitverkorene is een vreemde roman, met een dosis Oedipus
en verbeeldingskracht, maar daarom niet wereldvreemd. De paradox met het
verwijt aan auteurs, romans dat ze wereldvreemd zouden zijn, bestaat er nu net
in dat een auteur met enige bevreemding kijkt naar de dingen en mensen, de
wereld om hem of haar heen, moet kijken, wil er voldoende wrijvingsenergie
ontstaan, die een goed verhaal kan opleveren. Maar dan moet het nog verteld
worden, natuurlijk. Zo banaal als “Een ontgoocheling” van Willem Ellschot ook
is, zozeer werkt de uitwerking, tja, de stijl mee aan het leesplezier, net wat Willem
Elsschot er zelf over dacht. Stijl is dus meer dan woordkeuze of zinsbouw, maar
vooral wat literatuur tot literatuur maakt, de verbeelding van wat er gebeuren
kan met mensen. Zo dicht als Elsschot kan men niet bij het banale komen, al zou
men dat ook kunnen zeggen van Turks Fruit, waarin Jan Wolkers zich verliest in een
onmogelijk overweldigende liefde, waarbij Olga, de geliefde hem uiteindelijk
tot hoorndrager maakt, maar wordt ze eenmaal ziek, hersentumor dan blijft hij
bij haar. De oude fatsoensnormen waar niemand naar leeft, maar altijd iets zou
zijn dat anderen overkomt, want het leven laat op seksueel vlak weinig aan de
verbeelding over voor de beeldhouwer/ ik-figuur en toch veroorzaakte de roman heel
wat beroering en rode oortjes, maar bleek men er niet toe te komen de
ontsteltenis van de verteller te vatten, dat het leven zoveel vernieling kan
zaaien, niet enkel kanker, tumoren, maar ook wederzijdse ontgoocheling. Stond
Wolkers ver van de realiteit, was hij zo een wereldvreemde schrijver? Menselijk
lijken zijn reacties wel, zowel op de amoureuze extase als op het verlies van de
bron van de extase.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten