Nieuwe start voor centrumpartij

 


Kritiek

 

 



Politici, onmacht en visie

 



Heeft deze politicus het land gediend? 
Zijn beleid heeft het land wel getekend
en ook zijn keuze België de Euro in 
te loodsen bleek een Herculeskarwei,
ook politiek, want niet iedereen
wilde offers betalen. 

Hebben de klassieke partijen van het centrum hun bestaansreden verloren? Velen menen dat ze vastgeroest zitten in een systeem van zelfvoorziening en hoogstens instandhoudingswerken aanvatten. Het komt me voor dat er veel te zeggen valt voor een herschikking van de partijpolitieke kavels in het centrum, maar dat men dan toch moet erkennen dat er bestaansredenen zijn voor centrumpartijen. Alleen zal men dan de invulling en visie grondig moeten onderzoeken. Meelopen met demagogen heeft geen zin, maar aandacht trekken is ook belangrijk.

 

Laten we maar beginnen waar politici er het zwijgen toe doen, uitzonderingen als Zuhal Demir niet te na gesproken, namelijk met de vaststelling dat de overheid verantwoordelijk is voor wat de overheid kan doen, moet doen, maar verder… Gedurende decennia nu volg ik het nieuws, met min of meer zin voor nuance en wisselende waardering voor retoriek en vakbekwaamheid, scepticisme over charisma en geloof dat er altijd wel redelijke oplossingen gevonden worden, ook als de gemoederen al te verhit zijn geraakt. Maar in wezen was het schuivende perspectief leidend, dat wil zeggen, dat de gedachte dat politiek zich richt op collectieve kwesties, maar dat de ideologische benadering vanzelfsprekend leiden moet tot discussie en compromissen, die niet altijd een voldoende antwoord bieden maar wel toelaten beleid te ontwikkelen. De overheid, zijnde een onoverzichtelijk netwerk van instituties, die we doorgaans herleiden tot de drie machten, de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, draagt bij tot wat een samenleving de moeite waard maakt, maar lijdt tegelijk vaak genoeg aan bedrijfsblindheid. Sinds tijden is de vierde macht, die van de media minstens even belangwekkend als filter van ideeën en inzichten, maar vaak ook niet bij machte verder dan algemene lijnen te gaan, waarbij kritiek vaak vertaald wordt in gefrustreerde verwachtingen van het publiek, hoe veelzijdig dat ook is, want wie zou durven te zeggen de verwachtingen van alle burgers te capteren? Nu politieke partijen hun discours via sociale media direct en zonder filter kunnen presenteren, al zijn sommige partijen daar beter toe uitgerust dan andere, zie de verkiezingssuccessen van het Vlaams  Belang, blijkt het moeilijker een open debat te voeren, maar zijn partijen toch meer gedwongen zich uit te spreken, omdat men geen halfheid in woord en daad meer zegt te dulden.

 

Voor de centrumpartijen, voor de leidende kringen in die partijen is de uitdaging ongemeen groot, maar ook moeilijk te overzien. Een liberaal heeft als riedeltje dat de belastingen niet mogen verhogen, ook wanneer regelingen, zoals de RSZ-regeling voor topsporters met hoge gages unfair zijn wegens belachelijk laag in verhouding tot hun loon. Voor de socialist zal de regering erop toezien dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, maar wat betekent dat en hoe kan men dat in praktijk brengen? De discussie over de hoogte van verkeersboetes ten tijde van Paars-Groen was tekenend, want om het aantal verkeersdoden te doen dalen, want men wilde boetes heffen tot 3000 € voor snelheidsovertredingen, maar nu al weten politierechters niet hoe ze de betaling van boetes zullen betaald krijgen, want de boetes zijn wel niet zo draconisch, maar toch, een kei kan men het vel niet afdoen.

 

De CVP van weleer is verdwenen, maar in de CD&V leeft nog wel de nostalgie naar de oude machtspartij, die wel eens de moderniteit wist te omhelzen, maar zelden zicht had op waardering voor gedurfd beleid want dat kwam er niet. Dehaene, de eeuwige man achter de schermen werd dan toch minister van verkeerswezen, maar wist niet hoe hij de kool en de geit kon sparen op het vlak van verkeersveiligheidsbeleid. Het rijbewijs met strafpunten kwam er, maar werd nooit echt ingevoerd, want tussen droom en daad staan wetten en praktische bezwaren, maar vooral onwil de achterban tegen de haren in te strijken. Inzake actuele dossiers, zoals het stikstofprobleem en andere milieuzaken, de ruimtelijke ordening, ook te lezen als de betonstop, de chemische vervuiling, PFAS, PFOS en andere stoffen, waarbij de voormalige bevoegde minister er alles aan deed om de boeren te ontzien, werd duidelijk dat dit geen houdbare kaart kan heten, want het publiek lust de megastallen niet en de vraag is of die wel zoveel betere zuivel of vlees opleveren. Nu moet men dat uiteraard niet aan een veganist vragen, maar de vraag van burgers om overlast van megastallen te vermijden botst met de belangen van de landbouwers, maar vooral met de belangen van integratoren, bedrijven die een verticale integratie van de landbouwproductie van kalf tot het lapje op het bord bestieren, waarbij de consument blij is met het betaalbare voedsel. Duurzaamheid kan er wel bij, maar men is er vaak genoeg sceptisch omtrent, omdat we beseffen dat duurzame productie moeilijk af te meten valt, vanwege de inbreng van chemische interacties en andere ondoorzichtige transformaties die ons in de winkel of het grootwarenhuis verleiden.

 

Gaat het om onvermijdelijke onwetendheid, de vraag hoe we aan grondstoffen komen, soja voor het veevoer, palmolie in de industriële bakkerij voor zoete gebakjes en schoonheidsproducten, komen wel eens aan bod in documentaires, doorgaans hebben we er geen zicht op het aanwenden van palmolie in allerlei toepassingen noch zijn we ons bewust van de omstandigheden waarin die gewonnen wordt, namelijk op plantages in Indonesië en Maleisië, waarbij waardevolle biotopen aangetast worden. Maar de uitvoer doet Indonesië geen kwaad en dus zal men moeten zoeken naar alternatieven, die minder schadelijk zijn en waar Indonesië niet met lege handen achterblijven zal. Alleen al dit voorbeeld, het grootverbruik van palmolie laat zien hoeveel facetten er op tafel komen, waardoor een eenduidige oplossing niet voor de hand kan liggen. Voor politici biedt dat evenwel geen uitkomst, omdat elk helder discours ontoereikend blijken moet, terwijl journalisten snakken naar een bevrijdend woord van deze of gene leider, dat dan weer een kettingreactie op gang zal brengen, zonder dat er maar iets aan de toestand verholpen wordt, maar gelukkig gaat zo een nieuwscyclus wel voorbij.

 

Bovendien zijn politici niet de enigen met spreekrecht, want elke burger kan en mag spreken, doch vooral georganiseerde groepen, het middenveld kan met enig gezag spreken, afhankelijk van de achterban zal dat ook meer gewicht in de schaal werpen. De Open VLD wilde in het kader van de politieke vernieuwing sinds 1991 het traditionele middenveld, vakbonden, mutualiteiten en organisaties van consumenten een toontje lager doen zingen, maar dat hielp niet helemaal, want de oude organisaties hebben, ondanks enige controverse over hun legitimiteit bij de achterban toch wel ook in de instellingen verankerde posities verworven, zoals de rol van vakbonden en patronaat in de Regentenraad van de Nationale Bank en bij andere hoge instanties, zoals de raad van bestuur van de NMBS, zodat men wel eens de indruk heeft dat de top van die middenveldorganisaties elkaar voortdurend zien, zij het wel eens met andere petjes op. Hun gewicht op de besluitvorming is niet zichtbaar, omdat de discretie van deze instanties moet toelaten open met elkaar van gedachten te wisselen, zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen aan de achterban – tot iemand uit de biecht klapt. Ten tijde van de financiële perikelen rond 1982 moet het voor politici wel frustrerend geweest zijn dat onder meer vakbondsleiders voor hun achterban en het publiek andere inzichten te berde brachten dan wat ze inbrachten in hoge raden van allerlei aard. Besparingen afwijzen die in gemoede waren goedgekeurd achter de gecapitonneerde deuren van de Nationale bank, lijkt niet alleen op dubbelhartigheid, maar de vraag is of men de achterban met technische uitleg had kunnen overtuigen van de noodzaak van een en ander.

 

Het besef dat politici, journalisten en wij, burgers, terechte en andere verwachtingen koesteren op basis van wat ons voorgespiegeld is geworden en van wat wij denken dat er fout loopt, maakt het politieke debat ingewikkeld en vaak blijkt dat nog eens onvermijdelijk, omdat de kwesties die men moet aanpakken, niet in het luchtledige en puur objectief te behandelen vallen, al wil men dat graag geloven en dan zijn alleen wij in staat aan te geven wat objectief is en wat niet. Bovendien is het moeilijk nu een vertrekpunt aan te geven van politieke ontwikkelen, of het zou september 1944 moeten zijn, Operatie Gutt oftewel de muntsanering en nagenoeg gelijktijdig de kerstboodschap van de pas opgerichte CVP – voordien bestond de organisatie van de katholieke stromingen niet als een partij, zoals de liberalen of de socialistische partij. Maar men zal begrijpen dat 77 jaar ver kijken naar een referentiepunt voor vele generaties moeilijk valt, terwijl dat wel aangeeft hoe lang men politiek kan bedrijven zonder echt nog zicht te hebben op wat verwezenlijkt werd en wat dringend voorwerp van discussie zou moeten uitmaken.

 

Duitsland kan wel een Stunde Null aangeven, 8 mei 1945, maar in feite moet men dan kijken voor het westen naar de stichting van de Bondsrepubliek en voor het geheel kan 1990 gelden, 3 oktober, maar men zal begrijpen dat zo een datum niet echt een startpunt kan heten. Europa als vertrekpunt nemend, kan men de ontwikkelingen ijken op 1 januari 1958, toen de oprichtingsacte van de Europese Economische Gemeenschap in werking trad, het verdrag van Rome, dat in 1957 onderhandeld was door de 6 stichtende leden van de huidige EU. Uiteraard bijna kan men vaststellen dat lange tijd de werking van de EEG onder de radar van de media is gebleven, al kan men zich afvragen of de inspanningen van onder meer Hendrik Brugmans echt geen weerklank hebben gekregen, omdat de burgers, in Vlaanderen wel degelijk vol verwachting keken naar de Europese samenwerking en – hoe zal men het afmeten – ook wel geloofden dat dit een nieuwe toekomst kan bieden. Veel Europa-observatoren hebben zich volgens Luuk van Middelaar de spelverdeling in de EEG en later in de EU over het hoofd gezien, omdat de EEG, via de Europese Commissie een beheer aan de hand van regels ontwikkelde en waarbij pas met de komst van de Raad van regeringsleiders en Stadshoofden onder impuls van Valéry Giscard d’Estaing de politieke besluitvorming op de voorgrond trad. Vandaar ook dat de Britse kritiek op de EU, over precies regelgeving en besluitvorming – afbreuk doende aan de soevereiniteit – naast de kwestie bleek omdat het UK telkens weer heel precies uitvoering gaf aan wat de Commissie aan regels had besloten. De aanpassingen van de landbouwpolitiek, geëist vanuit Londen werden doorgevoerd, terwijl de invulling van de Eenheidsacte en de gevolgen daarvan voor de productnormen ook al mee tot stand kwam onder  impuls van de Britten, want de Eenheidsacte ging net over vrij verkeer van mensen, goederen en kapitaal, wat de globalisatie sterk heeft bevorderd. Maar doorheen alle discussies die leidden tot de Brexit – zelfs nog een afgedwongen hervormingsinitiatief, dat niet mocht volstaan – werd duidelijk dat Europa met het UK nog weinig gemeenschappelijke grond voor beleid vond, terwijl de afwikkeling laat zien hoe nuttig en zelfs voorspoedig die Unie wel niet is.

 

Ook Corona liet zien, a contrario hoe belangrijk goed bestuur is en hoe kleine en grote fouten het beleid duur te staan komen, zoals de mislukte aankoopprogramma’s van beschermingsmiddelen en finaal ook van vaccins. Toch kan niet zomaar stellen dat het beleid tijdens de crisis nergens op leek, want tijdens de eerste lock down, hoe vervelend ook, goed opgevolgd werd, al waren er elementen zoals het bezoek aan familieleden in een WZC die zwaar om dragen waren, voor de bewoners en voor hun familieleden, mantelzorgers. Het organiseren van bezoek is voor alle betrokkenen een zware last, vooral het ontberen ervan. De zaak is dat de risico’s moeilijk te peilen vielen omdat de ziekte niet bekend was en de eerste maatschappelijke symptomen, het vollopen van ziekenhuizen en ICU’s in Bergamo, een gebeuren dat iedereen met verstomming sloeg, droeg bij tot de bereidheid draconische maatregelen te aanvaarden. Bij nader toezien was de besluitvaardigheid in te zetten op de ontwikkeling van een vaccin vanwege overheden en de farmaceutische sector een gouden greep, al waren er zoals Japan en Frankrijk die duidelijk niet beschikten over de onderzoekscapaciteit om snel vaccins te ontwikkelen en op grote schaal te produceren.

 

Gegeven de omstandigheden was het moeilijk voor de centrumpartijen om zich snel een beeld van de noodtoestand te vormen, terwijl het tegelijk lastig was uit te vissen welke beleidsmaatregelen men achter de hand had. Een wetgevend kader was er wel, maar werd na verloop van tijd gecontesteerd omdat men de verkeerde soort noodtoestand wilde beheren. Het was overigens niet vreemd dat er geen quarantainebeleid meer bestond voor mensen, omdat sinds de Spaanse Griep, een dood en ziekte zaaiende pandemie van 1917 in Europa, Amerika en Azië die wellicht in Amerika aan de grote verspreiding kan begonnen zijn en via de legers die naar Europa trokken verspreid werden, pan- en epidemieën niet meer aan de orde waren geweest, behalve enkele grotere griepepidemieën, zoals in 1970, maar wie weet dat er nog iets van?

 

Het maakt de evaluatie van de aanpak van de coronapandemie er niet eenvoudiger op, omdat de onrustbarende berichten in de beginfase deden vrezen voor opnieuw miljoenen doden. Nu waren er veel directe slachtoffers maar ook vielen er wellicht doden omdat de reguliere zorg opgeschort werd. Ethici deden voorstellen die achteraf wellicht wat hardvochtig waren, maar tegelijk, als de nood aan de man was gekomen, wellicht ook weer ontoereikend hadden kunnen blijken. De angst voor vergissingen was groot en na de hecatombe in Noord-Italië was genezen moeilijk, voorkomen noodzakelijk.

 

In die sfeer stellen mensen binnen partijen en burgers zich vragen over de positiebepalingen van de klassieke partijen, maar de geluiden zijn zo disparaat dat geen mens er een koers op kan bepalen. Wat is goed beleid? Moet men elke burger als een minus habens behandelen die niet weet waar het om draait, zoals politici wel eens plegen te verzuchten, terwijl de scholingsgraad nooit zo hoog was, al klaagt men dan weer over de kwaliteit, waarbij men zich als beleidspartij nooit kan verschuilen over de inbreng in die kwaliteit verlagende maatregelen. Alleen, ook de media hebben zich niet onbetuigd gelaten en gedacht dat men ongestraft onderwijskwaliteitspraktijken voor obsoleet houden, zoals het memoriseren van tafels van vermenigvuldiging, wiskundige formules en uiteraard verbuigingen en vervoegingen van werkwoorden in de moedertaal, moderne talen en ja, zelfs inzichten over geschiedenis, die nu wel eens te vaag in de media komen. De oorlogen hebben hun belang, maar er verschijnt weinig over bloeiperiodes en als het om de Bel Epoque gaat, komt er geen beter zicht op de zich ontwikkelende samenleving; men spreekt dan over armoede – die er was – maar niet over de zich ontvoogdende middenklasse die in de bestaande partijen een grotere inbreng kregen. Ook de Gouden jaren Zestig krijgen maar zeer fragmentair aandacht en toch, men kon tijdens de pandemie zien hoe de muzieksector meer is dan een paar zangers en groepjes, maar een hele industrie gaande houdt, waarbij de arbeidsspecialisatie zorgt voor grotere afhankelijkheid van de onderscheiden bijdragen leverende groepen op en achter de scène van de muziekindustrie. Bekijkt men een groep als Studio 100, waar televisie met grote catalogus auteursrechten, muziekgroepen, filmproducties, musical en pretparken samen een aanzienlijke marktpartij vormen maar ook zorgt voor grote directe en indirecte tewerkstelling. Dat de cultuurproductie nogal wat subsidies vergt, klinkt het vaak, maar tegelijk zal men mensen graag horen uitpakken met hun deelname aan dat culturele leven, van een avondje met Alex Agnew tot een avond in de Munt of de Vlaamse Opera. En neen, dat geeft het brede spectrum van de kunsten- en cultuursector weer, geen waardebepalingen.

 

Voor het beleid is het zaak dat er een toegankelijk cultureel leven aangeboden wordt, maar kan het zelf niet realiseren, maar kan wel via opleidingen een substraat bouwen, waarop de alumni dan hun eigen, onvoorspelbare wegen gaan. Niet elke kunstenaar is een Einstein of een Picasso en dan zal menigeen nog twijfelen aan de intellectuele vermogens wegens publieke standpuntbepalingen. Maar goed, doen we er nog een laagje anti-elitarisme bovenop en we kunnen de kunstensector herleiden tot een troep subsidies slurpende nietsnutten, wat niet helemaal strookt met de werkelijkheid. Onze behoefte aan ervaringen overigens brengen we daarbij niet in rekening.

 

Kan men van politici verwachten dat zij heldere oplossingen brengen, zonder rekening te houden met het gegeven dat een samenleving een complex systeem moet heten, dan kan men niet altijd heldere antwoorden verwachten. Toch kan men afleiden aan de hand van de soort protesten die mensen in beweging zetten of een samenleving als rechtvaardig en veilig wordt ervaren. De acties van de Gele Hesjes was en blijft een aanduiding dat er een conflict was ontstaan tussen de beleidmakers die zich richtten op de klimaatzaak en mensen – vooral op het platteland – die hun dagelijkse leven onbetaalbaar zagen worden. Prijzen van diesel optrekken om een gedrag af te remmen dat in dit geval schadelijk is voor het milieu, kwam niet als een op zichzelf staande verandering, maar was de zoveelste stapeling van beperkingen die door het beleid werden opgelegd, want in naam van de efficiëntie had men overheidsinstanties zien wegtrekken uit dorpen en kleine steden naar centrumsteden, terwijl ook de banken en grootwarenhuizen zich terug hadden getrokken op hetzelfde moment dat zelfstandige bakkers, slagers en groenteboeren hun zaken stop zetten wegens leeftijd. Het lokale leven raakte (opnieuw) geïsoleerd, want ook het openbaar vervoer diende te besparen, wegens de hoge kosten en ziekenhuisbedden werden ook gerationaliseerd.

 

Al die overheidsmaatregelen en beslissingen van grote diensten- en winkelbedrijven waren rationeel te verantwoorden, maar verarmden het leven op het platteland, zonder dat politici er erg in hadden, omdat ze zelf nauwelijks geraakt werden in hun bestaan en activiteiten. De heftigheid van de acties van de Gele Hesjes kan men dus ook begrijpen als een uiting van gestapelde frustraties over politieke partijen en de politiek in het algemeen. In Vlaanderen hebben we op het oog minder last van de isolatie van lokale gemeenschappen, maar toch weegt ook hier de stapeling van maatregelen en beslissingen van het middenveld – mutualiteiten – en zien mensen dat de toegankelijkheid van diensten en overheidsdiensten teruglopen. Ook hier spelen besparingen en efficiëntieoefeningen een belangrijke rol, maar alles loopt op een cartesiaanse wijze van het overheidsbandwerk aan maatregelen, terwijl er weinig mensen in overheidsdiensten oog hebben voor de gevolgen voor het bestaan van burgers. Ook sociologen lijken er weinig aandacht aan te besteden. Intussen zijn er toch organisaties die de armoede zeggen te bestrijden, jaarlijks, halfjaarlijks rapporten uitbrengen, pleiten voor een uitgebreide armoedetoets, maar tegelijk niet zien hoe maatregelen ook anderen treffen, die in hun verwachtingen gefnuikt worden.

 

Wil men een succesvolle centrumpartij worden, dan zal men heel wat denkwerk moeten besteden aan het naspeuren van moeilijke besluitvorming, omdat men oog hoort te hebben voor ongewenste neveneffecten, wat men doorgaans betracht op juridisch vlak, maar nog vinden burgers of organisaties aanleiding om bij de Raad van State of het Grondwettelijk Hof verhaal te halen en te krijgen. Vaak evenwel blijven onbedoelde gevolgen lang onder de waterlijn, waardoor het schip van staat wel water maakt, maar nog niet gaat zinken. De mondigheid van burgers is niet altijd even goed te vatten, maar hangt samen met de scholingsgraad en zelfs wanneer bepaalde berichten de brede media niet halen, er is genoeg kennis op lokaal vlak om bepaalde plannen van ruimtebeslag te overzien en indien schadelijk bevonden, te bestrijden, bij het onderzoek de commodo et incommodo en nadien. De regering wil daarom de toegang tot aantekenen van bezwaren tegen sloop- en rooiplannen beperken tot wie effectief de gevolgen zou moeten dragen. Het opvallende is wel de lokale overheden in een aantal gevallen wel probeert tot overleg te komen om de burgers en de bouwheren met elkaar te verzoenen, maar doorgaans raakt men verwikkelt in een conflictmodel.

 

Voor partijen is dat een lastige situatie, omdat ze voortdurend de kool en de geit menen te moeten sparen, wat het publiek en het commentariaat, de club van professionele commentatoren bij de gang van zaken in de Wetstraat en in de dorpsstraat – die vaak te weinig aandacht krijgt, omdat er domweg geen media meer zijn die de politieke evenementen in dorpen en kleinere steden verslaan – ruim baan geeft om gemakkelijke kritiek te spuien over te vagen taal. Voor wat het grote nieuws betreft, ziet men dat politieke conflicten doorgaans gepersonaliseerd worden, terwijl de analyse van de situatie en van geboden oplossingen achterwege blijft. Ook zal men het zelden meemaken dat beleid op een cruciaal gebied, zoals mobiliteit op enig moment onder de loep genomen wordt. Als de burgers niet klagen, moet er verder geen discussie over gevoerd. Ooit zegde een politicus uit Leuven dat hij zich voor de TGV zou gooien als die Leuven station zou passeren. Uiteraard passeert er in Leuven een hogesnelheidstrein en dat zorgt voor vlot vervoer van mensen over langere afstand, richting Duitsland. Waarom er zoveel weerstand was bij de plannen voor deze nieuwe treinlijn, dat een politicus er populistisch mee aan de haal ging, is nooit helemaal duidelijk geworden, omdat we de budgetten van de aanleg en exploitatie niet helemaal konden overzien. De maatschappelijke baten vallen moeilijker te meten en te vergelijken.

 

Er is geen domein van beleid dat de samenleving raakt en waar het beleid al eens op botst of er zijn verwevenheden met andere domeinen, gevoeligheden ook, soms ethische aversie. Soms neemt een partij met doodsverachting – zeggen prominenten – moeilijke beslissingen, zoals toen de abortuswet werd gestemd, waarna koning Boudewijn weigerde die te tekenen. Nu kan ik me niet van de indruk ontdoen dat ethische bezwaren tegen abortus altijd wat losgezongen lijken van de praktijk van het (seksuele) leven van mensen. Men kan natuurlijk ook niet zonder aandacht voor anticonceptie kijken naar abortus en bezwaar maken tegen het concept dat er menselijk leven is vanaf de conceptie, want wat moeten vrouwen die een miskraam krijgen dan niet denken en voelen? Het verhaal is dus complex, zozeer dat een enerzijds en een anderzijds er niet toe doen, wel vragen over kwaliteit van leven, maar ook (soms overtrokken) verwachtingen.

 

De wetenschappelijke vooruitgang brengt ook vragen over kennis van het genoom en over hoe iemand bedreigd kan zijn door degeneratieve ziekten, MS, ALS, Alzheimer en andere. Hoe kan men dan een twintigjarige opzadelen met kennis over die bedreiging wanneer die pas veertig jaar later zou toeslaan. Zoals emeritus prof Jean-Jacques Cassiman vaststelde is kennis over dergelijke bedreigingen niet zinvol als men weet dat er (nog) niets aan gedaan kan worden. Nu kan men deze discussies niet enkel op het individuele niveau bekijken, want er zijn ook maatschappelijke gevolgen aan verbonden, die ons nopen na te denken over hoe we gezondheidszorg gaan organiseren als nieuwe behandelingsmethodes mogelijk blijken, die evenwel de financiële draagkracht van de doorsnee patiënt overbelasten. Dan wordt de keuzevrijheid een politiek debat, waar men de nodige omzichtigheid bij aan de dag zou moeten leggen, omdat zoveel belangen elkaar kruisen.

 

Een politieke partij nieuwe stijl moet dus niet meer proberen elk probleem van een oplossing te voorzien, maar wel een gegronde visie op de samenleving van morgen ontwikkelen, waarbij het politieke behandelen ervan altijd weer een afwegen is tussen belangen die sowieso in het spel zijn. De strijd tegen armoede moet gestreden, maar het stimuleren van sociale mobiliteit omhoog mag daarbij niet buiten beeld blijven. Onderwijs is niet enkel een zaak van individuele leerlingen een diploma bezorgen, maar het gaat ook over het creëren van een sfeer van belangstelling en nieuwsgierigheid bij jongeren, wat alleen kan als men voldoende aandacht besteden wil aan kennisoverdracht, volgens onderwijsexperts een verloren zaak en overbodig. Maar kan men wat op het internet verschijnt zomaar vertrouwen? Mediawijsheid opdoen is meer dan zonder meer geloven dat het publiek belazerd wordt. En dan is er nog het economisch beleid, transport en veiligheid. Telkens weer laten partijen oude stijl er zich toe verleiden concrete oplossingen aan te reiken, terwijl veel van de kwesties die nu op tafel komen in parlement en regering niet altijd zonder meer een eenduidige oplossing verdragen. De media zouden daar ook op aangesproken kunnen worden, maar het blijft bijzonder dat net (bekende) journalisten graag duidelijkheid willen, nog voor er een duidelijke probleemstelling geformuleerd is. Toch kan een politicus v/m wel degelijk overtuigen door net te weigeren zomaar mee te gaan in wedstrijdjes gelijkhebberij mee te doen, want als het mis gaat, moet men zwartepieten.

 

Hoe onze samenleving – en dan denk ik aan een Europese Samenleving – er over 30 jaar zal uitzien, blijft moeilijk te schetsen, maar tegelijk komen er nieuwe technologieën en nieuwe inzichten op ons af, die men slechts afwegen kan aan de hand van parameters, vergelijkingsmateriaal nodig, maar ook verbeelding. Tijdens de jaren 1980-1990 kwam de PC opzetten en veranderden zoekmachines, e-mail en discussiegroepen onze omgang met informatie, maar ook de werkomstandigheden in kantoren en productie, omdat informatie sneller en omvangrijker kwam, maar in de politiek zien we dat de aandrang om mee te zijn, tot kostelijke vergissingen heeft geleid, onder meer de digitalisering van de rechtsbedeling, omdat de regelgeving niet afdoende gericht was op het schrijven van contracten die externe consultants een grotere verantwoordelijkheid op zich zouden laden. Nu zien we dat politiediensten in naam van preventie- en veiligheidsbeleid steeds meer technische middelen krijgen, zoals slimme camera’s, controletorens met een hele wand vol schermen, zodat ze boetes kunnen uitschrijven à gogo. Het kan, dus doen we het, want de minister van Binnenlandse Zaken mag niet tekortschieten. Willen we wel zo een surveillancestaat? Hoeveel ruimte geven we nog aan mensen om rustig hun wegen te gaan?

 

Zonder mobiliserende en inspirerende ideologische kaders kan een partij niet functioneren en geen rol opnemen in het publieke debat. De angst voor stemmenverlies, het zoeken naar populariteit wordt vaak als hinderlijk voor de kwaliteit van het beleid gezien en daar zijn goede gronden voor, maar tegelijk is het ondenkbaar dat partijen met extreme standpunten het bestel zouden mogen bestieren. Wie de democratie genegen is, zal dus een bijdrage te leveren hebben en dat geldt ook voor de vierde macht. Dat Franstalig België geen weg meer met het succes van de PTB ligt aan het feit dat de PS er niet meer in slaagt de schijn van gebureaucratiseerde machtspartij van zich af te wentelen, wat wel kon ten aanzien rechts-extreme partijen.

 

In Vlaanderen verschrompelden en verschrompelen de oude partijen van liberalen, socialisten en christendemocraten en lijken ze geen boodschap meer uit te brengen, waar mensen door begeesterd worden. IJverig om voor elke kwestie een sluitende oplossing te brengen, maakt het die partijen onmogelijk opnieuw te overdenken en uit te dragen wat het is een liberaal, socialist of christendemocraat te zijn.  Wellicht is het zo dat de programma’s te obsoleet zijn, omdat men het begrip vrijheid niet meer kan invullen op een maatschappelijk relevante manier. Maar ook gelijkheid blijft voor veel mensen een nare opvatting, omdat men ziet hoe mensen – ook in de politiek – er alles aan doen om zich net te onderscheiden. Over broederschap gaat het dan al helemaal niet meer, al hebben socialisten, liberalen en christendemocraten ook wel ideeën over solidariteit, maar dat is niet helemaal hetzelfde.  Kan de politieke besluitvorming mensen gelukkig maken? Helemaal niet en dat is ook de bedoeling niet. Maar wel kan politiek beleid kaders scheppen voor wie wil ondernemen, voor wie voor de staat wil werken of als zelfstandige, dan wel werknemer worden, zodat men dat werk kan toen onder redelijke voorwaarden. 


Hoe belangrijk werk ook is, het is niet de enige basis voor een goed leven. Het wordt tijd dat partijen niet enkel de marktmacht van de Openbare Omroep in de weegschaal legt, maar ook het aanbod linkt aan wat ook belang heeft, zoals informatie en documentatie, informatieve televisie brengt, dat mensen aan het denken kan zetten. Zou dat voldoende zijn om een levendige partij te vormen waar het debat overheerst en de besluitvorming goed beargumenteerd kan worden? We leven in een tijd van paradigmaverschuivingen en dat valt moeilijk te sturen, omdat de politiek zelf niet aan het stuurwiel zit. 

 

Bart Haers   

 

 

 

Reacties

Populaire posts