Nieuwe start voor centrumpartij
Kritiek
Politici, onmacht en visie
Hebben de klassieke partijen van het centrum hun bestaansreden verloren? Velen menen dat ze vastgeroest zitten in een systeem van zelfvoorziening en hoogstens instandhoudingswerken aanvatten. Het komt me voor dat er veel te zeggen valt voor een herschikking van de partijpolitieke kavels in het centrum, maar dat men dan toch moet erkennen dat er bestaansredenen zijn voor centrumpartijen. Alleen zal men dan de invulling en visie grondig moeten onderzoeken. Meelopen met demagogen heeft geen zin, maar aandacht trekken is ook belangrijk.
Laten we maar beginnen waar politici er het zwijgen
toe doen, uitzonderingen als Zuhal Demir niet te na gesproken, namelijk met de
vaststelling dat de overheid verantwoordelijk is voor wat de overheid kan doen,
moet doen, maar verder… Gedurende decennia nu volg ik het nieuws, met min of
meer zin voor nuance en wisselende waardering voor retoriek en vakbekwaamheid,
scepticisme over charisma en geloof dat er altijd wel redelijke oplossingen
gevonden worden, ook als de gemoederen al te verhit zijn geraakt. Maar in wezen
was het schuivende perspectief leidend, dat wil zeggen, dat de gedachte dat
politiek zich richt op collectieve kwesties, maar dat de ideologische
benadering vanzelfsprekend leiden moet tot discussie en compromissen, die niet
altijd een voldoende antwoord bieden maar wel toelaten beleid te ontwikkelen.
De overheid, zijnde een onoverzichtelijk netwerk van instituties, die we
doorgaans herleiden tot de drie machten, de wetgevende, de uitvoerende en de
rechterlijke macht, draagt bij tot wat een samenleving de moeite waard maakt,
maar lijdt tegelijk vaak genoeg aan bedrijfsblindheid. Sinds tijden is de
vierde macht, die van de media minstens even belangwekkend als filter van
ideeën en inzichten, maar vaak ook niet bij machte verder dan algemene lijnen
te gaan, waarbij kritiek vaak vertaald wordt in gefrustreerde verwachtingen van
het publiek, hoe veelzijdig dat ook is, want wie zou durven te zeggen de
verwachtingen van alle burgers te capteren? Nu politieke partijen hun discours
via sociale media direct en zonder filter kunnen presenteren, al zijn sommige
partijen daar beter toe uitgerust dan andere, zie de verkiezingssuccessen van
het Vlaams Belang, blijkt het moeilijker
een open debat te voeren, maar zijn partijen toch meer gedwongen zich uit te
spreken, omdat men geen halfheid in woord en daad meer zegt te dulden.
Voor de centrumpartijen, voor de leidende kringen in
die partijen is de uitdaging ongemeen groot, maar ook moeilijk te overzien. Een
liberaal heeft als riedeltje dat de belastingen niet mogen verhogen, ook
wanneer regelingen, zoals de RSZ-regeling voor topsporters met hoge gages
unfair zijn wegens belachelijk laag in verhouding tot hun loon. Voor de
socialist zal de regering erop toezien dat de sterkste schouders de zwaarste
lasten dragen, maar wat betekent dat en hoe kan men dat in praktijk brengen? De
discussie over de hoogte van verkeersboetes ten tijde van Paars-Groen was
tekenend, want om het aantal verkeersdoden te doen dalen, want men wilde boetes
heffen tot 3000 € voor snelheidsovertredingen, maar nu al weten politierechters
niet hoe ze de betaling van boetes zullen betaald krijgen, want de boetes zijn
wel niet zo draconisch, maar toch, een kei kan men het vel niet afdoen.
De CVP van weleer is verdwenen, maar in de CD&V
leeft nog wel de nostalgie naar de oude machtspartij, die wel eens de
moderniteit wist te omhelzen, maar zelden zicht had op waardering voor gedurfd
beleid want dat kwam er niet. Dehaene, de eeuwige man achter de schermen werd
dan toch minister van verkeerswezen, maar wist niet hoe hij de kool en de geit
kon sparen op het vlak van verkeersveiligheidsbeleid. Het rijbewijs met strafpunten
kwam er, maar werd nooit echt ingevoerd, want tussen droom en daad staan wetten
en praktische bezwaren, maar vooral onwil de achterban tegen de haren in te
strijken. Inzake actuele dossiers, zoals het stikstofprobleem en andere
milieuzaken, de ruimtelijke ordening, ook te lezen als de betonstop, de
chemische vervuiling, PFAS, PFOS en andere stoffen, waarbij de voormalige
bevoegde minister er alles aan deed om de boeren te ontzien, werd duidelijk dat
dit geen houdbare kaart kan heten, want het publiek lust de megastallen niet en
de vraag is of die wel zoveel betere zuivel of vlees opleveren. Nu moet men dat
uiteraard niet aan een veganist vragen, maar de vraag van burgers om overlast
van megastallen te vermijden botst met de belangen van de landbouwers, maar
vooral met de belangen van integratoren, bedrijven die een verticale integratie
van de landbouwproductie van kalf tot het lapje op het bord bestieren, waarbij
de consument blij is met het betaalbare voedsel. Duurzaamheid kan er wel bij,
maar men is er vaak genoeg sceptisch omtrent, omdat we beseffen dat duurzame
productie moeilijk af te meten valt, vanwege de inbreng van chemische
interacties en andere ondoorzichtige transformaties die ons in de winkel of het
grootwarenhuis verleiden.
Gaat het om onvermijdelijke onwetendheid, de vraag hoe
we aan grondstoffen komen, soja voor het veevoer, palmolie in de industriële
bakkerij voor zoete gebakjes en schoonheidsproducten, komen wel eens aan bod in
documentaires, doorgaans hebben we er geen zicht op het aanwenden van palmolie
in allerlei toepassingen noch zijn we ons bewust van de omstandigheden waarin
die gewonnen wordt, namelijk op plantages in Indonesië en Maleisië, waarbij
waardevolle biotopen aangetast worden. Maar de uitvoer doet Indonesië geen
kwaad en dus zal men moeten zoeken naar alternatieven, die minder schadelijk
zijn en waar Indonesië niet met lege handen achterblijven zal. Alleen al dit
voorbeeld, het grootverbruik van palmolie laat zien hoeveel facetten er op
tafel komen, waardoor een eenduidige oplossing niet voor de hand kan liggen.
Voor politici biedt dat evenwel geen uitkomst, omdat elk helder discours
ontoereikend blijken moet, terwijl journalisten snakken naar een bevrijdend
woord van deze of gene leider, dat dan weer een kettingreactie op gang zal
brengen, zonder dat er maar iets aan de toestand verholpen wordt, maar gelukkig
gaat zo een nieuwscyclus wel voorbij.
Bovendien zijn politici niet de enigen met
spreekrecht, want elke burger kan en mag spreken, doch vooral georganiseerde
groepen, het middenveld kan met enig gezag spreken, afhankelijk van de
achterban zal dat ook meer gewicht in de schaal werpen. De Open VLD wilde in
het kader van de politieke vernieuwing sinds 1991 het traditionele middenveld,
vakbonden, mutualiteiten en organisaties van consumenten een toontje lager doen
zingen, maar dat hielp niet helemaal, want de oude organisaties hebben, ondanks
enige controverse over hun legitimiteit bij de achterban toch wel ook in de
instellingen verankerde posities verworven, zoals de rol van vakbonden en
patronaat in de Regentenraad van de Nationale Bank en bij andere hoge
instanties, zoals de raad van bestuur van de NMBS, zodat men wel eens de indruk
heeft dat de top van die middenveldorganisaties elkaar voortdurend zien, zij
het wel eens met andere petjes op. Hun gewicht op de besluitvorming is niet
zichtbaar, omdat de discretie van deze instanties moet toelaten open met elkaar
van gedachten te wisselen, zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen
aan de achterban – tot iemand uit de biecht klapt. Ten tijde van de financiële
perikelen rond 1982 moet het voor politici wel frustrerend geweest zijn dat
onder meer vakbondsleiders voor hun achterban en het publiek andere inzichten
te berde brachten dan wat ze inbrachten in hoge raden van allerlei aard.
Besparingen afwijzen die in gemoede waren goedgekeurd achter de gecapitonneerde
deuren van de Nationale bank, lijkt niet alleen op dubbelhartigheid, maar de
vraag is of men de achterban met technische uitleg had kunnen overtuigen van de
noodzaak van een en ander.
Het besef dat politici, journalisten en wij, burgers, terechte
en andere verwachtingen koesteren op basis van wat ons voorgespiegeld is geworden
en van wat wij denken dat er fout loopt, maakt het politieke debat ingewikkeld
en vaak blijkt dat nog eens onvermijdelijk, omdat de kwesties die men moet
aanpakken, niet in het luchtledige en puur objectief te behandelen vallen, al
wil men dat graag geloven en dan zijn alleen wij in staat aan te geven wat
objectief is en wat niet. Bovendien is het moeilijk nu een vertrekpunt aan te
geven van politieke ontwikkelen, of het zou september 1944 moeten zijn,
Operatie Gutt oftewel de muntsanering en nagenoeg gelijktijdig de
kerstboodschap van de pas opgerichte CVP – voordien bestond de organisatie van
de katholieke stromingen niet als een partij, zoals de liberalen of de
socialistische partij. Maar men zal begrijpen dat 77 jaar ver kijken naar een
referentiepunt voor vele generaties moeilijk valt, terwijl dat wel aangeeft hoe
lang men politiek kan bedrijven zonder echt nog zicht te hebben op wat
verwezenlijkt werd en wat dringend voorwerp van discussie zou moeten uitmaken.
Duitsland kan wel een Stunde Null aangeven, 8 mei
1945, maar in feite moet men dan kijken voor het westen naar de stichting van
de Bondsrepubliek en voor het geheel kan 1990 gelden, 3 oktober, maar men zal
begrijpen dat zo een datum niet echt een startpunt kan heten. Europa als
vertrekpunt nemend, kan men de ontwikkelingen ijken op 1 januari 1958, toen de oprichtingsacte
van de Europese Economische Gemeenschap in werking trad, het verdrag van Rome,
dat in 1957 onderhandeld was door de 6 stichtende leden van de huidige EU. Uiteraard
bijna kan men vaststellen dat lange tijd de werking van de EEG onder de radar
van de media is gebleven, al kan men zich afvragen of de inspanningen van onder
meer Hendrik Brugmans echt geen weerklank hebben gekregen, omdat de burgers, in
Vlaanderen wel degelijk vol verwachting keken naar de Europese samenwerking en –
hoe zal men het afmeten – ook wel geloofden dat dit een nieuwe toekomst kan
bieden. Veel Europa-observatoren hebben zich volgens Luuk van Middelaar de
spelverdeling in de EEG en later in de EU over het hoofd gezien, omdat de EEG,
via de Europese Commissie een beheer aan de hand van regels ontwikkelde en
waarbij pas met de komst van de Raad van regeringsleiders en Stadshoofden onder
impuls van Valéry Giscard d’Estaing de politieke besluitvorming op de voorgrond
trad. Vandaar ook dat de Britse kritiek op de EU, over precies regelgeving en
besluitvorming – afbreuk doende aan de soevereiniteit – naast de kwestie bleek
omdat het UK telkens weer heel precies uitvoering gaf aan wat de Commissie aan
regels had besloten. De aanpassingen van de landbouwpolitiek, geëist vanuit
Londen werden doorgevoerd, terwijl de invulling van de Eenheidsacte en de
gevolgen daarvan voor de productnormen ook al mee tot stand kwam onder impuls van de Britten, want de Eenheidsacte
ging net over vrij verkeer van mensen, goederen en kapitaal, wat de
globalisatie sterk heeft bevorderd. Maar doorheen alle discussies die leidden
tot de Brexit – zelfs nog een afgedwongen hervormingsinitiatief, dat niet mocht
volstaan – werd duidelijk dat Europa met het UK nog weinig gemeenschappelijke
grond voor beleid vond, terwijl de afwikkeling laat zien hoe nuttig en zelfs
voorspoedig die Unie wel niet is.
Ook Corona liet zien, a contrario hoe belangrijk goed
bestuur is en hoe kleine en grote fouten het beleid duur te staan komen, zoals
de mislukte aankoopprogramma’s van beschermingsmiddelen en finaal ook van
vaccins. Toch kan niet zomaar stellen dat het beleid tijdens de crisis nergens
op leek, want tijdens de eerste lock down, hoe vervelend ook, goed opgevolgd
werd, al waren er elementen zoals het bezoek aan familieleden in een WZC die
zwaar om dragen waren, voor de bewoners en voor hun familieleden,
mantelzorgers. Het organiseren van bezoek is voor alle betrokkenen een zware
last, vooral het ontberen ervan. De zaak is dat de risico’s moeilijk te peilen
vielen omdat de ziekte niet bekend was en de eerste maatschappelijke symptomen,
het vollopen van ziekenhuizen en ICU’s in Bergamo, een gebeuren dat iedereen
met verstomming sloeg, droeg bij tot de bereidheid draconische maatregelen te aanvaarden.
Bij nader toezien was de besluitvaardigheid in te zetten op de ontwikkeling van
een vaccin vanwege overheden en de farmaceutische sector een gouden greep, al
waren er zoals Japan en Frankrijk die duidelijk niet beschikten over de onderzoekscapaciteit
om snel vaccins te ontwikkelen en op grote schaal te produceren.
Gegeven de omstandigheden was het moeilijk voor de
centrumpartijen om zich snel een beeld van de noodtoestand te vormen, terwijl
het tegelijk lastig was uit te vissen welke beleidsmaatregelen men achter de
hand had. Een wetgevend kader was er wel, maar werd na verloop van tijd
gecontesteerd omdat men de verkeerde soort noodtoestand wilde beheren. Het was
overigens niet vreemd dat er geen quarantainebeleid meer bestond voor mensen, omdat
sinds de Spaanse Griep, een dood en ziekte zaaiende pandemie van 1917 in Europa,
Amerika en Azië die wellicht in Amerika aan de grote verspreiding kan begonnen
zijn en via de legers die naar Europa trokken verspreid werden, pan- en
epidemieën niet meer aan de orde waren geweest, behalve enkele grotere
griepepidemieën, zoals in 1970, maar wie weet dat er nog iets van?
Het maakt de evaluatie van de aanpak van de
coronapandemie er niet eenvoudiger op, omdat de onrustbarende berichten in de
beginfase deden vrezen voor opnieuw miljoenen doden. Nu waren er veel directe
slachtoffers maar ook vielen er wellicht doden omdat de reguliere zorg opgeschort
werd. Ethici deden voorstellen die achteraf wellicht wat hardvochtig waren,
maar tegelijk, als de nood aan de man was gekomen, wellicht ook weer
ontoereikend hadden kunnen blijken. De angst voor vergissingen was groot en na
de hecatombe in Noord-Italië was genezen moeilijk, voorkomen noodzakelijk.
In die sfeer stellen mensen binnen partijen en burgers
zich vragen over de positiebepalingen van de klassieke partijen, maar de
geluiden zijn zo disparaat dat geen mens er een koers op kan bepalen. Wat is
goed beleid? Moet men elke burger als een minus habens behandelen die niet weet
waar het om draait, zoals politici wel eens plegen te verzuchten, terwijl de
scholingsgraad nooit zo hoog was, al klaagt men dan weer over de kwaliteit,
waarbij men zich als beleidspartij nooit kan verschuilen over de inbreng in die
kwaliteit verlagende maatregelen. Alleen, ook de media hebben zich niet
onbetuigd gelaten en gedacht dat men ongestraft onderwijskwaliteitspraktijken voor
obsoleet houden, zoals het memoriseren van tafels van vermenigvuldiging,
wiskundige formules en uiteraard verbuigingen en vervoegingen van werkwoorden
in de moedertaal, moderne talen en ja, zelfs inzichten over geschiedenis, die
nu wel eens te vaag in de media komen. De oorlogen hebben hun belang, maar er
verschijnt weinig over bloeiperiodes en als het om de Bel Epoque gaat, komt er
geen beter zicht op de zich ontwikkelende samenleving; men spreekt dan over
armoede – die er was – maar niet over de zich ontvoogdende middenklasse die in
de bestaande partijen een grotere inbreng kregen. Ook de Gouden jaren Zestig
krijgen maar zeer fragmentair aandacht en toch, men kon tijdens de pandemie
zien hoe de muzieksector meer is dan een paar zangers en groepjes, maar een
hele industrie gaande houdt, waarbij de arbeidsspecialisatie zorgt voor grotere
afhankelijkheid van de onderscheiden bijdragen leverende groepen op en achter
de scène van de muziekindustrie. Bekijkt men een groep als Studio 100, waar
televisie met grote catalogus auteursrechten, muziekgroepen, filmproducties, musical
en pretparken samen een aanzienlijke marktpartij vormen maar ook zorgt voor
grote directe en indirecte tewerkstelling. Dat de cultuurproductie nogal wat
subsidies vergt, klinkt het vaak, maar tegelijk zal men mensen graag horen
uitpakken met hun deelname aan dat culturele leven, van een avondje met Alex
Agnew tot een avond in de Munt of de Vlaamse Opera. En neen, dat geeft het
brede spectrum van de kunsten- en cultuursector weer, geen waardebepalingen.
Voor het beleid is het zaak dat er een toegankelijk
cultureel leven aangeboden wordt, maar kan het zelf niet realiseren, maar kan
wel via opleidingen een substraat bouwen, waarop de alumni dan hun eigen,
onvoorspelbare wegen gaan. Niet elke kunstenaar is een Einstein of een Picasso
en dan zal menigeen nog twijfelen aan de intellectuele vermogens wegens publieke
standpuntbepalingen. Maar goed, doen we er nog een laagje anti-elitarisme
bovenop en we kunnen de kunstensector herleiden tot een troep subsidies
slurpende nietsnutten, wat niet helemaal strookt met de werkelijkheid. Onze
behoefte aan ervaringen overigens brengen we daarbij niet in rekening.
Kan men van politici verwachten dat zij heldere
oplossingen brengen, zonder rekening te houden met het gegeven dat een
samenleving een complex systeem moet heten, dan kan men niet altijd heldere
antwoorden verwachten. Toch kan men afleiden aan de hand van de soort protesten
die mensen in beweging zetten of een samenleving als rechtvaardig en veilig
wordt ervaren. De acties van de Gele Hesjes was en blijft een aanduiding dat er
een conflict was ontstaan tussen de beleidmakers die zich richtten op de
klimaatzaak en mensen – vooral op het platteland – die hun dagelijkse leven
onbetaalbaar zagen worden. Prijzen van diesel optrekken om een gedrag af te
remmen dat in dit geval schadelijk is voor het milieu, kwam niet als een op
zichzelf staande verandering, maar was de zoveelste stapeling van beperkingen
die door het beleid werden opgelegd, want in naam van de efficiëntie had men
overheidsinstanties zien wegtrekken uit dorpen en kleine steden naar
centrumsteden, terwijl ook de banken en grootwarenhuizen zich terug hadden getrokken
op hetzelfde moment dat zelfstandige bakkers, slagers en groenteboeren hun
zaken stop zetten wegens leeftijd. Het lokale leven raakte (opnieuw) geïsoleerd,
want ook het openbaar vervoer diende te besparen, wegens de hoge kosten en
ziekenhuisbedden werden ook gerationaliseerd.
Al die overheidsmaatregelen en beslissingen van grote
diensten- en winkelbedrijven waren rationeel te verantwoorden, maar verarmden
het leven op het platteland, zonder dat politici er erg in hadden, omdat ze zelf
nauwelijks geraakt werden in hun bestaan en activiteiten. De heftigheid van de acties
van de Gele Hesjes kan men dus ook begrijpen als een uiting van gestapelde
frustraties over politieke partijen en de politiek in het algemeen. In
Vlaanderen hebben we op het oog minder last van de isolatie van lokale
gemeenschappen, maar toch weegt ook hier de stapeling van maatregelen en beslissingen
van het middenveld – mutualiteiten – en zien mensen dat de toegankelijkheid van
diensten en overheidsdiensten teruglopen. Ook hier spelen besparingen en
efficiëntieoefeningen een belangrijke rol, maar alles loopt op een cartesiaanse
wijze van het overheidsbandwerk aan maatregelen, terwijl er weinig mensen in
overheidsdiensten oog hebben voor de gevolgen voor het bestaan van burgers. Ook
sociologen lijken er weinig aandacht aan te besteden. Intussen zijn er toch
organisaties die de armoede zeggen te bestrijden, jaarlijks, halfjaarlijks
rapporten uitbrengen, pleiten voor een uitgebreide armoedetoets, maar tegelijk
niet zien hoe maatregelen ook anderen treffen, die in hun verwachtingen
gefnuikt worden.
Wil men een succesvolle centrumpartij worden, dan zal
men heel wat denkwerk moeten besteden aan het naspeuren van moeilijke
besluitvorming, omdat men oog hoort te hebben voor ongewenste neveneffecten,
wat men doorgaans betracht op juridisch vlak, maar nog vinden burgers of
organisaties aanleiding om bij de Raad van State of het Grondwettelijk Hof
verhaal te halen en te krijgen. Vaak evenwel blijven onbedoelde gevolgen lang
onder de waterlijn, waardoor het schip van staat wel water maakt, maar nog niet
gaat zinken. De mondigheid van burgers is niet altijd even goed te vatten, maar
hangt samen met de scholingsgraad en zelfs wanneer bepaalde berichten de brede
media niet halen, er is genoeg kennis op lokaal vlak om bepaalde plannen van
ruimtebeslag te overzien en indien schadelijk bevonden, te bestrijden, bij het
onderzoek de commodo et incommodo en nadien. De regering wil daarom de toegang
tot aantekenen van bezwaren tegen sloop- en rooiplannen beperken tot wie effectief
de gevolgen zou moeten dragen. Het opvallende is wel de lokale overheden in een
aantal gevallen wel probeert tot overleg te komen om de burgers en de bouwheren
met elkaar te verzoenen, maar doorgaans raakt men verwikkelt in een conflictmodel.
Voor partijen is dat een lastige situatie, omdat ze
voortdurend de kool en de geit menen te moeten sparen, wat het publiek en het commentariaat,
de club van professionele commentatoren bij de gang van zaken in de Wetstraat en
in de dorpsstraat – die vaak te weinig aandacht krijgt, omdat er domweg geen media
meer zijn die de politieke evenementen in dorpen en kleinere steden verslaan –
ruim baan geeft om gemakkelijke kritiek te spuien over te vagen taal. Voor wat
het grote nieuws betreft, ziet men dat politieke conflicten doorgaans
gepersonaliseerd worden, terwijl de analyse van de situatie en van geboden
oplossingen achterwege blijft. Ook zal men het zelden meemaken dat beleid op
een cruciaal gebied, zoals mobiliteit op enig moment onder de loep genomen
wordt. Als de burgers niet klagen, moet er verder geen discussie over gevoerd.
Ooit zegde een politicus uit Leuven dat hij zich voor de TGV zou gooien als die
Leuven station zou passeren. Uiteraard passeert er in Leuven een
hogesnelheidstrein en dat zorgt voor vlot vervoer van mensen over langere
afstand, richting Duitsland. Waarom er zoveel weerstand was bij de plannen voor
deze nieuwe treinlijn, dat een politicus er populistisch mee aan de haal ging,
is nooit helemaal duidelijk geworden, omdat we de budgetten van de aanleg en
exploitatie niet helemaal konden overzien. De maatschappelijke baten vallen
moeilijker te meten en te vergelijken.
Er is geen domein van beleid dat de samenleving raakt
en waar het beleid al eens op botst of er zijn verwevenheden met andere
domeinen, gevoeligheden ook, soms ethische aversie. Soms neemt een partij met doodsverachting
– zeggen prominenten – moeilijke beslissingen, zoals toen de abortuswet werd
gestemd, waarna koning Boudewijn weigerde die te tekenen. Nu kan ik me niet van
de indruk ontdoen dat ethische bezwaren tegen abortus altijd wat losgezongen
lijken van de praktijk van het (seksuele) leven van mensen. Men kan natuurlijk
ook niet zonder aandacht voor anticonceptie kijken naar abortus en bezwaar
maken tegen het concept dat er menselijk leven is vanaf de conceptie, want wat
moeten vrouwen die een miskraam krijgen dan niet denken en voelen? Het verhaal
is dus complex, zozeer dat een enerzijds en een anderzijds er niet toe doen,
wel vragen over kwaliteit van leven, maar ook (soms overtrokken) verwachtingen.
De wetenschappelijke vooruitgang brengt ook vragen
over kennis van het genoom en over hoe iemand bedreigd kan zijn door
degeneratieve ziekten, MS, ALS, Alzheimer en andere. Hoe kan men dan een
twintigjarige opzadelen met kennis over die bedreiging wanneer die pas veertig
jaar later zou toeslaan. Zoals emeritus prof Jean-Jacques Cassiman vaststelde
is kennis over dergelijke bedreigingen niet zinvol als men weet dat er (nog)
niets aan gedaan kan worden. Nu kan men deze discussies niet enkel op het
individuele niveau bekijken, want er zijn ook maatschappelijke gevolgen aan
verbonden, die ons nopen na te denken over hoe we gezondheidszorg gaan
organiseren als nieuwe behandelingsmethodes mogelijk blijken, die evenwel de
financiële draagkracht van de doorsnee patiënt overbelasten. Dan wordt de keuzevrijheid
een politiek debat, waar men de nodige omzichtigheid bij aan de dag zou moeten
leggen, omdat zoveel belangen elkaar kruisen.
Een politieke partij nieuwe stijl moet dus niet meer
proberen elk probleem van een oplossing te voorzien, maar wel een gegronde visie
op de samenleving van morgen ontwikkelen, waarbij het politieke behandelen
ervan altijd weer een afwegen is tussen belangen die sowieso in het spel zijn.
De strijd tegen armoede moet gestreden, maar het stimuleren van sociale
mobiliteit omhoog mag daarbij niet buiten beeld blijven. Onderwijs is niet
enkel een zaak van individuele leerlingen een diploma bezorgen, maar het gaat
ook over het creëren van een sfeer van belangstelling en nieuwsgierigheid bij
jongeren, wat alleen kan als men voldoende aandacht besteden wil aan kennisoverdracht,
volgens onderwijsexperts een verloren zaak en overbodig. Maar kan men wat op
het internet verschijnt zomaar vertrouwen? Mediawijsheid opdoen is meer dan
zonder meer geloven dat het publiek belazerd wordt. En dan is er nog het
economisch beleid, transport en veiligheid. Telkens weer laten partijen oude
stijl er zich toe verleiden concrete oplossingen aan te reiken, terwijl veel
van de kwesties die nu op tafel komen in parlement en regering niet altijd
zonder meer een eenduidige oplossing verdragen. De media zouden daar ook op
aangesproken kunnen worden, maar het blijft bijzonder dat net (bekende)
journalisten graag duidelijkheid willen, nog voor er een duidelijke probleemstelling
geformuleerd is. Toch kan een politicus v/m wel degelijk overtuigen door net te
weigeren zomaar mee te gaan in wedstrijdjes gelijkhebberij mee te doen, want
als het mis gaat, moet men zwartepieten.
Hoe onze samenleving – en dan denk ik aan een Europese
Samenleving – er over 30 jaar zal uitzien, blijft moeilijk te schetsen, maar
tegelijk komen er nieuwe technologieën en nieuwe inzichten op ons af, die men slechts
afwegen kan aan de hand van parameters, vergelijkingsmateriaal nodig, maar ook
verbeelding. Tijdens de jaren 1980-1990 kwam de PC opzetten en veranderden
zoekmachines, e-mail en discussiegroepen onze omgang met informatie, maar ook
de werkomstandigheden in kantoren en productie, omdat informatie sneller en
omvangrijker kwam, maar in de politiek zien we dat de aandrang om mee te zijn,
tot kostelijke vergissingen heeft geleid, onder meer de digitalisering van de rechtsbedeling,
omdat de regelgeving niet afdoende gericht was op het schrijven van contracten
die externe consultants een grotere verantwoordelijkheid op zich zouden laden. Nu
zien we dat politiediensten in naam van preventie- en veiligheidsbeleid steeds
meer technische middelen krijgen, zoals slimme camera’s, controletorens met een
hele wand vol schermen, zodat ze boetes kunnen uitschrijven à gogo. Het kan,
dus doen we het, want de minister van Binnenlandse Zaken mag niet tekortschieten.
Willen we wel zo een surveillancestaat? Hoeveel ruimte geven we nog aan mensen
om rustig hun wegen te gaan?
Zonder mobiliserende en inspirerende ideologische
kaders kan een partij niet functioneren en geen rol opnemen in het publieke
debat. De angst voor stemmenverlies, het zoeken naar populariteit wordt vaak
als hinderlijk voor de kwaliteit van het beleid gezien en daar zijn goede
gronden voor, maar tegelijk is het ondenkbaar dat partijen met extreme
standpunten het bestel zouden mogen bestieren. Wie de democratie genegen is,
zal dus een bijdrage te leveren hebben en dat geldt ook voor de vierde macht.
Dat Franstalig België geen weg meer met het succes van de PTB ligt aan het feit
dat de PS er niet meer in slaagt de schijn van gebureaucratiseerde machtspartij
van zich af te wentelen, wat wel kon ten aanzien rechts-extreme partijen.
In Vlaanderen verschrompelden en verschrompelen de oude partijen van liberalen, socialisten en christendemocraten en lijken ze geen boodschap meer uit te brengen, waar mensen door begeesterd worden. IJverig om voor elke kwestie een sluitende oplossing te brengen, maakt het die partijen onmogelijk opnieuw te overdenken en uit te dragen wat het is een liberaal, socialist of christendemocraat te zijn. Wellicht is het zo dat de programma’s te obsoleet zijn, omdat men het begrip vrijheid niet meer kan invullen op een maatschappelijk relevante manier. Maar ook gelijkheid blijft voor veel mensen een nare opvatting, omdat men ziet hoe mensen – ook in de politiek – er alles aan doen om zich net te onderscheiden. Over broederschap gaat het dan al helemaal niet meer, al hebben socialisten, liberalen en christendemocraten ook wel ideeën over solidariteit, maar dat is niet helemaal hetzelfde. Kan de politieke besluitvorming mensen gelukkig maken? Helemaal niet en dat is ook de bedoeling niet. Maar wel kan politiek beleid kaders scheppen voor wie wil ondernemen, voor wie voor de staat wil werken of als zelfstandige, dan wel werknemer worden, zodat men dat werk kan toen onder redelijke voorwaarden.
Hoe belangrijk
werk ook is, het is niet de enige basis voor een goed leven. Het wordt tijd dat
partijen niet enkel de marktmacht van de Openbare Omroep in de weegschaal legt,
maar ook het aanbod linkt aan wat ook belang heeft, zoals informatie en documentatie,
informatieve televisie brengt, dat mensen aan het denken kan zetten. Zou dat
voldoende zijn om een levendige partij te vormen waar het debat overheerst en
de besluitvorming goed beargumenteerd kan worden? We leven in een tijd van paradigmaverschuivingen en dat valt moeilijk te sturen, omdat de politiek zelf niet aan het stuurwiel zit.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten