Jongens en messen, opgroeien voor galg en rad?
Brief
Over opvoeding, vorming
en opgroeien
Adelheid,
Theo Thijssen, het relaas van meester Staal over zijn ervaringen en twijfels als schoolmeester. |
Het gebeurt dat er verschrikkelijke gebeurtenissen tot ons komen, via media, ver van ons bed en toch blijven ze ons bezig houden. Dat een knaap van 12 een agent in de rug steekt, op straat en bij dag, moet wel vragen oproepen, maar toch kan men daar redelijkerwijs nog niet veel over zeggen, omdat we niet weten wat er zich heeft afgespeeld. Gelukkig kan de agent het navertellen en zal de moeder, zullen de jongeman van 17 en de knaap zich moeten verantwoorden. Waarom dragen jongeren een mes bij zich? En ook, wat doet opvoeding, school en vorming met opgroeiende kinderen?
Het onderwijsdebat heeft ons 30 jaar lang opgezadeld
met de idee dat de opvoeders verantwoordelijk zijn voor het succes van genoten
onderwijs van kinderen en kinderen mogen, kunnen, zullen niet falen. Met ging
ervan uit dat zittenblijven een verantwoordelijkheid is van de leraren v/m en
de directie. Ouders en al zeker leerlingen waren niet betrokken, volgens sommige
pedagogen, maar het is al meteen duidelijk dat leerlingen, studenten zelf wel
enige ernst aan de dag moeten leggen en hun schoolleven niet zomaar een verplichting
is. Het blijft pijnlijk vast te stellen dat kinderen die niet opgroeien in een
middenklasse gezin met geïnteresseerde en betrokken ouders – dat is niet in
alle middenklasse gezinnen het geval en omgekeerd kunnen ouders op de rand van
of in armoede wel nog altijd zeer
betrokken zijn bij het opgroeien van hun kinderen – door de school niet altijd
extra gemotiveerd worden om er het beste van te maken. Zich fixerend op de
falende leerlingen, krijgen leerlingen die
het wel goed doen geen of weinig ondersteuning, geen vorm van erkenning, die
men ten aanzien van slachtoffers wel tentoonspreidt. Dat het hun verdomde
plicht zou zijn, kunnen we onderschrijven, maar de slachtoffercultuur maakt dat
we van onderwijs niet meer verwachten dan dat er geen ongelukken gebeuren. Dat
zou wel eens een tekortkoming kunnen zijn. Gaat het er niet om dat leerlingen
onderweg plezier krijgen in studeren en met wiskundige of chemische
vraagstukken omgaan? Dat helpt hen ook, mag men hopen, een weg te vinden voor
het verdere leven.
Lof en eer aan leraren v/m die hun leerlingen weten te
enthousiasmeren, die ook weten dat jongens en meisjes wel eens een goedkeurende
opmerking verdienen en die zich intensief inzetten om moeilijke leerstof onder
de knie te krijgen. Toch zal men daar geen Kamervragen over krijgen, want nog
eens, wie doet wat moet, doet zijn of haar verdoemde plicht en verdient dus
geen bijzondere loftuitingen. Ik weet niet of Augustinus daar echt zo over
dacht. Wel is duidelijk dat het onderwijsbeleid van een ander mensbeeld
vertrekt dan vroeger het geval was, toen onderwijs nog relatief elitair was,
toen velen niet meer schoolliepen na hun plechtige communie, wat in het
toenmalige christelijke Vlaanderen de overgangsritueel was van kind naar
volwassene. Zelf heb ik ook gemerkt hoe groot het cultuurverschil was tussen
zij die naar college gingen en zij die met veertien een stiel gingen leren en
aan het werk togen. Uitgaan verliep anders, maar ook een lief zoeken was bijna
obligaat veel vroeger. De levensverwachting lag theoretisch nog lager, maar of
dat nu nog volgens die breuklijn het geval is, lijkt niet zo duidelijk. Juist ja,
waarom zouden zij tot 67 moeten werken? Maar vanaf 1987 en helemaal vanaf 1989 lag
de leerplicht op 18 jaar en dat had grote gevolgen, omdat men opvoeders,
leraren voor de klas zag staan die met kinderen en jongeren te maken kregen die
anders in het leven stonden, dan de leerlingen die tot dan toe op de scholen
hun broek of rok hadden gesleten.
Het opgroeien van kinderen gebeurt uiteraard niet
simultaan, maar lange tijd was de jaarklas een goed instrument om kinderen met
een min of meer gelijk opgaande groeifase bij elkaar te zetten en zo konden
leerlingen algauw leren dat niet alle kinderen gelijk zijn. Schoolmeesters
konden dan wel eens grof uitvallen tegen “domme” kinderen, op het einde van de
rit, leek de klas altijd wel ergens op de Gelukkige Klas van Theo Thijssen, die
de bewogen schooldagen van een meester in een armenschool te boek stelde. De
ambitie van zijn vrouw kan meester Staal niet delen, want hij wil zijn klas en
de afzonderlijke leerlingen zo ver mogelijk brengen.
De wereld is veranderd sinds 1927, toch geven we er
ons best rekenschap van dat kinderen niet zomaar aandacht krijgen voor de
sterrenhemel of de groei van de stad, de biologie van het lichaam, kortom, van
het leven. Tijdens de jaren zestig en zeventig waren er heel wat boekenreeksen,
zoals “Hoe en Waarom” of “Hoe wat en Waarom” en er was “Natuurkunde in het
vrije veld”, er werd heel wat pedagogisch materiaal aangereikt dat ouders thuis
aan hun kinderen konden geven, boeken dus die interesse konden wekken voor
wetenschappen. Er waren reeksen met verhalen over kinderen in de vroege
steentijd, de bronstijd of de vroege middeleeuwen, om de lezertjes mee te nemen
in andere leefwerelden, die ten ene male vreemd waren. Sommige schoolmeesters
vonden dat interessant genoeg en kochten al eens die boekjes aan voor de
(katholieke) vrije bibliotheek. Ik heb de indruk dat die pedagogisch
stimulerende boeken niet meer zo op de voorgrond staan en ook de brede media,
de kwaliteitskranten en -bladen geven er nauwelijks aandacht aan. Hoe kan men
kinderen dan enthousiast maken voor wetenschappen?
Natuurlijk gaan kinderen zelf op ontdekking uit, maar
lang niet allemaal en dezer dagen lijkt het voor flatbewoners niet altijd
evident om zomaar op straat te gaan.
Maar opgroeien doen we allemaal en eens die eerste groeispurten doorgemaakt,
niet enkel fysiek, maar ook geestelijk, eens we een beetje evenwicht ervaren,
merken we dat we vooral middelen meekregen om zelf een wereldbeeld, een
mensbeeld te ontwikkelen. Maar het opgroeien zelf is niet altijd van de poes en
zorgt voor onzekerheid, overacting en dramatisering. Het kan geen kwaad dat de
school dan een oase van rust lijkt, waar we gewoon kunnen doen wat er
aangedragen wordt. Uiteraard zal hier wel gelden dat waar de generaties voor de
introductie van de pc, de laptop en tablet, voor het internet er was, anders
met de dingen in aanraking kwamen dan vandaag het geval is. Er is in deze tijd
een grote hang naar preutsheid, maar kinderen moeten toch wel leren hun lichaam
te ervaren en aanvaarden. Sommige blinken uit in wiskunde of Latijn, maar zijn
niet goed in sport, waar anderen dan weer uitblinken. Dat er ooit wel eens een
enkeling is die zowel goed is in lastige vakken en op het sportterrein iedereen
overklassen kan, valt altijd wel op.
In feite zien we in vele onderwijsdiscussies nauwelijks
datgene wat meester Staal zo voor ogen heeft staan, namelijk dat hij kinderen
met een bepaalde kwaliteit en mogelijkheid zover als mogelijk moet brengen,
misschien zit er wel een uitschieter tussen, maar wat dat verder kan betekenen
voor zo een jongen, kan hij ook niet altijd bevroeden, hoogstens hopen. Slim
zijn, zo blijkt wel eens, leidt niet per se tot goede schoolse prestaties en
daarom is het zo bizar dat men onderwijs – ondanks de kritiek dat de scholen
van vroeger leken op de fabrieken gericht op massaproductie – zo weinig gaat
over wat kinderen inbrengen kunnen. Vroeger was het niet beter, maar scholen
waren wel gericht op het optimaliseren van kansen voor leerlingen, studenten
van college. Nu lijkt er op het einde van de schoolloopbaan van jongeren van
verwacht te worden dat ze de beste zijn, maar allemaal gelijk, zonder dat ze
daarom nog diepgaand taalonderwijs krijgen. De inbreng van kinderen kan men
niet over het hoofd zien en men kan natuurlijk klagen over het studiewerk, maar
interesse opbrengen voor wat verplichte kennis zou moeten zijn, dat vraagt van
leraren v/m heel wat toewijding. Pedagogen lijken dat niet in kaart te brengen.
In wezen kan men de discussie over gelijke kansen
alleen voeren als men in gemoede kan aantonen dat men ijvert voor een hoge
kwaliteit van het onderricht voor alle leerlingen. Maar dan zal men ook
erkennen dat niet alle leerlingen het beste af zijn met doorgedreven wiskunde
of taalkunde, maar veel beter gedijen in een atelier waar ze met elektriciteit
wonderlijke dingen leren te doen. Er is gewoon, zoals je onlangs ook aangaf,
gewoon te weinig interesse voor
handenarbeid en vakmanschap. Hoe kan je Mechels houtsnijwerk in een kerk
bewonderen, de preekstoel of een communiebank, als je geen idee hebt van hoeveel
vakmanschap er nodig is om zo een communiebank of een preekstoel te beeldhouwen
en uit te snijden in halfverheven panelen?
Natuurlijk, kerken dienen niet meer verfraaid sinds we
massaal de kerkdeur achter ons dicht lieten vallen, maar zelfs in deze tijd
verwachten we vaak vakmanschap en kunde, voor andere zaken dan vroeger, want
grote schouwen met schitterende versiering, een Keizer Karelschouw, dat maken
we niet meer, want we genieten van geprefabriceerde luxe. Mooi en goed, maar
het valt op dat we geen interesse meer hebben voor wat jongeren zouden kunnen.
De technologische ontwikkeling was er volgens een oud-leraar geschiedenis op
gericht om menselijke inspanning om te zetten in hefbomen en katrollen, enfin,
eerst ging het om versterken en later lieten we de machines het zware werk
doen. Een boom in planken zagen? Dat kan met een uitstekende machine, maar je
moet wel weten hoe het werkt en hoe de boomstam zich gedraagt, maar het
krachtenspel van machine en stam, dat is wel wonderlijk om te zien. Het eindresultaat
zijn mooie planken die haarfijn recht zijn gezaagd. Het vergt telkens weer
goede kennis van de machine, het hout en hoe men alles goed waterpas kan
houden.
Het valt op dat men vaak bekend volk een “echte job”
laat doen, zogenaamd om beroepen meer aanzien te aangeven, maar ten gronde
maakt men mensen belachelijk, want men weet zeer goed dat voor ambachten vaak
vele uren oefening, training nodig is, iets wat men zich niet op een week kan eigen maken. Zelfs Louis
XVI, die men ervan verdenkt een luie, vadsige en traag denkende man geweest te
zijn – quod non – wist zeer goed dat smeden en sloten maken bezigheden zijn die
men zich slechts door veel oefenen en veel werken, 10.000 uren, eigen kan
maken. Er waren overigens wel meer hoge edelen in Frankrijk en daarbuiten die
zich met handwerk inlieten, om hun tijd nuttig en aangenaam door te komen. Het
is die vaststelling die me wel eens tot vertwijfeling brengt, want als we in
deze tijd erin slagen veel huishoudwerk door machines te laten doen, waarom
zouden we het dan nog zelf doen? Koken kan men zelfs overlaten aan een oven, van
Miele natuurlijk, die zelf wel zal stilvallen als de maaltijd gaar en beetklaar
is. Toch zien we dat mensen graag, zelfs met onverholen trots maaltijden maken,
zelf alle voorbereidend werk, groenten wassen en snijden, vlees marineren of
alvast kruiden en wat al niet meer, opdat de maaltijd echt het eigen werk is
dat men oplevert.
Elke tijd heeft eigen tegenspraak en onvolkomenheden,
maar onze tijd en onze cultuur laat zien hoe we aan de ene kant klaar staan om
elke nieuwe technische vinding met open armen te ontvangen, al zijn er spullen
die snel terug verdwijnen, terwijl we anderzijds graag tonen dat we nog aan
fijn handwerk hechten, het zelf ook proberen te doen, soms als tijdverdrijf, met
torenhoge ambities of zelfs als een bestaan dat meer dan boterham met beleg
oplevert. Het onderwijs is niet aangepast aan de verwachtingen van de nieuwe
tijd, zeggen critici, vooral hervormers, maar hoewel de vaststelling klopt, wijst
hun aanpak op een radicale afwijzing van excellentie die men kinderen en
jongeren kan aanbieden, behalve dan in de sport, want daar is uitstekend presteren
niet goed genoeg. Echter, wat jij ook onlangs te berde bracht, heeft te maken
met de vraag hoe onderwijs mensen kan vormen, naast andere bronnen van kennis,
zoals het gezin, naast andere vormen van inzichten, zoals in de jeugdbeweging of bijvoorbeeld in het amateurtheater en de
kunstacademie. Vormen is meer dan leren, kennis verwerven, maar met die kennis
in het leven iets weten aan te vangen, maar tegelijk meer dan sociaal gewenste
attitudes interioriseren.
Je had het ook over het seksuele leven, het vinden van
affiniteiten met anderen en het vormen van een groep, maar ook een stel,
waarmee je door het leven kan. We zijn het erover eens dat het
voorplantingsstelsel – waarover in de lagere school nauwelijks gepraat werd en
ook op college was het schier taboe, tenzij onder de leerlingen, maar zonder
veel instructie en kennis van zaken. Het
was niet altijd gemakkelijk voor jongens en voor meisjes om met elkaar op een
ontspannen wijze met elkaar te praten, al kon dat via sport wel, zoals op de
tenniscourt en in het clubhuis. Ook zeilen bood een handig middel om al eens
nader kennis te maken. Toch maakt het deel uit van het opgroeien dat we met
onze eigen verlangens en driften leren om te gaan. Dat men wel sprak over de Tien
Geboden, dat er al eens gesproken werd over wat men met kuisheid bedoelde – en het
ook wel voldoende relativeerde – maakte deel uit van dat katholieke leven, dat
lang niet meer zo rijk was als twintig jaar voordien. Gelukkig, zou men zeggen,
maar geleidelijk werd duidelijk dat men een en ander uit het leek te verliezen,
namelijk het ontwikkelen van een ethisch kompas.
Op vrijdag hadden wij al vroeg vrij, met nauwelijks
twee lesuurtjes, zodat we even in de stad konden rondstruinen, al moesten we
wel opletten dat we geen ondeugende streken uithaalden of niet op plaatsen
kwamen waar de school ons liever niet zag. Maar op de grens met de
jongvolwassenheid werd ons wel vertrouwen gegeven, tot het tegendeel werd bewezen.
Zo ging op af en toe met enkele vrienden al eens een cola drinken en een
spelletje spelen op de flipperkast. Omdat we wisten dat er soms surveillanten de
stad werden ingestuurd om te zien of we ons behoorlijk gedroegen, gingen de
meesten algauw weg en dus zat ik een boek te lezen met een koffie, toen een
leraar het café binnenkwam. Hij had blijkbaar geen zin om te straffen, maar
kwam wel naar me toe toen hij me zag zitten. Een koffie en een boek, dat kon
geen kwaad. Hij vroeg wat ik las en begon over andere boeken te praten, over
filosofie ook. Hij merkte mijn enthousiasme en daagde me uit met boude
stellingen over God en de natuur van de mens. Ik denk dat we een dik uur hadden
zitten praten en ik zou dus te laat thuis zijn, maar ja, ik zou wel iets vinden.
Toen hij weg wilde gaan, gaf hij aan dat hij mijn koffie en cola wel zou
betalen. Het was denk ik voor het eerst dat ik een volwassen gesprek gevoerd
had, waar iemand naar mijn inbreng luisterde.
Ach, wat doet zo een jongeling van vijftien, zestien
des avonds aan het Zuid, vlak bij de rosse buurt? Wachten op de bus en die kwam
dan uiteindelijk ook. Een uur op de bus, dat was tijd om te lezen, maar het
gesprek met de leraar Frans was blijven hangen. Aan de vrijdagmarkt stapte een
meisje op in het grijs. Ze vond niet direct een plaats, maar bleef bij mij
staan. De dag kon niet meer stuk, zeker omdat de dame aan het venster uitstapte
aan het Fratersplein en we naast elkaar konden zitten. We praatten over Walschap,
het boek dat ik aan het lezen was, maar kwamen daardoor op andere thema’s. Sneller
dan verwacht was ik in Waarschoot, want zo een rit in aangenaam gezelschap, dat
bracht wel enige intensiteit. Het zou me later nog opvallen, dat we onze tijd
best aangenaam kunnen doorkomen met goede gesprekken, maar vaak ook blijft er
iets van hangen, waar een mens nog mee bezig kan blijven. Het gaf ook het
belang van cultuur, het verwerven van inzichten. Maar tegelijk merkt men dat
opgroeien niet vanzelf gaat. Enige tijd later vertelde zij me dat ik iets
gezegd had, wat haar geraakt had, maar ze had het niet kunnen duiden. Na enige aarzeling
bleek het dat ik iets moois over haar borsten had gezegd, al zag ik ze
uiteraard alleen netjes verpakt. Gaan zwemmen in Eeklo kon beiden uit de nood
helpen en dat gebeurde dan ook, al werd ons achteraf duidelijk gemaakt dat het
niet hoorde. Wie wat verteld wist, hebben we nooit geweten, maar we zijn verder
met elkaar omgegaan tot zij in Leuven ging studeren en ik in Gent. Een avondje
uit in Leuven zat er dan weer wel in en dat zette onze “éducation sentimentale”
verder. Achteraf gezien kan men vaststellen dat het omgaan met onze emotionele
leven best meer aandacht zou krijgen. Het punt is dat men uiteraard kan spreken
over de Stoa en over hoe we onze behoeftebevrediging onder controle krijgen,
maar vaak speelt mee dat we tegelijk geremd zijn om over belangrijke zaken te
spreken. Meisjes stonden ver af van jongens, maar het was pas via gemengde
scoutsgroepen, zeilkampen en andere hobby’s waar we tegelijk op afstand
gehouden werden, soms dan toch. Je vertelde eens dat je op weg naar school en
zeker na school met vriendinnen op een bankje even afwachtte en wat kletste en
dat er op een keer een boekje lag met blote vrouwen op. Jullie waren, zegde je,
verbaasd en onthutst, maar wisten niet dat enkele jongens het boekje daar
gedeponeerd hadden, wat iemand achteraf vernomen heeft. Ze hebben zich verbaasd
over jullie afwijzende houding, maar tegelijk was je zelf wel zeer geïnteresseerd.
Met een van je beste vriendinnen, bestie of bff geheten, had je op een keer je
kamer een list bedacht om haar in haar blootje te zien, terwijl je vreesde dat
ze jou uitlachen zou. In geen tijd werd jullie duidelijk dat je allebei wilde
weten hoe zo een lichaam er zag, want na sporten, zorgden jullie er wel voor
dat de andere meisjes niet te veel zagen, al was je zelf wel al losser en ook
je clubje. Omdat je had leren fotograferen, voor natuurfoto’s en je de doka van
je vader mocht gebruiken, heb je haar enige tijd later gefotografeerd en zelf de
foto’s ontwikkeld toen de oudjes op reis waren. Zij had jou ook gefotografeerd
en jullie spraken naderhand over wat schoonheid nu was. Je mag er zijn, nog
altijd, maar waarom zou een man een vrouw een goedkeuring moeten geven?
Tegelijk wist je dan al dat je haar wel wilde kussen. Dat je met haar een paar
jaar op kot zat, in een leuk huisje in Gent, waarna er nog een paar vriendinnen
bij waren gekomen, betekende evenwel niet dat je voor jezelf uitmaakte dat je op
een vrouw verliefd kon worden, maar het was geen beletsel. Pas jaren later
vertelde die bff jou, toen zij al een jarenlange relatie had met een ander lid
van het clubje, dat ze echt gedroomd had van een leven met jou. Maar jij wilde
niets vastleggen. Toen nog niet. Dat er op scholen weinig inzicht gegeven wordt
in wie we zijn, maar vooral over wat mag en niet mag, dat men homoseksualiteit
niet besprak, noch de lesbische liefde, hielp ook mensen nog meer in de gewetensnood,
want men moet toch normaal zijn. Gelukkig dus is erna school en tijdens de
vakanties tijd te over voor gevaarlijke en intieme spelletjes.
Dat is het punt waarop men bij het gebeuren komt,
waarbij een jongen van 12 een politieagent neersteekt. Wat is er dat hem de kracht
geeft om de man neer te steken en waarom hij dat kan, want men zal begrijpen
dat het niet evident is met een wapen iemand te willen verwonden of doden,
aangezien men normaal begrijpt dat dit niet kan of mag. Dat is althans wat we
leren en leerden, zoals bij het adstrueren van de Tien Geboden. Nu kan men
moeilijk beweren dat die geboden alleen geldig zijn voor christenen en joodse
mensen, maar het verbod een ander te doden is en blijft menselijk gesproken een
universele leefregel. De vraag is of men in het onderwijs nog wel op basis van
gezag en autoriteit kinderen en jongeren deze en andere leefregels bij te
brengen. Welke leefregels? Over vrijheid, gelijk en broederschap, over hoe we
respect opbrengen voor leven en hoe we met andere mensen omgaan, waarom men
zich over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens moet buigen en
ook peilen naar wat dat betekent voor een persoon. Humanisme bijbrengen is geen
overbodige luxe, maar wie het aanbrengt, dient ook over het gezag te beschikken
opdat dit meer dan vrijblijvend ontvangen zou worden.
Vrijheid kregen we als jongeling veel en ook
vertrouwen, maar het was pijnlijk als we dat vertrouwen misbruikten, want dan
kregen we beperkingen opgelegd, tot de fout was uitgeboet, maar klagen mochten
we niet, reizen en rond tjollen was best goed mogelijk. Ook kregen we tal van
kansen, zoals muziek en voordracht, tekenen en boetseren op de academie en
later kwam er dansles. Toen wisten we niet hoezeer onze opvoeding
disciplinerend was, maar tegelijk begrepen we dat we iets met ons leven aan
moeten vangen. Dat we bevoorrecht waren, drong pas later door, maar ook dan
nog, vonden we het normaal, dat wil zeggen dat het zo hoorde. Ik denk dat in de
onderwijsdiscussies de fixatie op kennis, waarbij men evenwel wil dat niet iedereen
de kennis kan verwerven die hij of zij aankan, dat er ook andere vormen van
inzichten zijn die we moeten meegeven aan jongeren, maar niet a priori tijdens
het dagonderwijs.
Vertrouwen geven is natuurlijk belangrijk, leren
omgaan met vrijheid ook, want men kan gemakkelijk genoeg verloren lopen en
vergeten wat men doen wil met het leven of er zelfs nooit toe komen zich daar
een idee van te vormen. Wetend dat in arbeidersmilieus lange tijd ook gold dat
men niet zou gaan studeren, dat men dan de eigen groep verliet en niet meer
terug kon, ziet men dat het onderwijs vandaag niet meer zo vervreemdend werkt
als dat voor de generatie van mijn vader nog het geval was, want zelfs de taal
werd anders, het dialect liet men los, behalve in de thuisomgeving. Maar men
hechtte aan taalbeheersing en aan kennis, wel minder aan welbevinden. Is het
echter wel zo een geslaagd project, dat men het welbevinden en vrijwaren van
trauma’s als opdracht voor het onderwijs vastlegde? Ik heb mijn twijfels, omdat
men jongeren op die manier ook emotioneel verwaarlozen kan en het is nodig er
ernstig over na te denken. Vooral omdat men misschien te weinig aandacht
besteedt aan les geven en autoriteit, zoals Tinneke Beeckman betoogde, waarbij
ze autoriteit niet omschreef als betuttelend en paternalistisch, maar precies
zoals die leraar, vanuit de kennis die hij verworven heeft met een jongeman
praten, waarbij dan net de eigen bevindingen vorm kunnen krijgen. Autoriteit is
bovendien niet onaanvechtbaar, maar men moet dan wel voldoende gewapend zijn,
om met goede argumenten de lessen van de leraar v/m ter discussie te stellen.
Maar gebleken is en het komt altijd wel opnieuw aan de orde, leraren v/m kunnen
wel met dergelijke discussies overweg en kunnen er tijdig het belang van inzien
of de vrijblijvende spielerei van zien.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten