Politici onder druk
Dezer Dagen
Kwadratuur van de cirkel
Jaarwendes zijn het ideale moment voor goede voornemens, maar die leiden dan weer al te vaak naar de hel, zodat we maar beter bescheiden kunnen verder wrochten. Politiek staat er veel op het spel, heet het, maar er is geen discussie die niet uitloopt op gekissebis, waarbij de inzet zelf verloren gaat, zoals over kernenergie, de geopolitieke positie van Europa of de toegang tot gezondheidszorgen en geen enkele kwestie geeft er aanleiding toe te denken dat we die cartesiaans kunnen oplossen, dat wil zeggen, de vraagstelling goed formuleren, er geen nevenaspecten bij sleuren, want dat verhindert een zuiver denken. De realiteit: geen van de kwesties kan echt op zich geanalyseerd worden, laat staan dat men ergens komt met chirurgische ingrepen, want er komen altijd onvoorziene neveneffecten. Wat te doen?
We leven in boeiende tijden, maar burgers voelen aan
dat de politiek niet bij machte lijkt de problemen adequaat aan te pakken. Dat
blijkt bij nader toezien niet voor het eerst het geval, waarbij we kunnen
kijken naar de New Deal, het grote programma van Franklin Delano Roosevelt,
waarover de afgelopen tien jaar wel eens meewarig werd gedaan, omdat het niet
echt iets aan de zaak veranderd zou hebben. Het hangt er vanaf welke parameters
ter beoordeling men hanteert en die zijn zelden objectief. Dat hoeft niet te
verwonderen omdat FDR en zijn adviseurs een financiële en industriële puinhoop
dienden aan te pakken, waar de voorganger van de presidentskandidaat FDR een
laisser faire, laisser passer aanpak aanhield: de beurscrash is er vanzelf
gekomen, terwijl er wel gegronde redenen waren om in te grijpen, want de
verantwoordelijken voor de crash, de bedrijfsleiders, bankiers en beleggers
hadden in de loop van de jaren voorzichtigheid laten varen – juist, zoals in
2008 ook weer bleek – waarbij de wetgever de ondernemingen steeds minder in de
weg legden. FDR wist te bereiken dat de industriële machine terug op gang kwam
en dat mensen zich een betere toekomst konden denken. Of de New Deal alle
problemen oploste of daadwerkelijk de crisis hielp te overwinnen? De kritiek ten
aanzien van de New Deal bij de Republikeinen en aanhang, dook na de
bankencrisis van 2008 opnieuw op en kantte zich vooral tegen het ingrijpen in
de economie en het beperken van de risico’s van banken, wat ook inperking van
winstmogelijkheden met zich brengt. Met de kennis van nu kan men de New Deal
zien als een geslaagde onderneming, zonder dat alles echt even effectief is
gebleken. Maar de infrastructuur in de VS verbeterde, de lonen konden omhoog en
vanaf 1935 begon voor de bevolking een gouden tijd, die tot in de jaren zestig
aanhield. De oorlog zorgde wel voor problemen, maar de kapitaaldestructie werd
ruimschoots overtroffen door de winst die werknemers en ondernemers
realiseerden.
1.
De
schatkist is niet veilig
Vandaag staan we opnieuw voor complexe vragen, waarbij
politici al te vaak op de letter genomen worden en vaak de context noch de
intenties in rekening gebracht worden. Het geloof dat goede en weldadige
politiek mogelijk is, bestond altijd al vooral in de kringen van bestuurders,
kabinetten en aanhang, terwijl mensen vaak kloegen en klagen over het
wanbeleid, terwijl we er de afgelopen 77 jaar niet veel bij ingeschoten hebben.
Er is (nog) steeds welvaart, maar de energieknoop zorgt voor ongenoegen, want mensen
vrezen, zo ook uw dienaar, dat de stroomvoorziening behalve onbetaalbaar ook
nog eens onzeker zou kunnen blijken. Bovendien is het energievraagstuk gebonden
aan de klimaatzaak en dient men de uitstoot van CO2 drastisch terug
te schroeven. Lang stelde men vanuit advies- en studiebureaus dat hernieuwbare
energie alleen mogelijk zou blijken als men de kernenergie zou stoppen, want
zolang er gigacentrales waren, zou men investeerders niet kunnen bewegen in
hernieuwbare energie te investeren. Ook de hoge subsidies die daarvoor in het
leven geroepen werden, zorgden en zorgen voor ongenoegen, want de gebruiker
zonder zonnepanelen betaalt (ook) die subsidies. Een geval van rent seeking
behavour dus, waarbij ondernemingen en particulieren geldstromen van de
overheid naar de eigen rekeningen weten om te leiden. Toch lijkt dat in de
discussies over transparantie zelden voor commotie te zorgen. Nochtans hebben
vorsten en politieke systemen altijd geijverd inkomsten veilig te stellen en
wie over de geldzaken ging onder controle te houden, even zo vaak evenwel
bleken patrimonialisatie van publieke goederen en voorzieningen altijd weer
best mogelijk voor wie de weg kende.
Het vraagstuk van de kernuitstap heeft ook andere
gevolgen, zoals de rol van een Franse onderneming die de Belgische kroonjuwelen
door ondoordacht beleid in de wacht heeft weten te slepen en ook daar is de
schatkist niet beter van geworden. Dat we in een complexe samenleving leven,
mag niet beletten dat overheden goed weten waar het geld naartoe gaat dat via
de belastingen wordt geïnd en evengoed moet die overheid ervoor zorgen dat
grote spelers ook hun deel van de belastingen afdragen.
2.
Individu
en groep
Het punt is dat het ideaal van het kritisch denken en
de dingen onderzoeken niet gecounterd door inzicht in gedeelde belangen,
vertrouwen en samenwerking. Zegt Margaret Thatcher dat er niet zoiets als een
“society” bestaat, dan wordt dat als een bevestiging van het individualisme
gezien, maar groepen functioneren niet als er geen gedeelde cultuur is, een gedeelde
taal en onderling vertrouwen. In excessieve vorm ziet men dat bij commando’s
zoals de seals, evengoed als groepen als proud boys. Organisatie is alles zegt
men dan, maar behalve afgedwongen gehoorzaamheid, ziet men ook dat onderling
vertrouwen noodzakelijk is, wil men succesvol – in het licht van de
doelstellingen – kunnen handelen.
Het werd ons in de jaren zeventig meegegeven, dat men
al te sterk groepsgedrag moest mijden, wilde men zichzelf kunnen blijven.
Tegelijk sprak men op scholen wel eens van de “klasgeest”, een verhoogde vorm
van samenhorigheid. De idee dat we als samenleving zoiets zouden moeten
bereiken, werd na mei ’68 gezien als vormen van onterechte machtsuitoefening.
Sociale controle werd terecht in vraag gesteld en afgewezen. Tegelijk merkte
men dat figuren die zichzelf als kritisch voorstelden, vaak een uniform droegen,
jeans en dito jasjes, een nektapijt en soms zelfs een ketting met het
vredesteken. Later speelde de commercie daar handig op in, door aan de ene kant
luxemerken te promoten als onderscheidende tekenen, maar ook de scheuren in de
broek vormen een uniform, uiteraard.
In wezen weten we niet zo goed waar het evenwicht te
situeren ligt tussen individualiteit omdat we tegelijk beseffen dat we sociale
wezens zijn, Aristoteles had het over sociale dieren, wat ook klopt als we de
geschiedenis van de menselijke soort in ogenschouw nemen. Tegelijk kan men in
diezelfde ontwikkelingen aflezen dat de soort een sterke individualiteit vergt
om het overleven te bevorderen als sterke sociale banden, omdat alleen
overleven in de wildernis, zonder zekerheid van een basis, een thuis, ook al is
dat steeds onderweg, een basiskamp was noodzakelijk omdat het volkomen op
zichzelf aangewezen zijn, niet werkte. Die dualiteit is ook in de landbouwtijd
niet verloren gegaan, maar in sedentaire samenlevingen versterkten vormen van
sociale controle, omdat dit het overleven van individu en gemeenschap
bevorderde en bevordert. Vandaar dat een straf als verbanning of voorheen, “excommunicatie”,
verdrijven uit de gemeenschap zo levensbedreigend. Behoren tot een clan, een
groep was noodzakelijk om domweg te kunnen overleven. Maar binnen die groep
moest men dan wel een positie kunnen verwerven, al lag dan op zeker moment de
plaats van eenieder ook wel vast. Daar heeft de Nieuwe Tijd, het protestantisme
en heeft de filosofische traditie vanaf de Scholastiek aan getornd.
Wat eruit voortkwam was een open samenleving, zoals die
in de Republiek der Verenigde Provinciën tot stand kon komen, al mag men dat
niet overdrijven, want er werden nog genoeg dissidenten uitgestoten en zelfs
opgesloten, zoals Adriaan Koerbagh. Het vermogen van individuen om eigen wegen
te zoeken en anderen daarover te informeren werd vanaf de 18de eeuw
een aanjager van vernieuwing, al leek het erop dat ook de conservatieve
krachten handig gebruik maakten van vlugschriften.
3.
De open
samenleving leefbaar houden
Groepen die een bestaande of vermeend ideale situatie
willen herstellen, houden er de idee op na dat men een samenleving kan fixeren,
vasthouden, terwijl we met Heraclitus weten dat alles verandert en evolueert,
waarbij oorzaken en gevolgen niet altijd van elkaar te onderscheiden vallen.
Dat men rondloopt met de vlag van de Confederatie, een structuur die de oorlog
verloren heeft, bij het bestormen van het Congres op Capitol Hill, mag niet
verbazen, heet het, terwijl men toch menen zou dat men zich verbinden wil met
goden en superhelden. Maar dan begrijpt men de geestesgesteldheid niet, want in
het Zuiden van de VSA is men nog niet vergeten dat de oorlog verloren werd door
arglist en overmacht. De nederlaag lag niet aan de Zuidelijken, aan Lee en de
zijnen, zo blijkt uit verhalen en in zekere zin werd de militaire nederlaag
naderhand goedgemaakt omdat de pogingen in het Zuiden de positie van de
Afro-Amerikanen te normaliseerden faalden. Zoals bekend kwamen er
segregatiewetten, die voor de voormalige slaven gedurende honderd jaar elke
individuele en maatschappelijke ontwikkeling zwaar verhinderden. Segregatie was
en blijft een opmerkelijk gelukt project, gemeten aan wat de bedenkers ervan
voor ogen hadden. De successen van de Burgerrechtenbeweging, met als bekendste
figuur Martin Luther King, kan men evenmin ontkennen, maar Barack Obama moest
vaststellen dat segregatiemechanismen nog steeds werkzaam blijken. Verkiezingen
bemoeilijken voor allerlei groepen, door bijkomende voorwaarden te stellen,
onderwijs blijft ondermaats en toch, moet men ook vaststellen, de sociale kloof
tussen welstellend en armoedig is toegenomen, de toegang tot een beter leven op
een kier gezet, of minder.
Dan moet men dus wel tot de conclusie komen dat er in
de samenleving, bij de elite een groep functioneert die mensen in armoede weet
te mobiliseren, die de positie van de welgestelden ondersteunen, door tegen
sociale uitgaven te ageren vanwege de gevaren van ingrijpen van de overheid in
het persoonlijke leven. Een schijnargument, maar het werkt wel en bovendien,
ook arme mensen brengen graag de groet aan de vlag. Hun eigen belangen zien ze
niet, belastingen heffen gaat gemakkelijker aan de bron, maar wie er slordig
mee omspringt komt ermee weg en kan zelfs president worden, sluiten ze om een
of meerdere redenen in het hart. Echter, wat rechts en zeker groepen die het
blanke ras superieur vinden niet bereiken, zelfs afwijzen is dat de staat er
ook is voor al die anderen die in de VSA zijn komen wonen en geboren worden. De
staat is het vehikel om plannen te realiseren die iedereen ten goede komen en
waar iedereen min of meer baat bij hebben. Dat laat toe dat mensen hun geluk
kunnen nastreven onder voorwaarden die voor iedereen acceptabel zijn. Helaas is
het zo dat men van overheidsbeleid vaak een zero sum game maakt, wat impliceert
dat wat de ene ten goede komt, de andere verliest. De blanke inwoners van de
rust belt, hebben van het nieuwe kapitaal weinig te verwachten en dat geeft
ergernis, afgunst en aan het einde, na de machteloosheid ook haat.
Men zegt dat haat fout is, primair, maar afkeer en
walg, machteloosheid, hoe droef die affecten ook zijn, zijn wel des mensen en
het voelt vreemd aan dat men de haat noch de machteloosheid van mensen wil
erkennen. Het klopt dat men voor de goede orde geweld afwijzen moet, maar het
is wel cynisch als men (ongezien) geweld van de machthebber wel aanvaarden zou.
Het grote motto van deze tijd? Verbinding, samenhorigheid, wederzijds begrip,
we krijgen ze vaak genoeg voorgeschoteld, maar zelden komt men ertoe wat men
werkelijk afkeurt te onderzoeken, laat staan begrip op te brengen voor wie
anders in het leven staat. Hoe kan men beweren in een open samenleving te leven
en voor veel open te staan, terwijl men zich niet kan inbeelden dat er andere
waardenschalen denkbaar zijn. Tijdens mijn studietijd sprak men vaak over de
verrechtsing van de samenleving, maar toen al dacht ik dat dit een loze
uitspraak was, want men kon al niet bewijzen dat voor de jaren ’70 de
samenleving zoveel linkser zou geweest zijn. Beschouwt men de invloed van de
arbeidersbeweging nader, dan kan men vermoeden dat men linkser dacht, wat dan
zou betekenen dat men meer streefde naar gelijkheid, naar reële kansen op
sociale promotie. Maar in volkswijken, wist de Franse neuropsychiater Boris Cyrulnik
onlangs nog te vertellen, was het absoluut niet gepast dat iemand uit zo een
arbeidersgezin, arbeiderswijk ook daadwerkelijk naar college, lyceum zou gaan,
laat staan hogeschool of universiteit. Men werd er nauwelijks geduld, in het
hoger onderwijs, door wie er van nature recht op meende te hebben – wat de
natuur ermee te maken heeft, blijft duister – en de gelijken nemen hem,
Cyrulnik, kwalijk dat hij geneeskunde
gaat studeren.
Vinden we de idee – en de werkelijkheid – van de open
samenleving weldadig, dan moeten we wel nadenken over hoe we dat ideaal zouden
bereiken, want evident is dat allesbehalve. Het vergt dat wie mooie ideeën wil
aandragen accepteert dat de wereld, dat mensen niet a priori beantwoorden aan
die verheven verwachtingen. Het blijft mij verbazen dat een gedreven auteur,
socioloog, politiek wetenschapper als J.A.A. Van Doorn niet gehoord werd, toen
hij in 2010 zijn werk “Het falen van de
SPD” publiceerde, dat er in Sampol, toch een belangrijk vehikel voor het denken
binnen de sociaaldemocratie nauwelijks een recensie kwam. Een fundamentele
kritiek aan het adres van het kaviaarsocialisme of salonsocialisme in Frankrijk
werd ook afgedaan als naast de kwestie. Een begin van zelfkritiek was ver te
zoeken, maar in 2017 verloor het socialisme niet alleen de verkiezingen, kort
daarna diende men het hoofdkwartier rue Solférino op te geven, in de markt te
zetten.
Het punt is dat Jacques Van Doorn in zijn postuum
verschenen werk een balans opmaakte van het socialisme dat de SPD met
aanvankelijk ongekend succes had neergezet, maar tegelijk als partijorganisatie
en -administratie uit het oog was verloren waar de leer de aanhang heen wilde
brengen, een beter leven, sociale erkenning ook. De arbeidersklasse in
Duitsland groeide tussen 1870 en 1914 aan in omvang, maar de differentiatie
binnen de groep, stelde Van Doorn vast, was groter dan de socialistische
bonzen, doorgaans gestudeerde, ja, verfijnde intellectuelen, konden vermoeden.
Het lot van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de gangmaker van een socialisme van
de arbeiders zelf, is bekend en opvallend, omdat de man zich ondanks zijn goede
contacten met de Gotha van het Duitse socialisme, met vader Liebknecht, met de
partijleiding dus, geleidelijk afdreef naar de buitenste cirkels van het
bestel. Hij zag hoe mensen, arbeiders, hun verwachtingen zelf gingen
formuleren, erkenning wilden voor hun kunnen en niet van bovenaf bemoederd
hoefden te worden. Het paternalisme van links klonk au fond niet altijd zoveel
anders dan dat van rechts.
Tony Judt is tot gelijkaardige bevindingen gekomen in
“Ill fares the land”, waarin hij ook de ondergang van het linkse denken en van
de linkse zelfbewieroking betreurde. Hoewel het boek beter ontvangen leek te
worden, bleef de discussie over de uitgangspunten uit. Anders gezegd, waar
Judt, net als Van Doorn vaststelde dat het socialisme in zichzelf verstrikt was
geraakt, kwam hij nog meer dan de Nederlandse socioloog tot de vaststelling dat
het politieke beleid van linkse partijen vanaf de jaren tachtig zeer op
materiële lotsverbetering gericht was, maar geen antwoorden meer had over hoe
het is te leven in een samenleving gekenmerkt door globalisering, door
technologische vernieuwingen zonder voorgaande en door het demografische
afbrokkelen van de homogene samenleving. Men kan dus steen en been klagen over
het feit dat (voormalige) arbeiders rechts stemmen, de antwoorden van links op
de veranderende samenleving bleken niemand meer aan te spreken. Meer nog,
linkse partijen zochten via de Derde Weg aansluiting bij het neoliberalisme en
succes werd inderdaad een persoonlijke kwestie, falen nog meer. Voor de
politiek betekende dat er geen discussie meer mogelijk was, noch over de
analyse noch over, indien nodig, de mogelijke remedies. Meer nog, door de
aangedragen analyses en antwoorden van rechtse partijen en politici af te doen
als bedenkelijk, neigend naar fascisme, kon men zich verheven boven het gewoel
wanen, inzake onderwijs werd duidelijk, zoals Jeroen Dijsselbloem moest
vaststellen, dat men kinderen en jongeren domweg ontwikkelingskansen heeft
afgenomen, ontstolen.
4.
Opdracht
voor politici
Waarom we de indruk hebben rondjes te draaien en nu al
30 jaar tegen een spook vechten dat door Europa waart, het extreem rechts
gedachtengoed, al ontkennen we dan meteen dat rechts en denken niet samen kan
gaan, blijft wegen op het politieke leven. Moeten politici bij hun aantreden
onmiddellijk plannen hebben, oplossingen aanreiken dan zijn de problemen die
men wil oplossen nauwelijks omschreven, laat staan afgemeten aan welke
prioriteitenlijst dan ook. Nu zijn politici ook geen atomen, laat staan
partikels die vrij maar eenzaam, ongebonden door het zwerk zweven. Iedereen is
altijd wel ergens verbonden met de omgeving, al vinden we dat doorgaans een
kwalijke idee. Maar zoals men wel eens van artsen hoort, kunnen politici niet
altijd goed met buitenstaanders spreken, zonder in het defensief te schieten of
zonder als een weldoener naar voor te treden, terwijl een politicus zelf weinig
kan veranderen in een sterk georganiseerd bestel als het onze.
Natuurlijk, er is de noodzaak aan wetgeving, aan
besluitvorming rond concrete (veranderende) omstandigheden, maar het meeste van
het politieke werk kruipt in het spreken, spreken en af en toe luisteren. Maar
men moet gezag uitstralen, terwijl het in onzekere tijden moeilijk is een
mentale agenda op te stellen. Aan de ene kant is er de routine der dingen, de
administratie die doet wat moet, of net niet, zoals in Nederland is gebleken,
maar bij ons ziet men dat mensen met een beperking niet altijd krijgen waar ze
recht op hebben. De commentaren gaan dan over de politici die beloftes moeten
maken, over het wegwerken van de wachtlijsten, zonder dat er iemand kan zeggen
wat we mogen verwachten aan aantallen mensen met ernstige beperkingen. De
belofte houden in die omstandigheden, blijft moeilijk. We kunnen het ook hebben
over de terug te dringen armoede en kijken dan ook, volgens sommigen, terug op
een lange lijst van gebroken beloftes. Maar de minister van sociaal beleid kan
wel een aantal instrumenten ontwikkelen, vaak aangereikt door sociologische
instituten die weten waar de schoentjes wringen, maar ook zij kunnen levens krakende
gebeurtenissen niet veranderen. Wel kan men inderdaad instellingen en
voorzieningen opbouwen en dat gaat behoorlijk goed, alleen, de wijze waarop men
armoede bestrijdt, raakt lang niet altijd de mensen in of op de rand van
armoede. Bovendien zal men vaak zoveel voorwaarden stellen aan ondersteuning –
uit angst voor misbruik en profitariaat – dat het moeilijk is uit de worggreep
van die voorzieningen te geraken. Het is een zaak van bereidheid
maatschappelijke kwesties aan te pakken, de wil ook om mensen in nood bij te
staan, maar ook speelt wantrouwen mee dat de verkeerde mensen zouden “genieten”
van die voorzieningen.
Al in de middeleeuwen was het duidelijk dat men mensen
in nood wilde helpen, maar de monniken van de Benedictijnse traditie bepaalden zich ertoe mensen broodjes
te geven, zoals werd opgetekend in de analen van de abdij, wanneer er zich een
hongersnood voordeed. De “echte” problemen oplossen was er niet bij, want dat
was ook niet de opdracht, de daad mensen iets te geven, een aalmoes, was
cruciaal, de resultaten deden er niet zozeer toe. In de steden werden nieuwe
instrumenten ontwikkeld om schrijnende armoede aan te pakken, maar ook daar was
er niemand op bedacht armoede onmogelijk te maken, omdat men nu eenmaal niet op
alles een antwoord had. Steden groeiden snel, maar binnen steden zorgden
ambachten en gilden voor hun leden en familie. Tijdens de negentiende eeuw zou
men de weldadigheid opnieuw moeten uitvinden, waarbij lange tijd de armen
schuld droegen aan hun situatie, waarbij liberalen en katholieken dan weer
vonden dat men mensen in nood diende te helpen. De discussie werd pas vanaf de
jaren 1870 beslecht – al liep Gent als de stad van een nieuw sociaal model
voorop – door zelforganisatie van spaarkassen en mutualiteiten, want dat viel
niet onder de wet le Chapelier, die noch door Willem I noch door de Belgische
regeringen was opgeheven. Het verbod op organisatie van vakbonden kwam voort
uit een bijzondere interpretatie van de ambachten en gilden, die beschouwd
werden als uitingen van het Ancien Régime, van de macht van instituties. Dat de
ambachten en andere organisaties van arbeiders, maar ook dus van meesters een
sociaal model op lokale schaal aanboden, dat net altijd een ontwijking van de
koninklijke of adellijke macht was geweest, zoals de steden zelf, werd door de
Franse Revolutionairen feestelijk genegeerd.
De opdracht voor politici kan men niet zomaar
omschrijven, omdat ideologische stromingen uiteraard hun eigen invulling geven,
maar een weloverwogen formulering moet wel mogelijk zijn, al was het maar als
parameters om het optreden van politici af te meten. Immers, kan men altijd wel
kritiek aandragen tegen deze of gene beleidsdaad, dan is het ook mogelijk
begrijpelijk te maken dat een politicus – al staat hij voor andere waarden –
toch heeft bijgedragen aan het algemeen belang. Het gaat er vaak om dat we
vergeten dat politieke daden niet los kunnen staan van een degelijke
administratie en een goed uitgebouwd justitieel apparaat, ter handhaving, maar
dat ook de administratie en de politiek terecht kan wijzen. Louis XV wordt wel
eens “le mal aimé” genoemd, terwijl men aanvankelijk veel vertrouwen had in de
koning en hem “le bien aimé” noemde. Belangrijk was dat Louis XV initiatieven
van zijn voorganger en overgrootvader verder uitwerkte, zoals de dienst “Ponts
et Chaussées” waartoe ook een bijzonder opleidingsinstituut opgericht werd in
1747, Ecole nationale des ponts et chaussées” (ENPC) en nog steeds bestaat. De
ontsluiting van het land was het gevolg, iets waar we te weinig waardering voor
hebben. Overigens, Valéry Giscard d’Estaing (VGE) ontwikkelde het project dat
de TGV over Frankrijk zou uitrollen, wat minstens een even grote verdienste mag
heten, al denken we dan vooral dat er gronden ingenomen worden, maar zo een
reis van twee uur tussen Parijs en Lyon of drie uur en twintig minuten om
vanuit Parijs Marseille te bereiken, dat is dus pas een ongelooflijke
verdienste. De aanzet van de ene president wordt nu als realisatie van de
opvolger voorgesteld, François Mitterrand heeft inderdaad het uitbouwen van het
TGV-netwerk verdergezet. Alleen, vliegen werd goedkoper en de dure infrastructuur
van spoorbouw en -onderhoud lijkt nu eindelijk gecounterd door het ontraden van
vluchten over korte afstanden. Vooruitzien, zo blijkt, is niet altijd zo
gemakkelijk omdat men geen greep heeft op alle variabelen.
Voor politici, die zelf nooit alles voldoende kunnen weten, zeker niet vooraf, maar moeten
afgaan op wat adviseurs en adviesinstellingen voor hen in de aanbieding hebben,
kan het aanlokkelijk lijken de simpelste oplossingen te verkiezingen of op basis
van scenario’s die men aanbiedt al naargelang de stemming van de dag het worst
case-pad te volgen of anders lichtzinnig – heet het dan – de meest gunstige
ontwikkeling als richtsnoer aan te houden. Maar men kan ook beredeneerde
waarschijnlijkheid toekennen aan die scenario’s, zodat men nog altijd in zekere
mate van onzekerheid verkerend toch ergens moet voor gaan.
Het punt is dat veel van wat de overheid doet in
wetten, procedures en ambtelijke beschikkingen vastgelegd is en dus weinig of
geen nieuwe besluitvorming vergt. Politici kunnen zich dus best bezighouden met
wat urgent is en tegelijk weten politici verduiveld goed dat ze afgerekend
worden op wat ze veranderen, verbeteren. Laten we het hele onderwijsdebat in
Nederland en Vlaanderen hier niet overdoen, maar dat de kwaliteit van het
onderwijs en de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep er niet op verbeterd is,
kan men een understatement noemen. De verklaring is deze: voortdurend gaven
adviesorganen, aangestuurd door academici en onderzoeksgroepen aan dat het
onderwijs een machine was die de ongelijkheid aanjoeg en jongeren geen gelijke
kansen gaf. Of deze boodschap ooit kritisch tegen het licht is gehouden in de
bevoegde gremia, het parlement en de kabinetten, hoeft weinig uitleg, want men
nam gewoon aan dat de academici, die zich inspireerden op A theory of justice,
van John Rawls, op de ideeën over sociaal kapitaal van Pierre Bourdieu en
andere academici, die ons willen uitleggen dat jaarklassen, het toekennen van
punten voor prestaties en begrijpend lezen niet meer van deze tijd zijn, het
vanzelfsprekend allemaal goed bestudeerd hadden. Of er enige experimentele
achtergrondinfo voorhanden was, die de inzichten ter hervorming dienen te
staven, krijgen we zelden te zien, al spreekt men graag over proeftuinen. Wel droeg
men observaties van het bestaande systeem aan om het falen van het onderwijs op
het vlak van ontplooiing en emancipatie, valt al helemaal niet na te gaan, want
men bestempelde leraren en directies als behoeders van het falende onderwijs.
In het Vlaams Parlement werd tussen 1995 en 2021 door alle klassieke partijen,
met uitzondering van N-VA vanaf 2005 zonder veel terughoudendheid uitgegaan van
de correctheid van de adviseurs en de oprechtheid van de onderzoekers.
Zittenblijvers werden overschat, de gevolgen van zittenblijven onnodig negatief
ingekleurd. Schoolverlaters zonder diploma lag rond 7 % volgens Knack, maar
werden in de parlementaire discussies op 12 à 15 % geschat. Over de oorzaken
was men het eens, het aanbod faalde, nooit discussie over onwillige leerlingen,
want dat moeten directies en leraren maar oplossen. Welnu, zonder welwillende
inzet van ouders en leerlingen kan een onderwijsloopbaan alleen maar op een schoolverlaten
zonder diploma eindigen. Welwillendheid veronderstelt nog niet dat men het
onderwijs helemaal steunt of waardeert.
Conclusie
Het wordt dat tijd dat we het politieke bedrijf niet
langer voorstellen als een arena van mannetjesputters die winnen of verliezen.
De opdracht voor politici is moeilijk en complex omdat ze altijd bedacht moeten
zijn op hun populariteit, hun herverkiesbaarheid. De noden van de samenleving
zijn veelzijdig en vaak tegenstrijdig en dan moet men dus nog eens zo spreken
dat men de kool en de geit weet te sparen. Dat brengt ongeluk of beter, maakt
politici onbetrouwbaar. Omdat er bovendien heel wat experten in onze
samenleving een passend bestaan zoeken, ziet men voortdurend adviezen die in
feite best achterwege zouden blijven. Wat wil men bereiken met een “tabakvrije”
generatie? Of men niet weet dat drugs vlot bereikbaar zijn en grotere schade
aanrichten? Men volstaat ermee dat drugs verboden zijn, maar de drugshandel
ontwricht de “bovenwereld”, zeker nu advocaten en journalisten niet meer veilig
zijn. Maar ook de woningmarkt wordt ontregelt en bedrijven merken vreemde
aandeelhouders die het bedrijf niet per se graag zien doorgaan.
De kwadratuur van de cirkel? Het was in de jaren
zeventig voor sommige journalisten van actueel een geliefkoosde metafoor als ze
de onbestuurbaarheid van land onder de aandacht wilden brengen. Het is er niet
eenvoudiger op geworden, maar toch, het beeld blijft beklijven, net omdat men
in de media merkt dat men de politici – als corps – geen genade meer mogen
kennen vanwege een kritisch publiek. Echter, pleiten voor hernieuwbare energie
en tegelijk de bouw van windmolens in de gemeente verbieden, of erger nog,
massaal burgemeesters verzet zien aantekenen tegen het Ventilusproject om op
zee gewonnen stroom op het net aan te schakelen, maakt politici misschien even
populair, maar de gevolgen inzake prijs van energie en gevolgen voor de
bedrijfszekerheid, dat is wel ergste wat er te bedenken valt. Kernenergie? De
laster over deze productiemethode berust niet per se op goede argumenten, omdat
men de zaak al sinds 1974 – bij mijn weten – afgedaan heeft als schadelijk,
gevaarlijk en onleefbaar. In 2003 werd de kernuitstap bij wet vastgelegd en nog
steeds zijn er geen valabele alternatieven. En dat moeten politici dus bij
zichzelf heroverwegen, want wie zal er profiteren van deze nare discussie over
de kernuitstap? Alvast spinnen illiberale
partijen aardig garen bij de politieke blokkering in het centrum.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten