Politici onder druk

 

Dezer Dagen

 

 

Kwadratuur van de cirkel

 

René Nicolas de Maupeou kwam zelf voort
uit het Parlement van Parijs, maar koos
ervoor met Louis XV de instellingen grondig
te hervormen en rechtsbedeling te verbeteren. 
De plotse dood van Louis XV liet het parlement
toe bij zijn kleinzoon aan te dringen op
een herstel van de situatie voor de hervormingen.
Finaal leidde dat verder tot onbestuurbaarheid. 

Jaarwendes zijn het ideale moment voor goede voornemens, maar die leiden dan weer al te vaak naar de hel, zodat we maar beter bescheiden kunnen verder wrochten. Politiek staat er veel op het spel, heet het, maar er is geen discussie die niet uitloopt op gekissebis, waarbij de inzet zelf verloren gaat, zoals over kernenergie, de geopolitieke positie van Europa of de toegang tot gezondheidszorgen en geen enkele kwestie geeft er aanleiding toe te denken dat we die cartesiaans kunnen oplossen, dat wil zeggen, de vraagstelling goed formuleren, er geen nevenaspecten bij sleuren, want dat verhindert een zuiver denken. De realiteit: geen van de kwesties kan echt op zich geanalyseerd worden, laat staan dat men ergens komt met chirurgische ingrepen, want er komen altijd onvoorziene neveneffecten. Wat te doen?

 

We leven in boeiende tijden, maar burgers voelen aan dat de politiek niet bij machte lijkt de problemen adequaat aan te pakken. Dat blijkt bij nader toezien niet voor het eerst het geval, waarbij we kunnen kijken naar de New Deal, het grote programma van Franklin Delano Roosevelt, waarover de afgelopen tien jaar wel eens meewarig werd gedaan, omdat het niet echt iets aan de zaak veranderd zou hebben. Het hangt er vanaf welke parameters ter beoordeling men hanteert en die zijn zelden objectief. Dat hoeft niet te verwonderen omdat FDR en zijn adviseurs een financiële en industriële puinhoop dienden aan te pakken, waar de voorganger van de presidentskandidaat FDR een laisser faire, laisser passer aanpak aanhield: de beurscrash is er vanzelf gekomen, terwijl er wel gegronde redenen waren om in te grijpen, want de verantwoordelijken voor de crash, de bedrijfsleiders, bankiers en beleggers hadden in de loop van de jaren voorzichtigheid laten varen – juist, zoals in 2008 ook weer bleek – waarbij de wetgever de ondernemingen steeds minder in de weg legden. FDR wist te bereiken dat de industriële machine terug op gang kwam en dat mensen zich een betere toekomst konden denken. Of de New Deal alle problemen oploste of daadwerkelijk de crisis hielp te overwinnen? De kritiek ten aanzien van de New Deal bij de Republikeinen en aanhang, dook na de bankencrisis van 2008 opnieuw op en kantte zich vooral tegen het ingrijpen in de economie en het beperken van de risico’s van banken, wat ook inperking van winstmogelijkheden met zich brengt. Met de kennis van nu kan men de New Deal zien als een geslaagde onderneming, zonder dat alles echt even effectief is gebleken. Maar de infrastructuur in de VS verbeterde, de lonen konden omhoog en vanaf 1935 begon voor de bevolking een gouden tijd, die tot in de jaren zestig aanhield. De oorlog zorgde wel voor problemen, maar de kapitaaldestructie werd ruimschoots overtroffen door de winst die werknemers en ondernemers realiseerden.

 

1.    De schatkist is niet veilig

 

Vandaag staan we opnieuw voor complexe vragen, waarbij politici al te vaak op de letter genomen worden en vaak de context noch de intenties in rekening gebracht worden. Het geloof dat goede en weldadige politiek mogelijk is, bestond altijd al vooral in de kringen van bestuurders, kabinetten en aanhang, terwijl mensen vaak kloegen en klagen over het wanbeleid, terwijl we er de afgelopen 77 jaar niet veel bij ingeschoten hebben. Er is (nog) steeds welvaart, maar de energieknoop zorgt voor ongenoegen, want mensen vrezen, zo ook uw dienaar, dat de stroomvoorziening behalve onbetaalbaar ook nog eens onzeker zou kunnen blijken. Bovendien is het energievraagstuk gebonden aan de klimaatzaak en dient men de uitstoot van CO2 drastisch terug te schroeven. Lang stelde men vanuit advies- en studiebureaus dat hernieuwbare energie alleen mogelijk zou blijken als men de kernenergie zou stoppen, want zolang er gigacentrales waren, zou men investeerders niet kunnen bewegen in hernieuwbare energie te investeren. Ook de hoge subsidies die daarvoor in het leven geroepen werden, zorgden en zorgen voor ongenoegen, want de gebruiker zonder zonnepanelen betaalt (ook) die subsidies. Een geval van rent seeking behavour dus, waarbij ondernemingen en particulieren geldstromen van de overheid naar de eigen rekeningen weten om te leiden. Toch lijkt dat in de discussies over transparantie zelden voor commotie te zorgen. Nochtans hebben vorsten en politieke systemen altijd geijverd inkomsten veilig te stellen en wie over de geldzaken ging onder controle te houden, even zo vaak evenwel bleken patrimonialisatie van publieke goederen en voorzieningen altijd weer best mogelijk voor wie de weg kende.

 

Het vraagstuk van de kernuitstap heeft ook andere gevolgen, zoals de rol van een Franse onderneming die de Belgische kroonjuwelen door ondoordacht beleid in de wacht heeft weten te slepen en ook daar is de schatkist niet beter van geworden. Dat we in een complexe samenleving leven, mag niet beletten dat overheden goed weten waar het geld naartoe gaat dat via de belastingen wordt geïnd en evengoed moet die overheid ervoor zorgen dat grote spelers ook hun deel van de belastingen afdragen.

 

2.    Individu en groep

 

Het punt is dat het ideaal van het kritisch denken en de dingen onderzoeken niet gecounterd door inzicht in gedeelde belangen, vertrouwen en samenwerking. Zegt Margaret Thatcher dat er niet zoiets als een “society” bestaat, dan wordt dat als een bevestiging van het individualisme gezien, maar groepen functioneren niet als er geen gedeelde cultuur is, een gedeelde taal en onderling vertrouwen. In excessieve vorm ziet men dat bij commando’s zoals de seals, evengoed als groepen als proud boys. Organisatie is alles zegt men dan, maar behalve afgedwongen gehoorzaamheid, ziet men ook dat onderling vertrouwen noodzakelijk is, wil men succesvol – in het licht van de doelstellingen – kunnen handelen.

 

Het werd ons in de jaren zeventig meegegeven, dat men al te sterk groepsgedrag moest mijden, wilde men zichzelf kunnen blijven. Tegelijk sprak men op scholen wel eens van de “klasgeest”, een verhoogde vorm van samenhorigheid. De idee dat we als samenleving zoiets zouden moeten bereiken, werd na mei ’68 gezien als vormen van onterechte machtsuitoefening. Sociale controle werd terecht in vraag gesteld en afgewezen. Tegelijk merkte men dat figuren die zichzelf als kritisch voorstelden, vaak een uniform droegen, jeans en dito jasjes, een nektapijt en soms zelfs een ketting met het vredesteken. Later speelde de commercie daar handig op in, door aan de ene kant luxemerken te promoten als onderscheidende tekenen, maar ook de scheuren in de broek vormen een uniform, uiteraard.

 

In wezen weten we niet zo goed waar het evenwicht te situeren ligt tussen individualiteit omdat we tegelijk beseffen dat we sociale wezens zijn, Aristoteles had het over sociale dieren, wat ook klopt als we de geschiedenis van de menselijke soort in ogenschouw nemen. Tegelijk kan men in diezelfde ontwikkelingen aflezen dat de soort een sterke individualiteit vergt om het overleven te bevorderen als sterke sociale banden, omdat alleen overleven in de wildernis, zonder zekerheid van een basis, een thuis, ook al is dat steeds onderweg, een basiskamp was noodzakelijk omdat het volkomen op zichzelf aangewezen zijn, niet werkte. Die dualiteit is ook in de landbouwtijd niet verloren gegaan, maar in sedentaire samenlevingen versterkten vormen van sociale controle, omdat dit het overleven van individu en gemeenschap bevorderde en bevordert. Vandaar dat een straf als verbanning of voorheen, “excommunicatie”, verdrijven uit de gemeenschap zo levensbedreigend. Behoren tot een clan, een groep was noodzakelijk om domweg te kunnen overleven. Maar binnen die groep moest men dan wel een positie kunnen verwerven, al lag dan op zeker moment de plaats van eenieder ook wel vast. Daar heeft de Nieuwe Tijd, het protestantisme en heeft de filosofische traditie vanaf de Scholastiek aan getornd.

 

Wat eruit voortkwam was een open samenleving, zoals die in de Republiek der Verenigde Provinciën tot stand kon komen, al mag men dat niet overdrijven, want er werden nog genoeg dissidenten uitgestoten en zelfs opgesloten, zoals Adriaan Koerbagh. Het vermogen van individuen om eigen wegen te zoeken en anderen daarover te informeren werd vanaf de 18de eeuw een aanjager van vernieuwing, al leek het erop dat ook de conservatieve krachten handig gebruik maakten van vlugschriften.

 

3.    De open samenleving leefbaar houden

 

Groepen die een bestaande of vermeend ideale situatie willen herstellen, houden er de idee op na dat men een samenleving kan fixeren, vasthouden, terwijl we met Heraclitus weten dat alles verandert en evolueert, waarbij oorzaken en gevolgen niet altijd van elkaar te onderscheiden vallen. Dat men rondloopt met de vlag van de Confederatie, een structuur die de oorlog verloren heeft, bij het bestormen van het Congres op Capitol Hill, mag niet verbazen, heet het, terwijl men toch menen zou dat men zich verbinden wil met goden en superhelden. Maar dan begrijpt men de geestesgesteldheid niet, want in het Zuiden van de VSA is men nog niet vergeten dat de oorlog verloren werd door arglist en overmacht. De nederlaag lag niet aan de Zuidelijken, aan Lee en de zijnen, zo blijkt uit verhalen en in zekere zin werd de militaire nederlaag naderhand goedgemaakt omdat de pogingen in het Zuiden de positie van de Afro-Amerikanen te normaliseerden faalden. Zoals bekend kwamen er segregatiewetten, die voor de voormalige slaven gedurende honderd jaar elke individuele en maatschappelijke ontwikkeling zwaar verhinderden. Segregatie was en blijft een opmerkelijk gelukt project, gemeten aan wat de bedenkers ervan voor ogen hadden. De successen van de Burgerrechtenbeweging, met als bekendste figuur Martin Luther King, kan men evenmin ontkennen, maar Barack Obama moest vaststellen dat segregatiemechanismen nog steeds werkzaam blijken. Verkiezingen bemoeilijken voor allerlei groepen, door bijkomende voorwaarden te stellen, onderwijs blijft ondermaats en toch, moet men ook vaststellen, de sociale kloof tussen welstellend en armoedig is toegenomen, de toegang tot een beter leven op een kier gezet, of minder.

 

Dan moet men dus wel tot de conclusie komen dat er in de samenleving, bij de elite een groep functioneert die mensen in armoede weet te mobiliseren, die de positie van de welgestelden ondersteunen, door tegen sociale uitgaven te ageren vanwege de gevaren van ingrijpen van de overheid in het persoonlijke leven. Een schijnargument, maar het werkt wel en bovendien, ook arme mensen brengen graag de groet aan de vlag. Hun eigen belangen zien ze niet, belastingen heffen gaat gemakkelijker aan de bron, maar wie er slordig mee omspringt komt ermee weg en kan zelfs president worden, sluiten ze om een of meerdere redenen in het hart. Echter, wat rechts en zeker groepen die het blanke ras superieur vinden niet bereiken, zelfs afwijzen is dat de staat er ook is voor al die anderen die in de VSA zijn komen wonen en geboren worden. De staat is het vehikel om plannen te realiseren die iedereen ten goede komen en waar iedereen min of meer baat bij hebben. Dat laat toe dat mensen hun geluk kunnen nastreven onder voorwaarden die voor iedereen acceptabel zijn. Helaas is het zo dat men van overheidsbeleid vaak een zero sum game maakt, wat impliceert dat wat de ene ten goede komt, de andere verliest. De blanke inwoners van de rust belt, hebben van het nieuwe kapitaal weinig te verwachten en dat geeft ergernis, afgunst en aan het einde, na de machteloosheid ook haat.

 

Men zegt dat haat fout is, primair, maar afkeer en walg, machteloosheid, hoe droef die affecten ook zijn, zijn wel des mensen en het voelt vreemd aan dat men de haat noch de machteloosheid van mensen wil erkennen. Het klopt dat men voor de goede orde geweld afwijzen moet, maar het is wel cynisch als men (ongezien) geweld van de machthebber wel aanvaarden zou. Het grote motto van deze tijd? Verbinding, samenhorigheid, wederzijds begrip, we krijgen ze vaak genoeg voorgeschoteld, maar zelden komt men ertoe wat men werkelijk afkeurt te onderzoeken, laat staan begrip op te brengen voor wie anders in het leven staat. Hoe kan men beweren in een open samenleving te leven en voor veel open te staan, terwijl men zich niet kan inbeelden dat er andere waardenschalen denkbaar zijn. Tijdens mijn studietijd sprak men vaak over de verrechtsing van de samenleving, maar toen al dacht ik dat dit een loze uitspraak was, want men kon al niet bewijzen dat voor de jaren ’70 de samenleving zoveel linkser zou geweest zijn. Beschouwt men de invloed van de arbeidersbeweging nader, dan kan men vermoeden dat men linkser dacht, wat dan zou betekenen dat men meer streefde naar gelijkheid, naar reële kansen op sociale promotie. Maar in volkswijken, wist de Franse neuropsychiater Boris Cyrulnik onlangs nog te vertellen, was het absoluut niet gepast dat iemand uit zo een arbeidersgezin, arbeiderswijk ook daadwerkelijk naar college, lyceum zou gaan, laat staan hogeschool of universiteit. Men werd er nauwelijks geduld, in het hoger onderwijs, door wie er van nature recht op meende te hebben – wat de natuur ermee te maken heeft, blijft duister – en de gelijken nemen hem, Cyrulnik, kwalijk dat hij geneeskunde  gaat studeren.

 

Vinden we de idee – en de werkelijkheid – van de open samenleving weldadig, dan moeten we wel nadenken over hoe we dat ideaal zouden bereiken, want evident is dat allesbehalve. Het vergt dat wie mooie ideeën wil aandragen accepteert dat de wereld, dat mensen niet a priori beantwoorden aan die verheven verwachtingen. Het blijft mij verbazen dat een gedreven auteur, socioloog, politiek wetenschapper als J.A.A. Van Doorn niet gehoord werd, toen hij in  2010 zijn werk “Het falen van de SPD” publiceerde, dat er in Sampol, toch een belangrijk vehikel voor het denken binnen de sociaaldemocratie nauwelijks een recensie kwam. Een fundamentele kritiek aan het adres van het kaviaarsocialisme of salonsocialisme in Frankrijk werd ook afgedaan als naast de kwestie. Een begin van zelfkritiek was ver te zoeken, maar in 2017 verloor het socialisme niet alleen de verkiezingen, kort daarna diende men het hoofdkwartier rue Solférino op te geven, in de markt te zetten.

 

Het punt is dat Jacques Van Doorn in zijn postuum verschenen werk een balans opmaakte van het socialisme dat de SPD met aanvankelijk ongekend succes had neergezet, maar tegelijk als partijorganisatie en -administratie uit het oog was verloren waar de leer de aanhang heen wilde brengen, een beter leven, sociale erkenning ook. De arbeidersklasse in Duitsland groeide tussen 1870 en 1914 aan in omvang, maar de differentiatie binnen de groep, stelde Van Doorn vast, was groter dan de socialistische bonzen, doorgaans gestudeerde, ja, verfijnde intellectuelen, konden vermoeden. Het lot van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de gangmaker van een socialisme van de arbeiders zelf, is bekend en opvallend, omdat de man zich ondanks zijn goede contacten met de Gotha van het Duitse socialisme, met vader Liebknecht, met de partijleiding dus, geleidelijk afdreef naar de buitenste cirkels van het bestel. Hij zag hoe mensen, arbeiders, hun verwachtingen zelf gingen formuleren, erkenning wilden voor hun kunnen en niet van bovenaf bemoederd hoefden te worden. Het paternalisme van links klonk au fond niet altijd zoveel anders dan dat van rechts.

 

Tony Judt is tot gelijkaardige bevindingen gekomen in “Ill fares the land”, waarin hij ook de ondergang van het linkse denken en van de linkse zelfbewieroking betreurde. Hoewel het boek beter ontvangen leek te worden, bleef de discussie over de uitgangspunten uit. Anders gezegd, waar Judt, net als Van Doorn vaststelde dat het socialisme in zichzelf verstrikt was geraakt, kwam hij nog meer dan de Nederlandse socioloog tot de vaststelling dat het politieke beleid van linkse partijen vanaf de jaren tachtig zeer op materiële lotsverbetering gericht was, maar geen antwoorden meer had over hoe het is te leven in een samenleving gekenmerkt door globalisering, door technologische vernieuwingen zonder voorgaande en door het demografische afbrokkelen van de homogene samenleving. Men kan dus steen en been klagen over het feit dat (voormalige) arbeiders rechts stemmen, de antwoorden van links op de veranderende samenleving bleken niemand meer aan te spreken. Meer nog, linkse partijen zochten via de Derde Weg aansluiting bij het neoliberalisme en succes werd inderdaad een persoonlijke kwestie, falen nog meer. Voor de politiek betekende dat er geen discussie meer mogelijk was, noch over de analyse noch over, indien nodig, de mogelijke remedies. Meer nog, door de aangedragen analyses en antwoorden van rechtse partijen en politici af te doen als bedenkelijk, neigend naar fascisme, kon men zich verheven boven het gewoel wanen, inzake onderwijs werd duidelijk, zoals Jeroen Dijsselbloem moest vaststellen, dat men kinderen en jongeren domweg ontwikkelingskansen heeft afgenomen, ontstolen.

 

4.    Opdracht voor politici

 

Waarom we de indruk hebben rondjes te draaien en nu al 30 jaar tegen een spook vechten dat door Europa waart, het extreem rechts gedachtengoed, al ontkennen we dan meteen dat rechts en denken niet samen kan gaan, blijft wegen op het politieke leven. Moeten politici bij hun aantreden onmiddellijk plannen hebben, oplossingen aanreiken dan zijn de problemen die men wil oplossen nauwelijks omschreven, laat staan afgemeten aan welke prioriteitenlijst dan ook. Nu zijn politici ook geen atomen, laat staan partikels die vrij maar eenzaam, ongebonden door het zwerk zweven. Iedereen is altijd wel ergens verbonden met de omgeving, al vinden we dat doorgaans een kwalijke idee. Maar zoals men wel eens van artsen hoort, kunnen politici niet altijd goed met buitenstaanders spreken, zonder in het defensief te schieten of zonder als een weldoener naar voor te treden, terwijl een politicus zelf weinig kan veranderen in een sterk georganiseerd bestel als het onze.

 

Natuurlijk, er is de noodzaak aan wetgeving, aan besluitvorming rond concrete (veranderende) omstandigheden, maar het meeste van het politieke werk kruipt in het spreken, spreken en af en toe luisteren. Maar men moet gezag uitstralen, terwijl het in onzekere tijden moeilijk is een mentale agenda op te stellen. Aan de ene kant is er de routine der dingen, de administratie die doet wat moet, of net niet, zoals in Nederland is gebleken, maar bij ons ziet men dat mensen met een beperking niet altijd krijgen waar ze recht op hebben. De commentaren gaan dan over de politici die beloftes moeten maken, over het wegwerken van de wachtlijsten, zonder dat er iemand kan zeggen wat we mogen verwachten aan aantallen mensen met ernstige beperkingen. De belofte houden in die omstandigheden, blijft moeilijk. We kunnen het ook hebben over de terug te dringen armoede en kijken dan ook, volgens sommigen, terug op een lange lijst van gebroken beloftes. Maar de minister van sociaal beleid kan wel een aantal instrumenten ontwikkelen, vaak aangereikt door sociologische instituten die weten waar de schoentjes wringen, maar ook zij kunnen levens krakende gebeurtenissen niet veranderen. Wel kan men inderdaad instellingen en voorzieningen opbouwen en dat gaat behoorlijk goed, alleen, de wijze waarop men armoede bestrijdt, raakt lang niet altijd de mensen in of op de rand van armoede. Bovendien zal men vaak zoveel voorwaarden stellen aan ondersteuning – uit angst voor misbruik en profitariaat – dat het moeilijk is uit de worggreep van die voorzieningen te geraken. Het is een zaak van bereidheid maatschappelijke kwesties aan te pakken, de wil ook om mensen in nood bij te staan, maar ook speelt wantrouwen mee dat de verkeerde mensen zouden “genieten” van die voorzieningen.

 

Al in de middeleeuwen was het duidelijk dat men mensen in nood wilde helpen, maar de monniken van de Benedictijnse  traditie bepaalden zich ertoe mensen broodjes te geven, zoals werd opgetekend in de analen van de abdij, wanneer er zich een hongersnood voordeed. De “echte” problemen oplossen was er niet bij, want dat was ook niet de opdracht, de daad mensen iets te geven, een aalmoes, was cruciaal, de resultaten deden er niet zozeer toe. In de steden werden nieuwe instrumenten ontwikkeld om schrijnende armoede aan te pakken, maar ook daar was er niemand op bedacht armoede onmogelijk te maken, omdat men nu eenmaal niet op alles een antwoord had. Steden groeiden snel, maar binnen steden zorgden ambachten en gilden voor hun leden en familie. Tijdens de negentiende eeuw zou men de weldadigheid opnieuw moeten uitvinden, waarbij lange tijd de armen schuld droegen aan hun situatie, waarbij liberalen en katholieken dan weer vonden dat men mensen in nood diende te helpen. De discussie werd pas vanaf de jaren 1870 beslecht – al liep Gent als de stad van een nieuw sociaal model voorop – door zelforganisatie van spaarkassen en mutualiteiten, want dat viel niet onder de wet le Chapelier, die noch door Willem I noch door de Belgische regeringen was opgeheven. Het verbod op organisatie van vakbonden kwam voort uit een bijzondere interpretatie van de ambachten en gilden, die beschouwd werden als uitingen van het Ancien Régime, van de macht van instituties. Dat de ambachten en andere organisaties van arbeiders, maar ook dus van meesters een sociaal model op lokale schaal aanboden, dat net altijd een ontwijking van de koninklijke of adellijke macht was geweest, zoals de steden zelf, werd door de Franse Revolutionairen feestelijk genegeerd.

 

De opdracht voor politici kan men niet zomaar omschrijven, omdat ideologische stromingen uiteraard hun eigen invulling geven, maar een weloverwogen formulering moet wel mogelijk zijn, al was het maar als parameters om het optreden van politici af te meten. Immers, kan men altijd wel kritiek aandragen tegen deze of gene beleidsdaad, dan is het ook mogelijk begrijpelijk te maken dat een politicus – al staat hij voor andere waarden – toch heeft bijgedragen aan het algemeen belang. Het gaat er vaak om dat we vergeten dat politieke daden niet los kunnen staan van een degelijke administratie en een goed uitgebouwd justitieel apparaat, ter handhaving, maar dat ook de administratie en de politiek terecht kan wijzen. Louis XV wordt wel eens “le mal aimé” genoemd, terwijl men aanvankelijk veel vertrouwen had in de koning en hem “le bien aimé” noemde. Belangrijk was dat Louis XV initiatieven van zijn voorganger en overgrootvader verder uitwerkte, zoals de dienst “Ponts et Chaussées” waartoe ook een bijzonder opleidingsinstituut opgericht werd in 1747, Ecole nationale des ponts et chaussées” (ENPC) en nog steeds bestaat. De ontsluiting van het land was het gevolg, iets waar we te weinig waardering voor hebben. Overigens, Valéry Giscard d’Estaing (VGE) ontwikkelde het project dat de TGV over Frankrijk zou uitrollen, wat minstens een even grote verdienste mag heten, al denken we dan vooral dat er gronden ingenomen worden, maar zo een reis van twee uur tussen Parijs en Lyon of drie uur en twintig minuten om vanuit Parijs Marseille te bereiken, dat is dus pas een ongelooflijke verdienste. De aanzet van de ene president wordt nu als realisatie van de opvolger voorgesteld, François Mitterrand heeft inderdaad het uitbouwen van het TGV-netwerk verdergezet. Alleen, vliegen werd goedkoper en de dure infrastructuur van spoorbouw en -onderhoud lijkt nu eindelijk gecounterd door het ontraden van vluchten over korte afstanden. Vooruitzien, zo blijkt, is niet altijd zo gemakkelijk omdat men geen greep heeft op alle variabelen.

 

Voor politici, die zelf nooit alles voldoende  kunnen weten, zeker niet vooraf, maar moeten afgaan op wat adviseurs en adviesinstellingen voor hen in de aanbieding hebben, kan het aanlokkelijk lijken de simpelste oplossingen te verkiezingen of op basis van scenario’s die men aanbiedt al naargelang de stemming van de dag het worst case-pad te volgen of anders lichtzinnig – heet het dan – de meest gunstige ontwikkeling als richtsnoer aan te houden. Maar men kan ook beredeneerde waarschijnlijkheid toekennen aan die scenario’s, zodat men nog altijd in zekere mate van onzekerheid verkerend toch ergens moet voor gaan.

 

Het punt is dat veel van wat de overheid doet in wetten, procedures en ambtelijke beschikkingen vastgelegd is en dus weinig of geen nieuwe besluitvorming vergt. Politici kunnen zich dus best bezighouden met wat urgent is en tegelijk weten politici verduiveld goed dat ze afgerekend worden op wat ze veranderen, verbeteren. Laten we het hele onderwijsdebat in Nederland en Vlaanderen hier niet overdoen, maar dat de kwaliteit van het onderwijs en de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep er niet op verbeterd is, kan men een understatement noemen. De verklaring is deze: voortdurend gaven adviesorganen, aangestuurd door academici en onderzoeksgroepen aan dat het onderwijs een machine was die de ongelijkheid aanjoeg en jongeren geen gelijke kansen gaf. Of deze boodschap ooit kritisch tegen het licht is gehouden in de bevoegde gremia, het parlement en de kabinetten, hoeft weinig uitleg, want men nam gewoon aan dat de academici, die zich inspireerden op A theory of justice, van John Rawls, op de ideeën over sociaal kapitaal van Pierre Bourdieu en andere academici, die ons willen uitleggen dat jaarklassen, het toekennen van punten voor prestaties en begrijpend lezen niet meer van deze tijd zijn, het vanzelfsprekend allemaal goed bestudeerd hadden. Of er enige experimentele achtergrondinfo voorhanden was, die de inzichten ter hervorming dienen te staven, krijgen we zelden te zien, al spreekt men graag over proeftuinen. Wel droeg men observaties van het bestaande systeem aan om het falen van het onderwijs op het vlak van ontplooiing en emancipatie, valt al helemaal niet na te gaan, want men bestempelde leraren en directies als behoeders van het falende onderwijs. In het Vlaams Parlement werd tussen 1995 en 2021 door alle klassieke partijen, met uitzondering van N-VA vanaf 2005 zonder veel terughoudendheid uitgegaan van de correctheid van de adviseurs en de oprechtheid van de onderzoekers. Zittenblijvers werden overschat, de gevolgen van zittenblijven onnodig negatief ingekleurd. Schoolverlaters zonder diploma lag rond 7 % volgens Knack, maar werden in de parlementaire discussies op 12 à 15 % geschat. Over de oorzaken was men het eens, het aanbod faalde, nooit discussie over onwillige leerlingen, want dat moeten directies en leraren maar oplossen. Welnu, zonder welwillende inzet van ouders en leerlingen kan een onderwijsloopbaan alleen maar op een schoolverlaten zonder diploma eindigen. Welwillendheid veronderstelt nog niet dat men het onderwijs helemaal steunt of waardeert.

 

Conclusie

 

Het wordt dat tijd dat we het politieke bedrijf niet langer voorstellen als een arena van mannetjesputters die winnen of verliezen. De opdracht voor politici is moeilijk en complex omdat ze altijd bedacht moeten zijn op hun populariteit, hun herverkiesbaarheid. De noden van de samenleving zijn veelzijdig en vaak tegenstrijdig en dan moet men dus nog eens zo spreken dat men de kool en de geit weet te sparen. Dat brengt ongeluk of beter, maakt politici onbetrouwbaar. Omdat er bovendien heel wat experten in onze samenleving een passend bestaan zoeken, ziet men voortdurend adviezen die in feite best achterwege zouden blijven. Wat wil men bereiken met een “tabakvrije” generatie? Of men niet weet dat drugs vlot bereikbaar zijn en grotere schade aanrichten? Men volstaat ermee dat drugs verboden zijn, maar de drugshandel ontwricht de “bovenwereld”, zeker nu advocaten en journalisten niet meer veilig zijn. Maar ook de woningmarkt wordt ontregelt en bedrijven merken vreemde aandeelhouders die het bedrijf niet per se graag zien doorgaan.

 

De kwadratuur van de cirkel? Het was in de jaren zeventig voor sommige journalisten van actueel een geliefkoosde metafoor als ze de onbestuurbaarheid van land onder de aandacht wilden brengen. Het is er niet eenvoudiger op geworden, maar toch, het beeld blijft beklijven, net omdat men in de media merkt dat men de politici – als corps – geen genade meer mogen kennen vanwege een kritisch publiek. Echter, pleiten voor hernieuwbare energie en tegelijk de bouw van windmolens in de gemeente verbieden, of erger nog, massaal burgemeesters verzet zien aantekenen tegen het Ventilusproject om op zee gewonnen stroom op het net aan te schakelen, maakt politici misschien even populair, maar de gevolgen inzake prijs van energie en gevolgen voor de bedrijfszekerheid, dat is wel ergste wat er te bedenken valt. Kernenergie? De laster over deze productiemethode berust niet per se op goede argumenten, omdat men de zaak al sinds 1974 – bij mijn weten – afgedaan heeft als schadelijk, gevaarlijk en onleefbaar. In 2003 werd de kernuitstap bij wet vastgelegd en nog steeds zijn er geen valabele alternatieven. En dat moeten politici dus bij zichzelf heroverwegen, want wie zal er profiteren van deze nare discussie over de kernuitstap? Alvast  spinnen illiberale partijen aardig garen bij de politieke blokkering in het centrum.

 

Bart Haers

 

 

 

Reacties

Populaire posts