Milieubewustzijn en de Cassandraparadox

 


Dezer Dagen

 

 

Grenzen aan de Groei

Over ontluikend milieubewustzijn

 

De vraag is niet langer of we bezorgd moeten zijn om onze leefomgeving, de vraag is waar we de rem op moeten zetten en wat dat betekenen kan. De kwestie werd ons voorgelegd bij wijze van opdracht voor een verhandeling, een oefening in beredeneerd schrijven over een lastig onderwerp. Het was 1980 en we dachten nog enigszins onverlicht dat de groei wel terug zou komen, want de economische gevolgen van de petrochoc kwam hard aan voor onze generatie. Veertig jaar later is duidelijk dat we niet ondoordacht   ons leven kunnen inrichten, maar dat alles afwegen ook wel lastig is. Tegelijk werd de kwestie gepolitiseerd wat redelijke benaderingen in de wielen lijkt te rijden. Wat is redelijk in deze?

 

Onder invloed van denkers als Leo Apostel, Jaap Kruithof en Etienne Vermeersch aan de universiteit Gent werd het debat over onze omgang met onze omgeving en de gevolgen van onze levenswijze aangejaagd. 20 jaar na het rapport van de Club van Rome kwam Vermeersch met “De ogen van de Panda”, waarover ook weer debat volgde, maar de benadering van Vermeersch, het formuleren van een nieuwe milieu-ethiek was voor velen in Vlaanderen een aanleiding om de discussie voor gesloten te houden. Roma Locuta, causa finita? Anderen volgden, zoals Martha Nussbaum, maar de uitspraken kwamen vaak tot ons als apodictische uitspraken, waarbij de onderbouwende argumentatie al eens overbodig werd geacht. Dat we ons “nest” proper houden, sprak en spreekt voor zich, maar we zagen dat het “milieu” er stevig op achteruit ging. Er werd geijverd rond het herstel van de Ozonlaag, tegen zure regen en later kwam er de klimaatkwestie. De ozonlaag lijkt vrij goed hersteld, over zure regen wordt niet meer gesproken, biodiversiteit is dan weer een heet hangijzer en de klimaatverandering blijft zorgen voor botsende opinies.

 

In de loop der jaren zag men de discussie over hoe we ons leven organiseren langs andere sporen verlopen dan de vraag hoe we met milieukwesties omgaan. Aan de ene kant vrijheid blijheid, aan de andere kant vinden mensen, activisten dat we het milieu moeten redden door zoveel mogelijk menselijke invloed in te perken. Alleen, in het Westen hebben we niet meer zo een greep op de handelingen van andere samenlevingen en de milieuconferenties van de UNO laten zien dat er rechten opgeëist worden door landen die pas recent hun industriële ontwikkeling hebben aangevat. Bovendien komen er in dat kader ook andere ethische kwesties aan de orde.

 

Demografie bijvoorbeeld, want natuurlijk kan men de groei van de bevolking toeschrijven aan de toename van de geboorten, maar het gaat ook om het aantal mensen, ongeacht hun leeftijd, dat tegelijk in een geografische ruimte leeft, zodat de bevolkingsgroei ook afhankelijk is van het aantal kinderen dat de leeftijd van 1 jaar, 5 jaar en ouder bereikt, iets waar de afgelopen drie eeuwen veel ontwikkeld is, maar ook de aanwezigheid van ouderen, mensen boven de 50 jaar, zorgt voor een toename van de demografische druk, zeker als blijkt dat die generatie zeer gericht is op consumptie. Die druk gaat naar de benodigde hoeveelheid voedsel, maar ook de behoefte aan woningen, mobiliteit  - waar nog andere evoluties meespelen. Het is dus van belang dat we demografie blijven linken aan economische en geografische ontwikkelingen, wat we doorgaans accepteren maar zelden doordenken. In die zin is het krijgen van kinderen of een groter aantal kinderen dan de instandhoudingsfactor, zijnde 2,1 per vrouw, een rechtmatige vraag. Maar het krijgen van kinderen en hun opvoeding, vorming is meer dan een demografisch gegeven ook een cultureel gegeven, met meervoudige uitdrukking, want als hooggeschoolde mensen geen kinderen meer krijgen, dan dreigt hun vorming, hun visie op mens en samenleving verloren te gaan. Aangezien we zoveel meer verwachten van het leven dan onze ouders en grootouders, wordt de druk op het leefmilieu evenwel alleen maar groter. Toch schept ook de veroudering, de vergrijzing en de vergrijzing in de vergrijzing alleen maar nieuwe problemen die het leefmilieu ook weer gaan belasten. Intussen daalt de geboorteratio in Europa nog altijd, maar neemt de veroudering hand over hand toe. Maar in Afrika en Azië blijft de bevolkingsgroei doorgaan, ondersteund door betere medische begeleiding, daalt de kindersterfte en stijgt tegelijk de levensverwachting. Mooi en van belang, maar er is een uitkomst, die we niet in rekening hadden gebracht, dat de economie niet afdoende groeit om al die monden te voeden en vooral omdat mensen geen inhoud vrezen te kunnen geven aan hun leven. Migreren is het antwoord, wat niemand hen kwalijk zou kunnen nemen, maar toch worden rond welvarende gebieden hoge muren opgetrokken. Sinds decennia hebben instellingen als de Wereldbank en het IMF vooral belang gehecht aan besparingen door overheden in landen die nauwelijks vooruitgang blijken te boeken, terwijl ze net meer middelen nodig hadden om het land en de bevolking perspectieven te bieden. Ook werd relatief weinig aandacht besteed aan de bestrijding van corruptie. Kan men die regeringen en bestuurders dan ook nog verwijten niet genoeg te doen aan het milieu, de milieu-uitdagingen?

 

Het is maar dat we niet altijd zien hoe op zich eenvoudige evoluties plots heel wat meer om het lijf blijken te hebben en vooral onverwachte gevolgen. Dat is wat “Grenzen aan de groei” leerde, maar de kwestie leek niet iedereen aan te spreken. Toch heeft dat rapport van de Club van Rome het reeds ontwakende gevoel van onzekerheid over de groei en de gevolgen van de industrie alleen maar verder aangewakkerd, tot verbazing van politici. Dat reeds voor 1972 de ecologische gevolgen van de groeiende welvaart aan de orde kwam, mag ons niet ontgaan, want er werd reeds door politici en actievoerders gesproken over de wilde aanleg van snelwegen, de vervuiling van beken en rivieren gesproken, zelfs de uitdijende vleesproductie, varkensstallen begon mensen te verontrusten. Alleen was er geen raamwerk om de milieukwesties onder ogen te zien en te kijken naar antwoorden. En ook valt nu op, hoe de auto in de loop van de jaren zeventig en tachtig uit de stadcentra werden geweerd. Auto parkeren aan de voet van het Belfort in Gent of Brugge? Geen probleem, maar plots was dat gedaan, omdat de drukte een aangenaam verpozen op de Grote Markt of de Burg dan wel het Sint-Baafsplein onmogelijk maakte. Steden gingen zoeken naar beter stroomlijnen van het verkeer ook al omdat restauratie en instandhouding van monumenten als de Gentse Kathedraal weinig zin had als er zoveel auto’s bleven rondrijden. En dan was er nog de kolenstook, die geleidelijk door de aanleg van een gasleidingnet uit de markt gedreven werd.  Het lijken oppervlakkige wijzigingen, maar het stopzetten van de  kolen- en petroleumstook had toch wel enorme gevolgen voor de luchtkwaliteit, zoals blijkt uit het gegeven dat sinds een paar decennia de hardnekkige mist in steden afgenomen is – maar het is niet eenvoudig data hierover te vinden. Toch zou het een goede indicatie geven van de aanpak van wat later fijn stofvervuiling is gaan noemen, mocht men metterdaad kunnen staven dat de vervuiling in de loop van de afgelopen 50 jaar niet lineair meer is toegenomen, maar hoe of ingrepen in deze de vervuiling wel gunstig beïnvloed hebben, moeten we aan de weet komen. De democratisering van het autobezit sinds  WO II bracht dan weer nieuwe problemen met zich, omdat er lange tijd benzine slurpende auto’s in het verkeer waren, maar de petroleumcrisis, inclusief autoloze zondagen leidde tot verdiezeling van het autopark, met meer stikstof. De mobiliteit voor elkeen nam toe toen, maar de gevolgen voor het leefmilieu zorgden voor nieuwe kwesties en ingrepen.

 

Ik zal het boek van Geert Buelens graag lezen, net omdat die periode zo zwanger was van nieuwe inzichten, terwijl jongeren toen, zoals uw dienaar leerden hoe men de vervuiling van beken kon peilen en wat er moest gebeuren om de waterlopen opnieuw leefbaar te maken. Wie heeft er niet ooit kikkerdril gevist en in een bokaal in de klas zien veranderen in een wemeling van glasachtige kikkervisjes? Het heeft goed vijf decennia gekost om de Schelde opnieuw een levende waterloop te laten zijn, maar de moeilijkheden waren niet van de poes, want men diende op de Schelde en de zijrivieren te voorkomen dat vervuild water ongezuiverd de rivier en uiteindelijk de Schelde in kon stromen. Brussel gaf de Zenne een hoop vuilvracht mee en het duurde tot de millenniumwende voor aan de zuidkant een zuiveringsstation operationeel werd en in Noord duurde het nog tot 2007, wat het gevolg was van eindeloze discussies over de organisatie van het bekken van de Zenne en de verschillende beheersgebieden. Nu is de rivier niet meer dood, maar om van een gezonde rivier te spreken, zal men nog moeten afwachten hoe goed de zuivering blijft gebeuren.

 

Gaat men wandelen langs de Dijle in Oud-Heverlee aan de Dode Bemde dan ziet men misschien wel een beverburcht, maar de bevers kwamen er volgens onduidelijke bronnen door Waalse beverliefhebbers. In Zuid-Duitsland had men ook bevers uitgezet, maar dat veroorzaakte schade voor de boeren en zorgde voor onvrede op het platteland. Toch kan men weten dat wanneer men een diersoort uitzet en geen mogelijke natuurlijke vijand mee opnieuw introduceert, kan er overbevolking ontstaan en dat zorgt fataal voor onevenwicht met wantrouwen tot gevolg. Lange tijd heeft men het verhaal opgehangen dat men soorten diende te beschermen of eventueel opnieuw kon uitzetten, maar reeds Alexander von Humboldt had al vastgesteld tijdens een expeditie vanuit Venezuela naar Ecuador en Columbia dat zowel fauna als flora complexe systemen vormen, waarbij soorten niet zonder elkaar kunnen, ook al zitten ze niet in dezelfde voedselketen. Was von Humboldt internationaal bekend en beroemd, na WO I en zeker WO II leek zijn ster te tanen, maar anderen hadden intussen de weg gevonden en gingen door met onderzoek over ecosystemen, waarbij tegelijk vastgesteld kon worden dat overheden en actiegroepen bepaalde soorten beschermd wilden zien, zonder de omgevingsfactoren goed in het oog te houden, waardoor beschermingsprogramma’s niet altijd naar wens verliepen.

 

Wat sinds 1968 onder meer door de toenmalige Volksunie, een nationalistische partij, op de agenda werd gezet, betrof naast verbeteringen van de water- en luchtkwaliteit ook meer aandacht voor de wijze waarop de open ruimte steeds meer werd aangesneden. De weg is nog lang, zo blijkt naar aanleiding van de politieke twisten over de betonstop, maar er is ook de vraag, nog steeds, naar nieuwe gronden waarop huizen gebouwd kunnen worden. Terwijl dorpskernen vol flatgebouwen komen te staan, ziet men dat mensen al dan niet terecht zoeken naar een huis met een tuin. Sinds 1962 werd nagedacht over betere ruimtelijke ordening en dat mondde uit in de goedkeuring van gewestplannen vanaf 1976 tot 1980. De strakke scheiding van functies vormt er de basis van maar dat heeft ook inherent tot corruptie geleid en een zekere willekeur. Toch kan men de verdienste van de toenmalige minister Theo Lefèvre die de wet op de Stedenbouw gestemd kreeg niet overschatten, want in een snel industrialiserend Vlaanderen, werd de druk op landbouwgronden ten faveure van woongebieden  en ambachtelijke zones te groot om een en ander in evenwicht te houden. Ook groeide het besef dat men recreatiegebieden nodig had, zodat mensen ergens open ruimte konden vinden om zich te vertreden en eventueel te gaan joggen, later kwam er mountainbiken bij en andere sporten, ruiterpaden, werden ook specifieke stiltegebieden afgebakend. Toch heeft men lang de gevolgen van de opvulregel langs steenwegen miskend, zodat er eindeloze lintbebouwing mogelijk bleef. Dat leidt tot afzichtelijke schermen, waarachter nog open land ligt.

 

De concurrentie is groot en de verwachtingen op een eigen stek te kunnen wonen, belast zonder meer de natuur, te meer omdat het aantal eenpersoonsgezinnen toegenomen is, als gevolg van minder stabiele relaties, maar dat is te kort door de bocht, het gaat om het toegenomen vermogen zichzelf te bepalen en eigen keuzes te maken dus, mondigheid en financiële autonomie. Maar geeft dat aanleiding tot meer ruimtebeslag, dan ziet men dat er aan de ene kant minder zware industrie is gevestigd en actief is, dat oude textielfabrieken gesloten werden – en nu opnieuw voor commerciële doelstellingen worden gerenoveerd of voor wooneenheden herontwikkeld. Ook spreekt men in de stedenbouwkunde vaak over de inbreiding, waarbij steden, zoals in het voorbeeld van hergebruik van oude fabrieksgebouwen, geen nieuwe stadsdelen ontwikkelen aan de rand van wat er al is, maar probeert men de groene gordels in stand te houden.

 

De kritiek op de groenen is vaak dat zij dogmatisch een waarde boven alles zetten, namelijk het herstel van de (oude) natuur, maar wie de kabinetskaarten van Ferraris bekijkt, weet dat rond (1771- 1778) weet dat het beslag op de natuur toen groot was, zeker in Vlaanderen – het oude Graafschap – waar zich een groene revolutie voordeed, maar alleen de magerste gronden bleven heide en bos, al was dat dan weer nuttig bos, met sparren, voor mijnbouw en ander stutwerk. Sinds de middeleeuwen is er op dat terrein een opeenvolging geweest van extreme benutting van de gronden en periodes waar de natuur weer kansen kreeg, na grote epidemieën en oorlogen, waarna de bevolking weer ging toenemen. De gronden waar men het minst mee kon aanvangen werden soms wel aangesneden voor teelten, maar evengoed snel weer opgegeven. Sommige bossen, zoals in Lembeke zijn zo een zandgebied, waar weinig mee te doen viel. Nu is het er aangenaam toeven, al kan het er zeer druk zijn.

 

Op college werden we aangesproken over dat boekje, Grenzen aan de Groei en kwam er wel eens een verhandeling uit  voort, omdat men vond dat we erover hadden te na te denken, te meer omdat dit geen pennenvruchten zijn van een subversief groepje, maar integendeel door ondernemers en hoogleraren bij elkaar werd gedacht en uitgewerkt. De gedachte was en blijft valabel dat we wel eens grondstoffen kunnen uitputten, zoals gedacht werd over petroleum, maar gebleken is dat met dank aan nieuwe zoektechnieken en exploitatiemethodes olievelden in moeilijke omstandigheden toch profijtelijk uitgebaat kunnen worden.  Zelf vond ik drinkwater of boter in plastic verpakt altijd een horreur, want ik dacht dat er iets van het plastic mee met het water of de margarine naar binnen ging. Wel wisten we dat plastics nuttige materialen zijn, maar er werd om onder meer hygiënische redenen al te veel gebruik van gemaakt, zelfs opgelegd door de wetgever.

 

Er is, zoals ook Geert Buelens erkent, heel wat wetgevend werk verricht maar vaak zien we door het bos de bomen niet meer, weten we niet of we de wetgeving het hogere doel dient of gewoon een concreet probleem op te lossen. De bescherming van wolven, die in Roemenië niet verdwenen waren, maar met de jaren zelfs in het dichtbevolkte Vlaanderen opdoken, zorgt voor onenigheid. Toch is het een goede evolutie dat wolven opnieuw opduiken, maar men ziet dat ze gemakkelijk aangereden worden bij nacht en ontij. Er wordt zelfs betoogd tegen de wolf, omdat kleinvee en paarden aangevallen worden en ja, dat willen de eigenaren niet. We weten dan ook niet meer hoe we met natuur en dierengedrag moeten omgaan, omdat we lang geleefd hebben met de idee dat we dieren beheersen, ook de ongetemde dieren.

 

Van jongs af aan zijn we geconfronteerd met vragen over onze leefomgeving, al waren we er vaak nogal zorgeloos om. Zeilend konden we het gedrag van zeevogels zien, op scoutskamp zagen we hoe beken snel konden overlopen en leerden we dat domweg water uit een beek drinken al eens tot diarree kon leiden. Maar echt leren omgaan met de natuur bleef beperkt tot een soort meesterschap over het leefmilieu, terwijl we wel begrepen dat er “iets” aan de gang was, waar we weinig van wisten, zoals de chemische vervuiling, insecten verdelgende middelen kwamen uiteindelijk bijenkolonies te na en ook het drinkwater, zowel in oppervlaktewateren als het grondwater raakte besmet. Mestactieplannen die voor de boeren heel wat administratie en hoofdbrekens meebrachten, maar ook de vrees alleen te moeten opdraaien voor de milieusanering.

 

De brownfieldconvenant van de Vlaamse regering over een terrein in Vilvoorde en Machelen, zwaar belast door historische vervuiling bewees ook dat de overheid niet altijd een betrouwbare contractant is, want toen de terreinen eenmaal gesaneerd waren, mocht het bedrijf de ontwikkeling van het gebied op de buik schrijven. De steden rondom vreesden dat hun middenstand de klanten zou verliezen, de toevloed van bezoekers zou de Ring nog verder verstoppen. Maar men had wel een contract, convenant getekend met het bedrijf en dat werd door de aanjagers per slot van rekening gewoon terzijde gelegd. Een overheid die telkens weer haar verplichtingen onder het tapijt veegt, verdient geen vertrouwen, maar de consequentie is dat de overheid het gezag verliest om zich als voortrekker op te stellen in belangrijke kwestie, gerelateerd aan het milieu. Nog afgezien van de vraag of een groot project met publieksgerichte ondernemingen in Machelen en Vilvoorde wenselijk zou zijn, om redenen van mobiliteit, is er de vraag hoe men kan verantwoorden dat een bedrijf de lasten moet dragen voor de sanering van historische vervuiling en dat vervolgens alle perspectieven op een zinvolle onderneming onderuit worden gehaald. Pacta sunt servanda?

 

50 jaar na het verschijnen van “Grenzen aan de Groei” is duidelijk dat we op een aantal domeinen vooruitgang hebben geboekt, waarbij gezondheidsbedreigende toestanden, loodvergiftiging dus, zoals in Hoboken lang hebben mee rond gezoemd, maar milieuproblemen, door het gebruik van landbouwgronden, minder problematisch werden geacht. Er is ook het fenomeen dat verouderde schepen op de kusten van Bangladesch worden gesloopt, in ongezonde omstandigheden en zonder veel perspectieven voor de (jonge) arbeiders die dat vuile werk doen. Mocht men het bewezen achten dat er geen grenzen zijn aan de groei, dan kan de situatie in Brazilië helpen tot het inzicht te komen dat voedselproductie niet vanzelfsprekend is zonder milieuschade aan te richten. Moeten we dan vegetariërs worden? Andere voedselgewoonten kunnen helpen, maar mensen zijn nog altijd vrij hun leven zelf in te richten. Oh ja, dan is er nog het leegvissen van de oceanen, de uitroeiing van bepaalde soorten tonijn, waar we wel eens over horen, maar waar weinig concreets uit voortkomt.

 

De zaak is inderdaad dat we met velen zijn op aarde en iedereen heeft verwachtingen. Ontstaat er zoiets als een mondiale cultuur? Het ware wenselijk dat we ons daar over buigen, want de vraag is of we met een tweede planeet aarde kunnen volstaan. Die is er niet, natuurlijk, maar we zullen nog ingenieuzer moeten omspringen met grondstoffen en met de uitstoot, zoals de PFAS-vervuiling nu leert. Maar dan stellen we de vraag wie hier verantwoordelijk voor is, want hoezeer de vervuiler ook vervuiler is, het gaat om het produceren van producten die we om de een of andere reden nodig hebben. Vergevorderde chemie is nodig om producten aan te leveren die we in onze complexe samenleving nodig hebben, bijvoorbeeld waterdichte jakken om op expeditie te gaan in de bergen, pannen die niet kleven en wat al niet meer.

 

Begin jaren 1990 had er een discussie plaats tussen mensen van Agalev – nu Groen – en Volksunie over samenwerking en eventueel een kartellijst, maar het water was veel te diep, de brug ging over troebel water, omdat Agalevmensen toen zegden dat men af en toe de volkswil moet negeren, wil men resultaten boeken. Bij de Volksunie waren er enkelen die wisten dat de partij nog voor Agalev er was groene agendapunten had opgenomen in het partij- en verkiezingsprogramma, zodat er niet echt sprake van onoverbrugbare meningsverschillen denkbaar was. Maar het pakte anders uit, omdat beide partijen – de Volksunie kende een grote mate van interne democratie – anders aankeken tegen de wijze waarop een milieuprogramma in het bestuur vorm zou moeten krijgen. Opleggen of door overleg en sensibiliseren de noodzakelijke “structuurveranderingen” realiseren. Voor Agalev was het vrij initiatief, ondernemerschap geen geloofspunt, maar of de staat alle problemen kunnen oplossen, daar geloofde de Volksunie ook niet veel van. En ja, onderhuids leefde nog enige animositeit over de relatie tussen de Volksunie en de collaboratie, maar toen iemand opwierp dat de Nazi’s zowel autowegen hadden aangelegd als natuurgebieden beschermd, kon de discussie alleen maar stokken. Het is dan ook de vraag of er dezer dagen een partij is die behoorlijk milieubeleid kan claimen als enig beleidspunt en dat andere partijen daar dan maar moeten afblijven. De interacties tussen fenomenen als klimaatverandering – dat op zich al een bijzonder complex fenomeen is – en ontwikkeling van nieuwe technologie, de bevolkingsevolutie en culturele verwachtingspatronen blijven zorgen voor heftige discussies, zoals mensen die geen kinderen willen, maar moeten vrezen dat hun inzichten, waarden met hen zullen sterven. Is er sprake van omvolking, dan zal men dus zelf moeten verhinderen dat een opvoeding en visie op mens, samenleving en milieu niet doorgegeven wordt. Maar procreatie is niet alles, natuurlijk, men moet de kroost ook opvoeden en doordringen van de eigen waarden, zonder hen de kans te ontnemen zelf op ontdekking te gaan. De discussie over het Rapport van de Club van Rome viel stil, maar dat is niet enkel aan Tatcher en Reagan te wijten, maar ook aan burgers, samenlevingen die geen interesse meer konden opbrengen, tot hun eigen uitverkoren paradijsje plots bedreigd werd door vervuiling. De geur van megavarkensstallen of dode rivieren zorgden wel voor actiebereidheid. Maar het blijft behelpen als we niet ook werken aan een uitgebreider beeld van wat we aanrichten. Anders blijven we de verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd, zoals Peter Sloterdijk het stelde, dat we altijd weer de weg vooruit willen gaan, zonder gevolgen als beperkingen te zien. “Grenzen aan de groei” liet zien dat er mensen waren die dat wel wilden doen, de gevolgen in ogenschouw nemen en afwegen aan wat wenselijk is. Dat hier dan de cassandraparadox kan spelen, ligt voor de hand, want naarmate men ingrijpt, remt en beperkt, zal een ramp zich niet voordoen of met minder gevaarlijke gevolgen. Net het feit dat men bepaalde evoluties niet wil zien en niet wil ingrijpen, maakt Cassandra kansrijker gelijk te krijgen.

 

Bart Haers

 

 

 

 

Reacties

Populaire posts