Aan Nabilla Ait Daoud, Schepen van 't Stad
Dezer Dagen
Kunst
& subsidies
Verantwoording
en afwijzing
![]() |
Johann Wolfgang von Goethe (Frankfurt a/Main 1749 - Weimer 1832) Neue Pinakothek |
Een bezoek aan de tentoonstelling met werken van Albert Bartsoen bezoeken laat zien dat je kunstenaars niet over een kam kan scheren. Kwam Bartsoen uit een welstellende familie van textielbaronnen in Gent, dan had hij zijn leven lang de mogelijkheden om zijn zin te doen, zo lijkt het wel. Maar hij schilderde veel, zodat we ons niet van de indruk kunnen ontdoen dat hij wel degelijk voor zijn kunst leefde. Intussen loopt wel die onzalige discussie over subsidies in ’t Stad, met een schepen die geen zin heeft om te dweilen met de kraan open. Maar is het wel een goed beeld? Projectsubsidies kunnen jonge, onderlegde kunstenaars op weg zetten naar een volkomen professioneel bestaan. En wat moet het publiek met de vrije tijd? Zich richten op populaire cultuur? Wat is dat dan?
In Nederland had men grosso modo van 1936 tot 1987 een
regeling voor kunstenaars, beeldende kunstenaars waarbij gemeenten werken
kochten van kunstenaars die beantwoordden aan de normen, zoals drie jaar beeldend
kunstenaar zijn. Na verloop van jaren konden de gemeenten met de aangekochte
werken niet meer uit de voeten en wogen de uitgaven zwaar op de begroting.
Bovendien ziet men dat er geen discussie kon komen over de kwaliteit van de geleverde
werken. Bizar, want kunst leeft bij de waardering van kenners en het brede
publiek; Maar er waren te veel gegadigden en de kosten liepen op. Met Beatrijs
de Graaf moeten we ook hier vaststellen dat het huis van Thorbecke niet
verlaten werd, dat wil zeggen dat de hogere overheid regelingen treft en dat de
lokale besturen dan maar de zaak moeten oplossen. Thorbecke zou wellicht
nagedacht hebben over artistieke criteria, al was het maar om de goegemeente
niet te overbelasten met onbetaalbare kunst.
Toen James Ensor en Bartsoen hun eerste stappen in de
kunstwereld zetten, had de overheid al sinds 1830 een cyclus van Salons
ingesteld. Sinds 1800 waren er al initiatieven geweest, in Gent en pas later in
Brussel (1811) en Antwerpen waardoor een driejaarlijkse cyclus ontstond. Willem
I zou dit mechanisme in 1817 bevestigen met een algemene regeling over de
organisatie van Officiële Tentoonstellingen in de Zuidelijke Nederlanden. De zeer
liberale overheid in België heeft deze vorm van kunstpromotie altijd wel
gesteund en ook financieel gefaciliteerd omdat het belangrijk geacht werd voor
het maatschappelijke leven. Ook de muziek, zowel de religieuze muziek als de
profane kregen zo de nodige steun. Sinds 1700 heeft Brussel een opera, die na
verloop van tijd door de overheid mee gesteund werd. Conservatoria waren kweekscholen
voor virtuozen en leraren van de toekomst. In Mechelen en later Leuven kwamen
er opleidingsinstituten voor religieuze muziekpraktijk, het Lemmensinstituut
waar ook kosters en schoolmeesters werden opgeleid. En de toenemende welvaart
vroeg om steeds meer kunst en ontspanning.
Ik begrijp de N-VA inderdaad ook niet, want in vroeger
tijden waren de kunsten in de Vlaamse Beweging van belang, van (volks-)toneel
tot Peter Benoit, die het gedaan kreeg dat het conservatorium van Antwerpen als
enige de naam “Koninklijk Vlaams Conservatorium” kreeg, maar ja, wat weten we
nog van het oeuvre van Benoit en van zijn rol als muziekpedagoog en directeur
van het conservatorium. Voor wie het niet wist, heeft de vermaledijde koning
Leopold II ook het nodige bijgedragen aan dat instituut, maar ja, we bekijken
zo een figuren het liefst vanuit één perspectief.
Karel van de Woestijne heeft in zijn journalistieke
werk en in persoonlijke kunstbijdragen het belang van goede kunst nooit onder
stoelen of banken gestoken. Zijn bijdragen aan de NRC van 1906 en volgende
jaren gaan over veel, maar vaak genoeg over kunstenaars en hoe ze het leven
aangenaam maken, al blijkt het niet altijd gemakkelijk ermee om te gaan. Van de
Woestijne heeft op die manier enkele prangende vraagstukken behandeld, onder
meer over de theaterpraktijk in Vlaanderen. Herman Teirlinck heeft met zijn Studio
jongeren de kans gegeven hun artistieke kunnen als uitvoerende kunstenaars vorm
te geven en het publiek te plezieren en niet enkel te vermaken.
In mijn jeugd en jonge jaren waren er nog wel een
aantal adembenemende artistieke gebeurtenissen, al kwam ik te laat om iets te
begrijpen rond de rel over “Masscheroen”, waar men in de populaire kranten HLN
en NG schande over riep, terwijl het in 1967 wellicht moeilijk was de tere
zenuwen van (liberale) zedenmeesters niet te overbelasten. Claus kreeg het aan
de stok met lieden die het paternalisme net zomin schuwden als de pastoors aan
de overkant. In vrijdag behandelde Claus een juridisch-ethische kwestie, incest
en toen de film uitkwam, ging het meer om het naakt dan om het impliciete
geweld, dat immers wel dichtbij kwam. Overigens, men zal Claus eerder als de
riséé van zijn Consciencefilm herinneren en ook dat is naast de kwestie. Maar
het toneelstuk “Masscheroen” werd gespeeld in Knokke in het casino en wekte ophef omdat op zeker ogenblik drie
mannen naakt op het podium stonden, als God de Vader, den Zoon en den Heiligen
Geest. Dat de pastoors dit niet pruimen konden, spreekt voor zich, maar commentatoren
van een liberale krant er zich druk om maakten, heb ik nooit begrepen. Of de
onderneming dan wel subsidies kreeg, is mij niet bekend. Wat opvalt is dat we aan de ene kant om de
haverklap geroepen worden, of toch uitgenodigd om naar nieuwe ongeziene
realisaties te komen zien, maar anderzijds wordt de kritiek vaker dan nodig beperkt
tot de moraal van het verhaal. Als men hoogstens
een “morele les” uit een verhaal of productie kan halen, dan moet het wel een
sprookje zijn, of ideologisch gedram.
Waartoe maken mensen kunst? Het is een legitieme
vraag, maar waarom mensen op de of andere manier kunst consumeren is een andere
vraag. Men herleidt die vraag te vaak tot een discussie over (onderontwikkelde)
smaak van het publiek, terwijl men vergeet dat Vlaanderen uitgroeide tot een
regio met kunsttempels en culturele centra in de provincies, met mogelijkheden
voor toneel en muziekuitvoeringen, cabaret ook en expositieruimtes. Men zou
toch eens beter moeten kijken naar wat er allemaal wel gebeurt en hoe mensen
daar met plezier bij aanwezig zijn. Links is op dat vlak enigszins ambigue,
want men kan niet aan de ene kant de socioloog Pierre Bourdieu op de letter
volgen en zeggen dat alleen wie geld heeft en een goede opvoeding in de schoot
geworpen kreeg van kunst genieten kan, terwijl de rest, tja, de rest stelt zich
tevreden met kitsch en rommel. Zou het? In Vlaanderen hebben in de jaren zestig,
zeventig mensen als Johan Fleerackers en Frans van Mechelen hun beste krachten
ingezet om een betere infrastructuur op te bouwen, de zogenaamde
cultuurbunkers, maar wie zou in de omgeving van Dilbeek kansen gehad hebben toneel te zien
of exposities bij te wonen zonder het culturele centrum aldaar, zonder Westrand?
Nog eens, de cruciale vraag is of mensen behoefte
hebben aan cultuur, aan kunst. Natuurlijk is er Nicole en Hugo, maar er is ook
nog iets anders, waar het pure entertainment ons laat reiken naar kunst. Sinds
de jaren zeventig is de spanning tussen hoge cultuur en tja, lage cultuur in de
markt gezet als een verklaring voor de vaststelling dat het werk van mensen als
Fleerackers en Van Mechelen naast de kwestie zou zijn. Rawls, Bourdieu en
anderen meenden dat het volk nooit echt deel zou kunnen hebben aan de hoge
cultuur, maar mensen als Neel Doff, Charlie Chaplin en tal van muzikanten in
Berlijn, Parijs, maar ook Blankenberge hadden intussen al lang en breed bewezen
dat muziek beoefenen op professioneel
vlak een stevige stap naar een beter leven kon vormen. Mensen als Bourdieu
hebben een visie ontwikkeld zonder nog verder te kijken wat er tijdens “les 30
Glorieuses” de jaren van voorspoed in de Franse samenleving mogelijk is
gebleken.
Ook Rawls zag in zijn Theory of Justice een verklaring
voor de schijnbare stagnatie in de verhoudingen en dus vooral het feit dat “het
volk” het volk zou blijven, dat sociale promotie niet echt mogelijk zou zijn,
omdat de bevoorrechten altijd minstens een stap voor zouden blijven. Voor
Bourdieu was het onmiskenbaar zo dat mensen uit de cité geen toegang konden
krijgen tot en dus geen aansluiting met de hoge cultuur, terwijl dat wel
degelijk bleek te lukken, al waren er die om principiële redenen de hogere
cultuur afwezen, want niet voor hun soort mensen. Men kan aangeboden kansen ook
afwijzen en dat viel de volksverheffers wel eens zwaar. In het sociaal cultureel
werk voor volwassen werden deze inzichten geleidelijk in praktijken uitvoering
gegeven waardoor de interesse van mensen dan ook ging afstompen. Sprekers werden
uitgenodigd, maar de zaaltjes bleven vaak leeg, hoe interessant het allemaal
ook was. Het probleem was dat die organisaties voldoende deelnemers moeten
hebben en dat het tegelijk ook niet slim is te moeilijke thema’s aan te
snijden, want dat interesseert de mensen niet. Zou het?
Het middenveld was voor Guy Verhofstadt een bestel dat
best zo snel mogelijk werd afgebouwd, maar de organisaties en zeker de
mutualiteiten waren al lang vergeten dat het ledenorganisaties waren en bezig
met macht te accumuleren in de gezondheidszorg. De organisaties die wel
slachtoffer werden van dat verdict waren de organisaties van werknemers, boeren
en middenstands- den wel arbeidersvrouwen, maar door zich op verstandige wijze te
weer te stellen, door de decreetgever en de kabinetten aan te spreken, konden
ze blijven doorgaan. Andere organisaties gingen wel over boord, ook als die een
interessantere werking hadden, kwamen centen tekort, ook als men vond dat het
waardevol was. Andere organisaties die als “cash cow” werden opgezet, mochten
uiteraard de dans niet ontspringen, maar goed, dat was bijvangst.
Om maar te zeggen, de overheid heeft sinds de jaren
zeventig uitgebreide geldstromen op gang gebracht ten behoeve van het
maatschappelijke leven, ten behoeve van de volksverheffing, een volgens
sommigen schadelijk woord. Maar wat is er mis met volksverheffing? Links zegt,
naar de inzichten van Rawls de gelijkheid na te streven en te willen
verhinderen dat mensen ongemerkt toch voordeel haalden uit de situatie van het
gezin waarin ze opgroeiden. Tot nader bericht denk ik dat dit de fout is in het
denken over cultuur en kunsten, dat het moet ontspannen maar best mensen niet
op ideeën zou brengen. Kan het proces
van ontvoogding van individuen wel zonder goed onderwijs, zonder praktijken van
volksverheffing? Die ontvoogding strekt ook het algemeen belang tot voordeel.
Maar dan komt de moeilijke vraag of dat betekent dat iedereen Bach en
Beethoven, Goethe en Shakespeare moet gaan verheerlijken. Er zou geen plaats meer
zijn in de canon van het goede en het betere van een nieuwe tijd en een nieuwe
samenleving die zich vormt bij veranderende omstandigheden. Zelfs in de
bitterste omstandigheden, zoals in de kampen van de Goelagarchipel bleef men
kunst voortbrengen. En ook in Theresienstadt werd nog kunst gebracht, onder
meer Alicja Herz-Sommer, die er Bach speelde op de piano en zo het eigen leven
en het leven van haar zoontje kon redden, terwijl haar man naar Auschwitz werd
getransporteerd – waartoe hij was uitgenodigd om pionierswerk te gaan
verrichten.
De Vlaamse Beweging had Vlaamse Huizen en inderdaad,
een aantal figuren lieten zich tijdens de Grote Oorlog en later tijdens WO II
verleiden tot dienstbaarheid aan het nazisme, inzet voor het nazisme. Nu Oswald
van Ooteghem overleden is, sterft een figuur die in alle ambiguïteit zowel zijn
leven als militair in dienst van de SS kon assumeren en zijn inzet voor het
democratisch nationalisme van de Volksunie. Het zal aan mij liggen, maar ik kan
er niet bij dat mensen dezer dagen met kennis van zaken de verdiensten van een
democratische rechtsstaat voortdurend ondergraven, want een alternatief valt er
niet te bedenken. En ja, het probleem van de immigratie brengt een aantal
mensen ertoe te vrezen voor een verlies aan (Vlaamse) eigenheid. Maar als wij
onze cultuur niet zelf vorm blijven geven, zal dat wel door anderen gebeuren.
Koffiehuizen verdwenen en er kwam een eengemaakt merk, waar men bekers kan
ophalen. Maar de gebruikszaal van zo een keten is verre van aangenaam. Ook
koffiedrinken en praten over cultuur of kunst, of sport en onsmakelijke
verhalen is van cultureel belang, zoals de cultuurgeschiedenis van Wenen laat
zien.
De Vlaamse Beweging streefde ook volksverheffing na, ijverde
voor het verbreiden van de standaardtaal als cultuurtaal, dat wil zeggen een
taal waarin men naar het woord van Anton van Wilderode wonen kan, en waar men
zich vlot van kan bedienen; Ook met toneel was men bezig, met het ondersteunen
van jonge muzikanten want men moest de toekomst voorbereiden. De sociale
gelijkheid, heeft men mij al vaker gezegd, was rond 1970 verder gevorderd, dat
wil zeggen dat vele jongeren kansen kregen in de muziekacademie, het DKO, waar
men ook dictie, voordracht en toneel kon volgen, de kunstacademie, om met de
handen te leren werken en verder waren er bibliotheken. Merk op dat de
hervormers het DKO nadien verder wilden democratiseren, zodat het dezer dagen
bijna niet meer mogelijk is voldoende vertrouwd te raken met een instrument om
nadien met vrucht naar het conservatorium over te gaan voor een professionele
vorming. Dat doorslaan van de inzet om iets te bereiken dat al in hoge mate
bereikt is, waar schrijftafelhervormers zo goed in zijn, draagt ertoe bij dat
mensen voeling verliezen met het artistieke leven.
De politieke partijen dezer dagen hebben voor dit erfgoed
weinig interesse en ook de N-VA geeft verstek, wat zeer betreurd moet worden.
In 2004 zeiden politici als Patrick Dewael en Steve Stevaert dat ouders te veel
rondreden op zaterdag om hun bloedjes naar muziekles of dansschool te brengen.
Sport, daar hadden ze geen last mee, of minder, maar ook vat vergt van de
ouders veel, zeker als ze zich moeten leren in te houden in het belang van hun
kind(eren).
Ik durf te hopen dat de N-VA dit plichtverzuim ten
aanzien van de cultuur, zeker het scheppen van kansen voor jongeren die er de bagage, de geestdrift en zelfvertrouwen
toe hebben met projecten aan de weg te timmeren, want dat is nodig, maar dan
moet men wel afdoende kritisch zijn bij de beoordeling en dat blijkt moeilijk,
omdat politici niet kunnen oordelen over wat waardevol moet heten of
interessant, dan wel, het klinkt hard, broddelwerk. Hoe dat kan op een
respectvolle manier zou voorwerp van discussie moeten zijn, niet de vraag of
700.000 euro kan gekort worden op de stadsbegroting. Maar niet alles wat zich
als kunstwerk voordoet, heeft ook waarde, zoals de Nederlandse Beeldende Kunstenaars
Regeling liet zien. Overdaad in subsidies voor de kunsten schaadt om dat
particulieren, zeker wat de beeldende kunsten aangaat nog steeds hun rol
spelen, maar ondermaatse ondersteuning voor uitvoerende kunstenaars leidt tot
verarming van het landschap. En dan is er nog de rol van de media die niet altijd goed weten te
melden wat er van belang is om te gaan bekijken, bijwonen. Vaak laten die
recensenten ons voelen dat alleen het beste goed genoeg is, maar blijken dan
afgoden te verheerlijken.
Want het publiek is niet zo barbaars dat het zelf geen
oordeel kan vormen, zij het lang niet altijd unaniem, maar dat draagt ertoe bij
dat er grote diversiteit is in wat gebracht wordt. Jonge kunstenaars vragen
geen manna noch willen zij op de sofa blijven hangen. Door het schrappen van
subsidies bereikt N-VA dus niet dat mensen actief aan de slag gaan met een
perspectief op verdere ontplooiing, onafhankelijk van subsidies. Tja, “subsidieslurpers”?
Dat zegt meer over wie het woord hanteert dan over ambitieuze jonge
fratsenmakers, kunstenaars etc. Fratsen? Tja, we houden toch van Tijl Uilenspiegel,
wel?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten