Literaire canon reduceert literaire rijkdom
Kritiek
De (literaire) canon
Beperkingen van normering
![]() |
AAgje Deken (1741 - 1804) schreef met Betje Wolf de geschiedenis van Sara Burgerhart en een achtedlig werk de historie van Leonard Leevend |
Laatst had ik een mooi gesprek over de canonisering in de kunstwereld, waarbij het mij opviel dat men de noodzaak belangrijker vindt dan de beperkingen ervan. Kort gezegd laat een expliciete canon zien wie de macht heeft zijn of haar voorkeuren aan de orde te stellen en op te leggen. Het gevolg is dat men dan anderen of zichzelf de vrijheid ontzegt zelf op onderzoek uit te gaan, zelf te bekijken wat de moeite waard is en waarom. Ook voor jongeren geldt dat en zelfs nog meer, omdat jongeren niet altijd de voorgestelde werken, meer dan vroeger “young adult” kunnen genieten. Maar ja, zal een leraar een meisje van 16 Anaïs Nin voorstellen?
Welke boeken zou ik anderen aanraden? Tja, er zijn er
doorgaans te veel om ze maar even op te sommen, maar of dat dan meteen mijn
canon moet heten? Een persoonlijke canon, terwijl men nog op ontdekkingsreis
doorheen de letteren struint, lijkt mij prematuur en weinig zinvol. En ja, waarom
zou ik een eenduidig Nederlandstalige canon opstellen, terwijl er toch ook heel
wat daarbuiten te verkennen valt. Nu goed, een canon is een maatschappelijk
gegeven, een cultuuruiting, zou men kunnen zeggen als het niet tegelijk een
soort poortwachter vormt, zo een canon. Bovendien merkt men, zeker in
Vlaanderen en Nederland dat “oudere” auteurs algauw verdwijnen uit de canon, of
beter, de leeslijstjes van bekende Vlamingen en Nederlanders. Zelf denk ik dat
eenieder zich de inspanningen kan getroosten de Max Havelaar te lezen, maar dat
warenhuis van verhalen en inzichten, politieke statements en idyllische beelden
is ook bijna niet meer te vatten, kan zelfs moeilijk als een antikoloniale
roman voorgesteld worden. Toch heeft Eduard Douwes Dekker ons een monument van
taal en taalbeheersing aangereikt, waardoor we de weg naar een eigen talige
verbeelding voor ons opengelegd zagen.
Toch deel ik ook de mening dat jongeren in hun
ontwikkeling best de weg gewezen kunnen worden naar – als het om de literatuur
gaat – werken van betekenis en waarom men die kan waarderen, maar het kan nooit
de bedoeling wezen dat we de literatuur herleiden tot vijftig of zelfs honderd titels,
men moet de werken ook leren lezen, er een vertrouwdheid mee ontwikkelen en dan
is lezen onder dwang niet het aangewezen pad. Wat we veertig jaar geleden te
lezen kregen, ook aan de universiteit, in een voor het overige boeiende cursus
van prof. dr. Raymond Vervliet, leek me, gezien de cursus die hij doceerde,
bepaald niet high brow, maar liet de studenten grasduinen langs het bekende pad.
Een van de boeken die op de leeslijst stond was “Die Erwählte” van Thomas Mann,
een roman die ik nog niet helemaal ten goede had gelezen. Van Thomas Mann had
ik wel de Buddenbrooks en de Toverberg gelezen en vond het best uitdagend deze
zonde van de oude dag van Thomas Mann te lezen. Het examen, met andere woorden
een gesprek over de leerstof en vervolgens de bespreking van het boek van Mann
en nog wat opmerkingen over Louis Couperus en Cyriel Buysse, een literaire
verwantschap die ik pas toen had gevonden in een artikel, wat prof. Vervliet de
slotbemerking ontlokte dat het gesprek nog wel even door kon gaan, want er
waren niet zo heel veel studenten die over gelezen boeken zoveel wisten te
berde te brengen.
Bij een later gesprek in het koffiehuis bij de
Blandijn, las ik Hesse, Unterm Rad, waarover zich dan weer een gesprek ontspon,
onder meer over de vraag waarom Hesse lezen geen straf kon heten. Net het feit
dat hij aan de ene kant aanmaant de waarheid en waarachtigheid na te streven,
zoals in de Steppewolf, zo laat hij zien dat mensen geen heiligen kunnen zijn,
geen belemmering lijken te voelen, behalve berouw na de zonde. Maar daar is het
Hermann Hesse niet om te doen, wel om de vraag wat een mens kan doen met het
drijven van het vlees (en de hormonen) en aan de andere kant het denken, het
beschouwen der dingen van buitenaf. Een meisje met wie ik had zitten praten
over andere, meer zinnelijke dingen, vond dat Hesse, waar haar moeder gek op
was, toch wel een beetje goeroe leek, maar dat kon ik alleen bestrijden. Ze
wist goed genoeg dat ik ook andere auteurs lees, maar dat het nu eenmaal niet
kan dat je een auteur zou kiezen en geen andere boeken meer wil lezen. Zo gek,
dacht ik, was ik nog niet. Overigens kan men het niet over Unterm Rad hebben
zonder ook te denken aan Heinrich Mann, Der Untertan meer bepaald…
In de volgende weken hebben zij en ik over het lezen
van boeken vele gedachten gewisseld, waarbij de vraag ook wel eens opdook of je
als historicus in de knop wel literair werk kon lezen, fictie kan toch niet de
kennis van een historische realiteit belichten, al blijft het (goede) fictie.
In vele toonaarden hebben we elkaar de liefde voor literatuur bezongen en soms
triest gekeken naar wat men recensies pleegt te noemen, vaak niet meer dan het
dupliceren van de persmap van de uitgever.
Kan men De Duivelsverzen niet opnemen in een canon? De
Indische en Engelse inzet van de roman of het verhaal, het lijkt bij momenten
zelfs een bijbel, maar het gaat om taal, om de wijze waarop het banale en
bijzondere hun plaats krijgen. Ook Shalimar de Clown heb ik met veel genoegen
gelezen en soms kan ik er nog over denken wat daar of dan gebeurde. Dat is
immers wat goede boeken bij me doet, dat een waarneming, een geur, een stuk
stof niet enkel naar mensen uit mijn leven kunnen uitwaaieren maar dus ook naar
een roman of een gedicht, muziek ook. Het gaat erom dat we met sommige werken
zo intens zijn bezig geweest dat we het geïnternaliseerd hebben. Zo dacht ik
bij het zien van de Mont Ventoux vanuit Avignon niet direct aan een wielrenner,
maar aan Petrarca, aan de Renaissance en aan het verkennen van het onbekende,
dat door het dichte wegennet in Europa onbestaande is gebleken.
Een canon opstellen of zelfs maar gewoon een top-20 of
top-100 heeft te maken met macht en mensen een bepaald idee van wat juist,
schoon of waar is, opleggen, terwijl nooit zoveel jongeren en volwassenen
voldoende leesvaardigheid heeft verworven om zelf keuzes te maken. In het
Nederlandse taalgebied kan je natuurlijk niet om Couperus, om Nescio en Elsschot
heen, maar ook niet om Bilderdijk en Hildebrand’s Camera Obscura heen en dan
kom je vanzelf uit bij Bomans, Pieter Bas met name. Na de oorlog noemen we vanzelfsprekend
Walschap en de Grote Drie, maar dan vergeten we Anna Blaman en Patricia de
Martelaere, kan men het moeilijk nalaten dat de Grote Drie toch eerder Claus
moet vermelden en niet Mulisch, maar zelf vind ik dan weer beter. En hoe gaan
we dan Clem Schouwenaars een plaatsje geven naast Arnon Grunberg en er zijn nog
zovele die genoemd kunnen worden, zoveel gelezen en nog te lezen werken.
We kunnen in een mensenleven wel een en ander lezen,
heel wat herlezen, maar tegelijk weten
we dat er ons fataal veel moet ontgaan. In die zin zou een goed literair
tijdschrift… er zijn, er, zoals Rekto Verso en De Lage Landen, vroeger “Ons Erfdeel”
gedoopt. Goede recensies zijn noodzakelijk om zich een beeld te vormen van
wat er verschijnt dat we niet altijd
zelf kunnen lezen. Literaire kritiek is in de dag- en weekbladen voor het brede
publiek, in Vlaanderen, al tot lang een aankondigingenblaadje verworden. Verder
werd het me al gauw duidelijk dat de ware criticus vooral zichzelf een plaatsje
onder de literaire hemel wil veroveren. Tegelijk lijken critici bang voor een
persoonlijk oordeel dat afwijkt van dat van vakbroeders. In De Standaard noemde
een recensent “Blindgangers” een ideeënroman met – hoe verzinnen ze het? – een
teveel aan ideeën. Zelf vond ik de roman best genietbaar, wat niet meer is dan
de vaststelling dat ik de groep die Joke J. Hermsen oproept best een mooie
tranche de vie kon vinden en de ideeën, die kwamen me bekend voor, vragen van
deze tijd. Een filosofische roman had de recensent het werk ook kunnen noemen,
bedenk ik me dan, maar dat zou wel eens te beladen kunnen klinken, terwijl er
niet veel mis is met een filosofische roman.
De literatuur is een bijzonder gebied in onze
leefomgeving, voor wie zich met boeken inlaat, omdat het lezen ons mee kan
nemen in de geest en het handelen van anderen. Zelf ben ik geen fan van detectiveverhalen,
maar soms kan het wel eens pakken, als de roman ook een filosofische roman
blijkt, Eco dus en “De naam van de roos”, maar bij nader inzien kan men
Houtekiet van Walschap dan toch wel voorstellen als ecologische roman, waarna
in Nieuw Deps – doorgaans onbenoemd en vergeten – kan lezen als een kritiek op
de snelle industrialisering van Vlaanderen na WO II.
Wat ook wel eens het gesprek over boeken bemoeilijkt,
blijkt de idee te zijn dat een auteur alles wat in de roman gezegd en gedaan
wordt, ook ineens ethisch in orde vinden zal, terwijl de auteur zonder schroom
kan zeggen dat hij met atrociteiten, in Justine, bijvoorbeeld, van de roemruchte
Marquis de Sade, niets te maken heeft, wat de Sade twee eeuwen later honend
terzijde schuiven zou. Jan Wolkers liet ook niet na de lezer(es) met het
bedrijven van de liefde te plezieren, waarbij de lezers en critici zich vragen
stellen over de morbide driften van de auteur. Ach ja, natuurlijk moeten we
daar niet te intens op doorgaan, op wat gebeurt wanneer mensen seks hebben met
elkaar. Maar de roman gaat dan toch over het menselijk tekort, het onvermogen
de liefde echt te beleven of de omgang met anderen te beleven zonder er ook
donkere kantjes bij te ontdekken. Lezen blijft een ontdekkingstocht door andere
levens en wat het leven in petto kan hebben. Goethe komt in de Vlaamse canon sowieso
niet aan bod, maar het lezen van “Wilhelm Meisters Lehrjahre” blijft voor mij
zo een verkenning van het leven, waarover ik wel eens dorst te spreken, zoals
met die vriendin van toen. De discussie over opvoeringspraktijk in Weimar, van
stukken van Shakespeare vond ik geestig en bijzonder actueel, nog steeds
overigens. Maar al is het een soort roman waarin mensen vanop afstand geleid
lijken te worden door wijzen die lijken op Zarastro in “De Toverfluit”, van
Mozart, Wilhelm en ook zijn vriend, die de wegen volgt die zijn vader en de
firma voor hem hebben uitgestippeld, Jago, die soldaten ronselt en Nathalie, de
schone ziel, het bleef me bezig houden, al zijn het natuurlijk geen mensen van
vlees en bloed. En ja, met Bildung hebben we toch ook wel afdoende afgerekend.
Het waarheidsgehalte van deze roman of van de Faust I
en Faust II komt bij de lezer niet aan de orde, wel de waarachtigheid, de
geloofwaardigheid van het verhaalde. We weten dat Friedrich Schiller ook
bijdragen heeft geleverd aan de roman en dat Goethe ook Schiller uitdaagde en
bijdragen heeft aangedragen. Dat we geen Duits meer lezen kan men betreuren,
maar er zijn ook uitstekende vertalingen voorhanden, zoals ook van Hans Fallada
of Siegfried Lenz en dan komt ook Unterleuten, van Juli Zeh dan weer in beeld.
Soms kan men ook niet heen om het feit dat een
schrijversleven best de moeite waard is er meer over te vernemen. Een biografie
van Couperus, die ik jaren geleden las, bracht me heel wat bij over hoe de
samenleving waarin de auteur zich bewoog en als schrijver bekendheid verwierf
eruit zag. Soms kan het gebeuren dat men te veel over auteurs wil weten, die
met het oeuvre niet zoveel te maken had of heeft. Over Thomas Mann las ik zo
een aantal interessante biografische werken, waarbij ook andere leden van de
familie, Klaus Mann, Erica Mann, de familie Pringsheim hun opwachting maken; andere
figuren, zoals Hedwig Dohm, weten onze aandacht te vangen en brengen ons bij
het feminisme in het Berlijn. Uiteraard is er dan nog de broer Heinrich Mann. Margreet
den Buurman bestudeerde de familie met grote toewijding en men kan haar
bijdragen over deze familie alleen maar in dank aanvaarden, net omdat we zo
meteen doordringen in een wereld, die we nu niet meer kunnen invoelen.
Natuurlijk is het werk van Thomas, Heinrich, Klaus Mann en Golo – de historicus
– cruciaal en toch kan men haar onderzoek niet louter zien als het uitspitten
van een schrijversleven, als het goed is, dan komen we meer te weten over hoe
deze mensen leefden en wat de grote geschiedenis met hen deed en wordt onze
historische kennis uitgebreid.
Dat alles maar om te zeggen dat een canon van de
literatuur misschien kan helpen mensen een aanzet tot lezen van literatuur te bieden,
maar de canon kan nooit de rijkdom aan literatuur herleiden tot 100 titels. Nu
zullen pleitbezorgers mij voor de voeten werpen dat ik iets insinueer dat ze
niet zeggen of zelfs maar denken. Maar het blijft wel opvallend stil als het om
romans, toneelwerk, poëzie of essays gaat die gisteren geschreven werden.
Kranten hadden de naam efemeer te zijn en de dag na verschijnen te verdwijnen
in de kattenbak, maar literatuur heeft dezer dagen evengoed de neiging in
hoofde van boekenvakmensen snel te verschalen tot onleesbare blubber. Quod
non. Conscience of Couperus,
Aagje Deken en Betje Wolf, Anna Beins en tja, Erasmus, maar dat is Latijn
natuurlijk, die kunnen we niet vergeten. Belle van Zuylen. Schreef in het Frans, dus ook niet zo invloedrijk in haar tijd? Misschien toch nog eens ter hand nemen. Wie heeft zin het daar nog eens over
te hebben?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten