De Historische Canon vs historische inzichten
Reflectie
Historische
canon
Bezwaren
doen Clio tekort
Een historische canon? Feiten die belangrijk zijn, zegt men en die jongeren moeten leren om vervolgens te begrijpen hoe het verleden ooit een heden was waarin mensen handelden. Maar het probleem met een historische canon is toch dat die een greep naar de beheersing van dat verleden doet. De afwijzing van instrumentaliseren van zo een canon valt te begrijpen, maar laat ook kansen verloren gaan tot een beter begrip te komen van het verleden.
Wat een historicus betracht? Aan de hand van bronnen
feiten en verhalen opsporen en er de waarachtigheid of graad van verdichting
van vaststellen, dat is deel van de historische kritiek, het metier van de historicus.
Nu hebben feiten zonder verband nog niet per se betekenis en dus moet men
relaties tussen feiten en groepen van feiten, narratieven bij elkaar brengen,
proberen na te gaan waar zo een verhalen elkaar tegenspreken. Wat staat de
historicus dan te doen?
Het wemelt van stemmen en geluiden over het
samenstellen van een canon van de geschiedenis die elke jongere tijdens het
middelbaar onderwijs zou moeten kennen en ook nieuwkomers zouden die in de
vingers moeten hebben. Het spijtige aan de zaak is dat men er dan weer eens
vanuit gaat dat mensen geen interesse hebben voor geschiedenis, terwijl dat
aantoonbaar niet het geval is. Open monumentendagen, erfgoeddagen zijn
aangename redenen voor uitstappen waar heel wat mensen graag aan meedoen. Anderzijds
stellen we vast dat boeken over geschiedenis altijd nog wel verkopen maar in de
media niet altijd de verwachte weerklank krijgen. Enkele namen krijgen dan weer
telkens alle aandacht, terwijl men toch ook eens zou moeten kijken naar welke
thema’s of beter nog, bepaalde periodes
behandeld worden. Waarom doet de openbare omroep zo weinig inspanningen
om de geschiedenis van Karel de Goede – vermoord in de verdwenen Sint-Donaas op
2 maart 1127 – of Diederik en Filips Van den Elzas, over Johanna en haar zus
Margareta van Constantinopel… om nog te zwijgen van Gwijde van Dampierre, maar
dat is vanzelfsprekend een non-issue, terwijl vanaf de dood van Karel de Goede
tot en met de komst van Filips de Stoute de graafschappen Vlaanderen, Henegouwen,
Holland en Zeeland en het graafschap Leuven,
later het hertogdom Brabant Europese kernlanden vormden, omwille van
economische en institutionele noviteiten. Dat men er geen aandacht voor wil
opbrengen, dat academische historici, professoren er zich ook zo zelden voor
inzetten, draagt ertoe bij dat hun kritiek aan het adres van de Canoncommissie
wat hypocriet overkomt, maar veeleer moet men erkennen dat het om een rechtlijnige
afwijzing gaat van de geschiedenis en de verbeelding van die geschiedenis. Over
Filips IV de Schone, die de strijd met het graafschap Vlaanderen aanging, horen
we al evengoed bijzonder weinig; Vooral begrijpen we de beweegredenen van die koning
niet goed, die bezig is de macht over zijn deel van het oude rijk van Karel de
Grote te veroveren en het kroondomein daartoe uitbreidt. Dat is waar de Slag
der Gulden Sporen om draait, dus ook om de gedeelde belangen van de Graaf van
Vlaanderen en stedelijke middengroepen. Intussen moeten we dan ook spreken over
de twisten tussen Vlaanderen en Zeeland over de grenzen van beide graafschappen
en met Henegouwen over allerlei kwesties, zeker ook de erfeniskwestie.
De zaak is natuurlijk dat geschiedenis uiteraard een
kwestie is van dieptezicht, waarbij men zich op het oog zou kunnen bezig houden
met kwesties die ons aardig voorkomen, maar vervolgens kan men, bij even verder
doorzoeken, nieuwe inzichten verwerven over de organisatie van de stedelijke
administratie en hoe die de hogere niveaus, dat van de centrale administratie
kan doorkruisen, omdat steden niet bereid zijn geld over te maken voor oorlogen
van de graaf, de hertog of de koning. Die centrale administraties lijken niet vanzelfsprekend
een machtsfactor, omdat de vorsten omringd zijn door adellijke groepen die zelf
hun deel van de macht en de koek opeisen. Door vernieuwingen door te voeren,
zowel inzake de administratie als de rechtspraak, de parlementen in Parijs en
geleidelijk ook geïnstalleerd in steden die onder grotere controle komen van de
koning, die de macht van leenmannen wil beperken – in Frankrijk, maar
Vlaanderen is ook leenplichtig aan de Franse kroon – ziet men de
machtsverhoudingen kantelen, maar verzwakt de centrale macht, zoals tijdens de Honderdjarige
Oorlog en de strijd tussen de Armagnacs en de Bourguignons, dan ontstaan er
nieuwe netwerken die de koning elke greep op het bestuur ontnemen.
Maar er zijn ook domeinen van belangstelling die onze
aandacht verdienen, zoals bijvoorbeeld de landschapsgeschiedenis, zoals het
studievak vroeger heette: retrospectieve Menselijke Aardrijkskunde, waarbij het
grondgebruik sinds de Romeinse tijd in kaart gebracht kan worden en wat mensen
heus wel interesseren kan. Ook de demografie, op zich een bewerkelijke
geschiedvorsing van (kerkelijke) geboorteregisters, waarbij het opvalt hoe lang
het duurt voor men van mensen exacte geboortedate kan vinden. Nu, veel van die
stedelijke archieven konden wel eens vernietigd worden bij oorlogen en andere
rampen. Op het platteland werd het uitvoering van de kerkelijke Doop-trouw-begrafenisregisters
vaak pas in de zeventiende eeuw doorgevoerd. En met Napoleon – zegt men dan –
kwam de burgerlijke stand tot stand, maar dat was al vroeger bedacht en met het
vestigen van het revolutionaire regime opgelegd. Het belang van die registers
en het onderzoek ervan bewees wijlen prof. dr. Chris Vandenbroecke met boeken
als Vrijen en Trouwen, die dertig geleden aanleiding gaven tot lezingen van De
Panne tot Maaseik.
Het opzet van die demografische studies, van retrospectieve
menselijke aardrijkskunde ook, maar we zouden het ook over klimaat en zware
rampen als gevolg van overstromingen of zelfs van vulkaanuitbarstingen op
IJsland kunnen hebben, die hun invloed hadden, zelden eenmalig maar toelaten vooral
het langere tijdsverloop te overzien. Hoe belangrijk was de zogenaamde Kleine IJstijd?
Dat kan men onder andere via de evolutie van de graanprijzen aflezen, maar ook
de opbrengsten van bierbelastingen kunnen daar inzicht over bieden.
Moet de kijker dan een volbloed en doorgeleerd historicus
worden? Neen, daartoe zal men de Universiteit bezoeken en er de nodige
studiepunten verzamelen, hopelijk ook het nodige inzicht verwerven. Maar wat
van belang is, mocht men zo een canon van historische data willen doorvoeren,
dan kan men maar beter ook proberen de nodige achtergronden aan te dragen, voor
wie het horen en lezen wil. We zouden dan ook aandacht kunnen opbrengen voor
technische innovaties en hoe bepaalde technieken een lang leven mogen genieten.
Kan het beeld van de late negentiende eeuw alleen geënt op miserabilisme? Toen was
er immers een arbeidersbeweging in opbouw ondanks wettelijke beperkingen – de beruchte
wet Le Chapelier - en intussen zagen ondernemers
nog wel eens dat hun arbeiders of arbeidsters een soort vee was, waarover ze
konden beschikken, net geen slaven, moeten we dan wel meegeven. In Gent bouwde
men rond de coöperatieve Vooruit een bestel op, waarin brood een belangrijk
goed was, maar ook een begin van de mutualiteiten, maar dus ook
volksverheffing, via bibliotheken, toneel en zangkoren, maar ook turnverenigingen.
Guy van Schoenbeek beschreef de opbouw van het Gentse model en het functioneren
ervan, waarbij duidelijk werd dat het welzijn van de arbeiders een groot goed
kon zijn. In Amsterdam kwam in dezelfde periode dr. Alette Jacobs met
hulpmiddelen voor arbeidersvrouwen om verantwoord ouderschap toe te passen. Kortom,
het beeld van de late negentiende eeuw herleiden tot scènes uit de film Daens,
lijkt me wat gemakzuchtig. Het blijkt namelijk dat arbeiders niet per se meer
last hadden van alcoholisme, maar dat een burgelijke elite, liberalen en
socialisten, vonden dat den arbeider niet zo gemakkelijk aan alcohol moest
komen, jenever dus.
Hoe we het beeld kunnen verfijnen, hoe we de betekenis
van het loon van arbeiders in de industrie en wat dat aan koopkracht aan
mogelijkheden bood, blijft doorgaans onbesproken. Meestal krijgen we dan iets
te horen over de broodprijs en dat een arbeider op een dag nauwelijks genoeg
verdient om een brood te kopen[i],
terwijl de Belgische regering – als een van de eerste – de eigen landbouw in
het nauw bracht door broodgraan in te voeren uit Amerika, Argentinië en Rusland
met nieuwe stoomschepen die snel het graan konden aanvoeren zonder bederf van
de lading. Met andere woorden, willen we de (late) negentiende eeuw enigszins
begrijpen en de mogelijkheden van de arbeiders en de middenklasse, zelfs de
elite beter begrijpen, dan moeten we vooral zien dat de veranderingen op vele
domeinen afspelen, van stoommachines tot moderne broodbakkerijen, zoals die van
Vooruit. De chemische industrie met als grote naam Solvay doet haar intrede,
studeren aan hogescholen en de universiteit wordt mogelijk voor meer mensen en
de noodzaak aan mensen die kunnen schrijven en administratieve jobs aankunnen
groeit evenzeer. Zowel in Villa des Roses, in “een ontgoocheling” over Karel de
Keizer en Kaas, zien we hoe mensen zich anders gaan gedragen en ook (heimelijk)
de ambitie koesteren een beter leven voor zichzelf mogelijk te maken. Laarmans?
Juist ja, de man die in Lijmen/het Been de trukken van de reclameman onder de
knie krijgt en beseft dat men wel een harde inborst moet hebben… alhoewel.
Maar er is meer, want Oostende en andere kustplaatsen worden
badsteden met een eigen florissant leven, hotels, banketbakkers, casino’s en in
Oostende een prachtig Kursaal dat in de oorlog verloren gaat. Maar we zien dan
ook allerlei nieuwe beroepen opduiken, van de piccolo tot de barkeeper en de uitgebreide
staf van het Kursaalorkest – al vertrekt dat na de zomermaanden weer. De
journalisten die vermelden wie er allemaal in de stad is gekomen, met dank aan
de trein, maar de voor velen vermaledijde Leopold II denkt al ernstig aan
autobanen, waarbij de Koninklijke Baan ontworpen wordt, van de Panne over
Oostende tot Knokke. Ook de nieuwe (diep-)zeehaven van Brugge op het
grondgebied van Heist dat eventjes wordt genaast voor de goede zaak, zorgt voor
gedoe, want niet iedereen wil Brugge een welvarende haven schenken, want Brugge
blijft volgens onder meer George Rodenbach het oude ingeslapen stadje. U snapt
het, ons beeld van het verleden is geen rechtlijnig verhaal en bovendien kan
men verschillende verhaallijnen soms parallel naast elkaar zien lopen, tot
nieuwe elementen alles in de war stuurt.
Oorlog? Na de slag bij Waterloo en wat gedoe in 1830 en
1831 ziet men dat België tot 1914 van oorlog gespaard blijft, maar Pruisen doet
zaken in Sleeswijk-Holstein en tegen Habsburg, (maar in 1870 komt Napoleon III
ten val nadat zijn leger bij Sedan door de Pruisen verslagen wordt). De
eenmaking van Duisland betekent in de eerste plaats geen bedreiging van het
Europese evenwicht, al blijkt natuurlijk ook dat de snelle industriële inhaalbeweging,
in de staalindustrie, de landbouwtechniek en de chemie en iets later ook elektriciteit
voor Frankrijk dat de wonden van Sedan maar niet weet te verbinden, zoekt allianties.
Zoals Christopher Clark beschrijft in “de slaapwandelaars” zal Frankrijk met
Rusland een pact sluiten, nadat het Keizerrijk, Duitsland dus, rond 1894, een
vervaldatum van een oude alliantie met Petersburg heeft laten verstrijken. Het
UK vernieuwd de oorlogsvloot en Japan wint onverwacht een oorlog tegen de
Russen. Sophie de Schaepdrijver meent dat Duitsland de oorlog is begonnen en
meent nog steeds dat het verdragsartikel 231 in het vredesverdrag van
Versailles, getekend op 28 juni 1919 ook spoort met de werkelijkheid bij
aanvang van de oorlog. Edoch, de reis van Poincaré, de president van Frankrijk –
maar niet bekleed met de macht van de presidenten van de Vde Republiek – naar Rusland
in juli 1914 met een ontmoeting met de tsaar op 20 en 21 juli, iets waar Clark
uitgebreid over schrijft, heeft voor De Schaepdrijver weinig betekenis. Dat
iemand als Karel van Isacker in “mijn land in de Kering” wijst op de volkomen verrassing
dat er een oorlog kwam tegen België, onderschrijft zij ook, maar het is me niet
duidelijk hoe de diplomatie en de toch aandachtige koning Albert niet hadden
gezien dat er een oorlog kon komen, na twee eerder kleinschalige oorlogen op de
Balkan.
Deze uitweiding laat toe aan te geven dat historici
het lang niet altijd eens zijn over “de grote gebeurtenissen” en dat het best
mogelijk is dat er divergente inzichten beargumenteerd worden. Natuurlijk zal
men de ontwikkeling van het communisme in Rusland en de Revolutie in Rusland,
eerst een burgerlijke fase met Kerenski en de Mensjeviken en vervolgens de greep
naar de macht van de Bolsjewieken in oktober 1917 – in de Russische kalender gebeurt
dat in november, de zevende wellicht – maar dat Lenin hoog spel gespeeld had en
het pleit had kunnen verliezen is geen “What
if” vraag, wel een afwegen van de houding van betrokken bij de machtsgreep. Vergeten
we niet dat Hindenburg en Ludendorff, de absolute top van het Duitse Leger, die
vanaf 1916 met bijna onbeperkte besturen en de keizer helemaal buitenspel
zetten, Lenin per verzegelde trein naar Petersburg hadden verstuurd met de
vraag/opdracht de macht te verwerven en de oorlog met Duitsland te staken.
Kerenski en co wilden namelijk eerst nog verloren terrein heroveren. Het weinig
olijke duo Hindenburg en Ludendorff zetten in augustus 1918 de SPD-top voor het
blok en dwongen hen onmogelijke vredesbesprekingen met de Fransen, de Britten
en vooral de Amerikanen aan te vatten. En dat Frankrijk voorop, maar ook de
Britse regering weinig begrip zouden opbrengen voor Duitse wensen, konden de
generaals wel bevroeden. Na de vrede van Versailles begonnen zij, vooral
Ludendorff de publieke opinie op te zetten tegen die vernederende vrede, de
zogenaamde dolkstoottheorie. De nederlaag was na het mislukte voorjaarsoffensief
van 1918 onvermijdelijk en de Keizer werd aangeraden naar Holland te vertrekken,
moeten we ook nog toevoegen. Het probleem van het Keizerrijk lag hoofdzakelijk
in de uitputting aan grondstoffen, legermateriaal, voedsel voor de bevolking en
nieuwe rekruten, al waren de gymnasiasten nog altijd bereid naar het front te
gaan.
Hindenburg had ook een hand in het aantreden van de
NSDAP en Hitler als kanselier, die binnen enkele maanden de spelregels van de democratie
onderuit haalde, ook begint met het aanpakken van de joodse bevolking, waarvan
er velen gewoon Duitsers waren. Maar ja, Ludendorff had hun verweten dat ze de oorlog
verloren hadden laten gaan door hun verraad, terwijl ze volgens de meeste bronnen
die het legerbevel heeft nagelaten loyale soldaten waren gebleken. Die
voorbeelden moeten ons ervoor hoeden dat we zomaar versies van verhalen voor
waar aannemen. Maar historici v/m kunnen moeilijk heen om het feit dat zij in
hun tijd leven en aandacht besteden aan wat in hun tijd van belang is. Zo mag
men tegelijk ook niet vergeten dat heel wat onderzoek op het oog weinig
maatschappelijk relevant lijkt, in werkelijkheid noodzakelijke bijdragen zijn
aan de kennis van wat er zich heeft afgespeeld.
Voor het opzetten van een canon ben ik niet vooruit te
branden, omdat het ipso facto leidt tot een historiografie van feiten,
evenementen en hoe dan ook ideologisch gestuurd wordt, want ingegeven door een
specifieke behoefte een officiële geschiedschrijving vorm te geven. Toch is het
nuttig een kader aan te bieden aan jongeren en mensen die hun historische
kennis opnieuw willen opfrissen. Het Nederlandse model met de vensters
waarachter weer nieuwe informatie verschijnt, lijkt me een uitstekende aanpak. Want
zo kan men zich verdiepen in wat niet onmiddellijk toegankelijk is. Historische
kennis verzamelen of als parate kennis meedragen kan geen doel op zich zijn,
maar het is wel nodig een en ander paraat te hebben om, mocht men zich daartoe
geroepen voelen, historische gebeurtenissen, fenomenen, ontwikkelingen beter te
vatten.
Een Vlaamse historische canon afwijzen omdat ze een
identitaire politiek moet schragen, kan evengoed ertoe leiden dat mensen de complexiteit
van die canon gaan inzien. Tot in de veertiende eeuw waren de vorstendommen die
nu Vlaanderen vormen bepaald geen grote vrienden, tot in de zestiende eeuw
konden steden het niet laten elkaar te bestrijden, maar dat verhaal speelde dan
weer in het grotere kader van de Bourgondische en Habsburgse staatsvorming. Hoe
men een biografie over Willem van Oranje negeren kan, blijft mij een raadsel,
want het belang van de biografie gaat over meer dan over de bestendige “armlastigheid”
van Willem, wel over hoe hij pas postuum de onbetwiste leider van de opstand werd,
maar vooral over hoe politiek bedreven werd, onder meer via drukwerken en
brieven die, als ze onderweg al niet onderschept waren door de handlangers van
de Spaanse koning, publiek werden gemaakt als dat nuttig kon zijn in de strijd.
Maar in die canon zal ook de zeventiende eeuw een plaats hebben, van het beleg
van Oostende en het Twaalfjarig bestand tot de oorlogen van Louis XIV om de
suprematie in Europa, waar dan ook het rampjaar voor Nederland, 1672 een plaats
heeft. En dan moeten we het nog hebben over de achttiende eeuw hebben, de
zogenaamde Pruikentijd. Hoe graag mensen, politici en commentatoren ook verwijzen naar de eeuw van de Verlichting, wat
ze te vertellen hebben over die eeuw blijft verrassend schamel. Het ligt er ook
wel aan dat het een Europese eeuw was, waarbij drukwerken al dan niet legaal
over Europa verspreid raakten en Brussel speelde daarbij een belangwekkende
rol. Em. Prof. dr. Yvan vanden Berghe schreef een doctoraal proefschrift over
de invloed van de Verlichting in Brugge en de Oostenrijkse Nederlanden. Het
valt op dat we er, zonder het voornoemde werk, weinig vernemen over hoe de
ideeënhistorische ontwikkelingen vanuit andere Europese landen Vlaanderen en
België toch bereiken en hoe die hier ook gaan fermenteren. Els Witte heeft in
het raam van een uitgebreid onderzoek naar de omstandigheden van de Belgische Omwenteling
– zoals wij dat hoorden – ook over de ontwikkeling van het liberalisme en de
vrijdenkerij annex vrijmetselarij een en ander gepubliceerd dat in een
geschiedenis van Vlaanderen toch een plaats zou moeten hebben.
Een canon vormt zich doorgaans min of meer spontaan en
zoals Bart van Loo aangaf in zijn boek “De Bourgondiërs”, krijgen we die via publicaties
als Artis Historia en ’s Lands Glorie, zelf vond ik in de huisbibliotheek onder
meer “op de vleugels van de tijd” over de Nederlandse Geschiedenis, waarin
sommige canonieke hoogte- of dieptepunten van de Nederlandse geschiedenis
kritisch tegen het licht gehouden worden door een schoolmeester. Van Julius
Civilis en de opstand der Bataven via de Opstand (1566 – 1648) over
stadhouderloze tijdperken en glorieuze zeeoorlogen om te komen tot Thorbecke en
de aanloop naar WO II en de watersnoodramp van 1953 die ook bij ons slachtoffers
maakte, maar lang en breed vergeten is; in Nederland volgde de onderneming die
we kennen als de Deltawerken met als sluitstuk de waterkering op de Oosterschelde
die de stroming van zeewater niet zou tegenhouden tenzij bij zware storm en verwacht
extreem hoog water. Kritische geschiedschrijving, leerde ik daar al vroeg, kon
evengoed leiden tot het vormen van een aantal beelden van historische momenten
en ontwikkelen, een canon dus. Het komt er dus op aan, aan jongeren en andere
geïnteresseerden een aantal handvaten aan te reiken om de ontwikkelingen van de
samenleving doorheen de tijden te begrijpen. Dat hoeft noch kan een teleologische
geschiedbenadering te bieden, want het heden kan nooit de onvermijdelijke
uitkomst zijn van die eeuwenlange ontwikkelingen op velerlei domeinen.
Bovendien komt het mij voor dat het aanbrengen van
heuristische kwesties om tot historisch inzicht te komen, jongeren, studenten
en andere geïnteresseerden ertoe brengen zal het belang van gekozen canonieke
data wel zeer te nuanceren en toelaten verder te zoeken naar hoe die
geschiedenis verlopen is. De vrees voor instrumentalisering van de
geschiedschrijving, c.q. van de historische canon, kan men begrijpen, maar men kan
dit counteren. Het valt me op dat de goede redenen waarom men een canon – al dan
niet met de zegen van de regering – afgekondigd wil zien een ander probleem
oproept. Vaststellend dat wie intens met geschiedenis en geschiedschrijving
bezig is, vanzelf een parate kennis opbouwt die zich geleidelijk tot een groter
samenhangend geheel vormt, zonder dat dit een verhaal van alleen zegepralen en
overwinningen kan zijn, kan men ook overwegen dat zo een canon geen eindterm
is, maar net aanzet tot de ontwikkeling van bredere inzichten. In Vlaanderen
zou zo een teleologische benadering moeilijk zijn, in het huidige Vlaanderen
meen ik, maar ook in de Europese context kan men de geschiedenis niet bepalen
tot de grenzen van dit landsdeel. Pirenne zelf schreef zijn Histoire de la
Belgique vanuit het bronnenonderzoek en hoewel men er de laatste decennia over
zwijgt, vormt zijn Histoire vaak genoeg de grondslag van inzichten die door de
Vlaamse Beweging worden gekoesterd, maar evengoed ten onrechte vergeten
ontwikkelingen. Een canon van onze geschiedenis, mits goed gepresenteerd, kan
hoogstens een denkkader bieden met een immer voorlopig karakter. Zo overigens
kregen we geschiedenis bij de betere leraren op college.
Bart Haers
Uiteraard
passeren in de stuk vele namen, over wie ik op mijn blog al schreef. Misschien
zou een bibliografie aangewezen zijn, maar dat zal dan een afzonderlijke
oefening worden.
Afbeelding van handboek Historische kritiek van Walter Prevenier, Marc Boone en Martha Howell is in deze kwestie over de door de Vlaamse Regering gevraagde Canon wel zeker relevant, want het gaat over het historische metier en hoe we aan de hand van bronnen op feiten kunnen botsen en vervolgen feiten samenbrengen tot een feitenrelaas.
[i] Een interessant en vlot toegankelijk artikel kan men lezen bij Maria de
Waele.
De Waele, M., (2002) “Koopkracht en
levensstandaard in België en Vlaanderen tussen 1800 en 1990”,
Tijdschrift voor industriële cultuur 20(77). doi: https://doi.org/10.21825/tic.v20i77.8199
Reacties
Een reactie posten