Oudemanszonde


Recensie

Gelukzalige herinneringen
De schrijverij verkend door de auteur zelf


Maurice Maeterlinck, Bulles bleus, Herinneringen van geluk. 2011 Lannoo pp. 152; 19,99 €


Dit boek verdient inderdaad een publiek, niet enkel in Gent, maar uuk ver daarbuiten. Zoals ook andere schrijvers aan het einde van hun leven zoekt hij een weg naar de bron die hij aanboorde en waaruit zijn schrijverij kon ontstaan. Markant genoeg vond ik via DBNL (Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren) een artikel uit de Gids (1890) over het prille werk van Maurice Maeterlinck en verwijst naar de grote hulde die hem  de toen bekende criticus Mirbeau bracht om vervolgens uitgebreid over La Princesse Maleine de lof te zwaaien, waarover ook Maeterlinck zelf vertelt.  Fascinerend te zien hoe de tijd zelf in dit boekje aan het werk is, de tijd die herinneringen (ver-)vormt, de tijd ook die mensen vormt.

Men doet in Gent, de geboortestad van de schrijver, symbolist bij uitstek terecht moeite om de herinnering aan de man in leven te houden, hoewel men wel een halve eeuw vergeten leek te hebben. Over Maurice Maeterlinck werd slechts met romanisten gesproken, met kenners van de franse literatuur. Zelfs bij een eerdere grote tentoonstelling over Joris of Georges Minne werd bij mijn weten niet zo heel veel van Maeterlinck gewag gemaakt. Maar ook de heruitgave van Buysse’s reisverhalen werd een weinig bezwaard met de inbreng van derden. Nu, het boek is mooi uitgegeven en dat stemt ons wel vreugdevol. En dat boekje, "de Vroolijke tocht", geeft een aardig beeld van de vriendschap tussen Buysse en Maeterlinck. 

Maar wie leest nog Les Serres chaudes, L’oiseau bleu of andere werken van de man, laat staan zijn essays? Maar dan nog, als je sommigen hoort over dit boek, dan heb je niet echt een idee van de kwaliteit van de auteur Maurice Maeterlinck omdat men blijft hangen in het soms grappige taalgebruik. Bovendien is het symbolisme voor ons niet vanzelf te vatten. Het komt mij wel te gemakkelijk voor te zeggen dat men het moeilijk kan opbrengen oude teksten te (her-)lezen want dan kan men niets meer lezen en dat is natuurlijk al te gek. Hoezo? Omdat we dan inderdaad afgesneden raken van klassieken, maar ook van de auteurs van de moderniteit. En daar behoort Maeterlinck toe, hoezeer we ook denken dat hij een oude krokodil is. Het punt is dat het symbolisme, passend in een lange stroming van romantiek en romantische auteurs toch vooral een vorm van kritiek is op het wetenschappelijke denken van zijn tijd. Vergeten we niet dat rond 1890 de Tweede Industriële revolutie volop op gang kwam en dat de vorderingen in chemie en natuurkunde voor snelle verandering zorgde.  Op dat ogenblik drukte Maeterlinck met hulp van Minne zijn Princesse Maleine op ambachtelijke wijze, terwijl men elders met nieuwe druktechnieken de productie van goedkope publicaties op grote schaal aanvatte. Het is opvallend hoe in dit boek Maeterlinck door juist niet het verschil aan te geven de oude tijd laat herleven, met vigilantes en andere dingen die in 1948 niet meer bestonden.  

Nadenkend over de betekenis van het symbolisme, niet zozeer in cultuurhistorische zin,  wel als voorstelling van de wereld en de dingen die men kan bevroeden ontkomt niemand aan de indruk dat het onvatbare ons leven even goed vormt als het evidente en duidelijke. De discussie over de nalatenschap van Freud woedt nog maar eens een keertje en symbolisme heeft er niet direct te mee te maken, maar toch heeft Freud in het modernisme zaad te kiemen gelegd waaruit heel wat van de sterkste werken zijn voortgekomen. Het symbolisme heeft, zeker in Nederland en België een andere evolutie gekend dan in Frankrijk, maar toch valt het op, dat het hier meer impliciet in de kunsten aanwezig was. Het gaat over een licht dat de voorwerpen, mensen anders kleurt dan we hen gewoonlijk opmerken.  .

Wellicht heeft Pascal Mercier het niet zomaar bedacht, toen hij zegde dat hij niet kon leven in een wereld zonder kathedralen, ook Maeterlinck laat zien dat hij die priesters niet zou kunnen missen. Maar hij laat duidelijk blijken dat hij het geloof niet delen kan en zo ontstaat een houding tegenover de kerk die niet enkel dubbelzinnig is. Hij gelooft niet maar hoopt het geloof wel te delen. Hij wil erkennen en weten dat het wel niet waar is, maar dat een priester een schitterende rol vertolkt, als hij de zieken bezoekt, als hij de zondaars de zonden vergeeft, zonder zelf, als priester te geloven in wat hij vertelt. Kan het nog verwondering wekken dat Maeterlinck een essay schreef over Jan van Ruusbroeck, wellicht een van de belangrijke mystieke stemmen in de Nederlanden die het verhaal van het mysterie wisten te vertellen. Maeterlinck wekt in dit boek de indruk dat hij al vroeg het mysterie op het spoor kwam.  

Wat Maeterlinck over de Pastoors te zeggen heeft getuigt van diezelfde meerduidige benadering die in dit boek telkens weer opduiken. Maar hij zal het wel menen als hij schrijft:

… Zijn de laatste behoeders van de laatste heilzame illusies. 
Het zullen niet de lafhartige, bloeddorstige en ons bedreigende dwaasheden zijn,
die zullen vervangen wat we zijn verloren. 
(pp 71)

Maurice Maeterlinck is niet de enige die aan het einde van zijn schrijversloopbaan terugkijkt naar de bronnen van dat schrijverschap, naar wat hem bewoog. Dan is er nauwkeuriger lezing nodig van dit boek, want  Gent neemt een bijna mythische gedaante aan, blijkt het leven zich af te spelen op meerdere niveaus en bovendien bespeelt de auteur de topoi van de bourgeoisie, de hypocrisie en een wankelmoedig modernisme. Het portret van zijn oom, die als vrijgezel leeft en eindelijk niet de last wil van het vaderschap, het lijkt een typische houding in de 19de eeuw, van mensen die er om allerlei redenen toe komen de toekomst maar aan anderen te laten. De andere oom, die ook al als een rentenier lijkt te leven en zich met kunsten inlaat, het is duidelijk en niet zonder warme spot dat de oude Maeterlinck de wereld van zijn jeugd en jonge jaren in beeld brengt. De oude Maeterlinck besteedt aan zijn tijd bij de paters in de Savaanstraat en aan de gevoelens van de jonge knaap en jongeman bij de Jezuïeten. Het is sinds de 18de eeuw in Frankrijk zo dat de Jezuïeten voor gluiperds en ondermijners van de Franse natie gehouden worden. La France Galicane wilde niet van een orde weten die niet echt de Franse staat en koning steunden, maar die wilden gebruiken. Er waren Jezuïeten aan het hof van Louis XIV en een was er zelfs biechtvader van de koning. Om die redenen kon de oude Maeterlinck, zeer vertrouwd met de Franse geest, niet anders dan te zeggen dat zijn jaren bij de Jezuïeten voor hem afschuwelijk waren. Maar leest men door, dan blijkt dat verhaal genuanceerder. Uiteraard, want de jonge Maeterlinck had nooit tot schrijven kunnen komen zonder een degelijke opleiding. Het beeld laat een grote spanning zien tussen wat hij ten gronde dacht over de paters en de werkelijkheid die hij beleefd heeft. Onder meer Stefan Zweig laat in “De wereld van Gisteren” een analoge tweeslachtigheid doorklinken.

We zouden het kunnen hebben over de scène in het badhokje, waar hij en zijn vriendje elkaar beloeren en waar een puberale obsessie voor de ander aan de orde is. De jongensvriendschap, die hier tot intimiteiten leidt is toch ook een klassiek thema in memoires en romans waarin het jonge leven aan de orde is, zeker als er kostscholen aan te pas komen. Tegelijk laat hij Jan Berchmans en die andere jeugdheilige; Lodewijk, Louis van Gonzaga, waar de Jezuïeten toen groots mee uitpakten, opdraven, bloedarme knapen die men niet navolgen zal. Wie na de roepingenretraite toetreedt tot de orde, krijgt het niet onder de markt. Kenmerkend vernemen we dat vader Maeterlinck een sceptische gelovige blijkt, die met moeite zijn Pasen houdt – iets wat wij geenszins meer kennen – en die hem, de jonge knaap ervan weerhoudt al te zeer op te gaan in de Maria- en andere bonden, omdat het volgens hem baarlijke nonsens is.


Het boek vertelt ons Gent, Zwijnaarde en zeker ook wel Oostakker, plaatsen die ik ken, goed ken, omdat ik het college ken, omdat ik ook Rijvissche ooit eens bezocht, er althans voorbij reed, toen ik toevallig langs binnenwegen door Zwijnaarde reed, met een Hondaatje, een motorfiets. Maar ik ken Gent omdat ik er zoveel jaar als collegejongen en universiteitsstudent heb gelopen en gekeken. En toch is het niet het Gent dat wij leerden kennen, net honderd jaar nadat de auteur er als jonge blaag rondstruinde. Gent telde toen evenveel bruggen als straten, krijgen we te lezen. Vooruit, Bond Moison, de boekentoren, het bestond nog niet. Het station was nog niet verplaatst en het Zuid nog niet het plein dat wij kenden. De wereld is natuurlijk veranderd, de Wereldtentoonstelling van 1913 was er nog niet over gegaan, het Braunplein noch het Sint-Baafsplein zou men gevonden hebben; want de oude straatjes en huizen waren er nog. . De grote transformatie van de stad lag zelfs nog niet op de tekentafels maar niettemin blijft het opvallend dat de geest van de stad wel sterk aanwezig is in dit verhaal.

Het zijn deze elementen, zoals ook  zijn verhaal over zijn honden, die Maeterlinck toelaten te tonen hoe zijn verhouding tot de wereld om hem heen bezield is, maar zonder zelfspot gaat het niet. Zelfs het overlijden van zijn jongste broer blijft een merkwaardig stuk, omdat het een theatraliteit laat zien die het leven volgens de auteur nodig heeft.

Deze zonde van de ouderdom kan mij daarom wel bekoren, omdat we zien hoe in dit leven de moderniteit vorm gekregen heeft. De oorlogen verdoemt hij. Maar wat met die passage over de Jood. Na 1945 dit schrijven en dat men er niet over spreekt hoe hij in een paragraaf een jood beschrijft zoals die ook in het boek van Eco aan de orde is. Zo kan men ook niet voorbij aan zijn beschrijving van zijn oom die in Diksmuide leeft en ons toont dat het oude wereldbeeld echt niet meer van deze tijd is, anno 1948.

Deze zonde van de ouderdom vertelt ook wel meer over hoe Maeterlinck op zijn werk terugkijkt en jeugd en jonge jaren als bron ziet van zijn schrijven. Oscar, de broer die jong sterf, speelt een rol in zijn lof aan de nederige zielen. En als hij aan het zegt dat hij met de levenden zou willen omgaan als met de doden die hem omringen, komt de idee van het mystieke wel heel sterk naar voor. Ik denk daarom dat boeken in de markt zetten echt wel iets delicaats is. Men kan niet dit boek goed vinden en tegelijk voorbij gaan aan de draagwijdte van ’s mans werk en visie. En de tentoonstelling in Gent over Minne en Maeterlinck nu laat zien dat we wel van de beeldhouwer kunnen genieten, maar het is moeilijker om iets te voelen voor la princesse Maleine aandacht op te brengen, laat staan dat we er echt iets van kunnen vinden. Nu, in dit boek komen ook Paul Verlaine en Villers de l’Isle-Adam aan bod. Het is een literair universum waar weinigen nog mee in contact komen. Zeker, dat is geen must, maar als je leest wat de vriend van Maeterlinck vertelt, Cyriel Buysse, dan mag men niet vergeten dat Maeterlinck, zoals Verhaeren de houding van de Vlamingen tijdens WO I hebben afgewezen en daarentegen vooral hun aankleven van de Franse cultuur  hebben uitgedragen. Voor zover we het kunnen zien was ook Cyriel Buysse het daarmee niet eens. De strijd tegen wat Vlaams was, zoals de kringen rond Verhaeren en Maeterlinck deden blijft een goed bewaard geheim. Mij doet het weinig en verandert niets aan de waardering voor deze vertaling, maar men moet er zich wel bewust van zijn dat de schrijver geen oog heeft voor wat er in Gent in het bijzonder en Vlaanderen in het algemeen aan de hand was. Die blindheid getuigt van een zekere hulpeloosheid, maar ook, zoals wel eens op te merken valt in geschriften uit die tijd, van een vijandigheid tegen het Duitse en “daarom” ook van het Vlaamse. Gezien de tijdsomstandigheden kan men die heftigheid van de gevoelens wel begrijpen. Maar men kan ze niet negeren. Brel, die wel vaker literaire teksten omsmeedde tot chansons – we denken aan “de woestijn van de Tartaren” van Dino Buzatti, dat hij tot een machtig chanson verwerkte – heeft in zijn burleske over de Bourgeois wellicht ook geput uit de visie die Maeterlinck in dit boekje presenteert. Het was een van de uitlopers van de beweging van het modernisme in de vele domeinen van het bestaan, dat Brel over de bourgeois, in meerdere chansons scherpe zelfspot liet klinken, zelfspot die ook in dit boekje pertinent aanwezig is.

Faut vous dire Monsieur
Que chez ces gens-là? 
On ne vit pas Monsieur
On ne vit pas on triche 
(uit Brel, Ces gens-là)

De Franstalige cultuur in Vlaanderen kan men echter niet afwijzen, maar we moeten het werk van Maeterlinck toch niet hoger aanslaan dan nodig is , vooral als we niet lezen. Le trésor des humbles bijvoorbeeld is wellicht een van de boeiendste essays die over het mystieke gaan, onder meer over de mogelijkheden van de stilte en in dit boek is het wel sterk aanwezig. Op dat moment kan men niet anders dan verwijzen naar Felix Timmermans, die op een analoge wijze het verhaal van een Vlaamse mystiek in een Europese context aan de orde stelt. Kortom, Maeterlinck is meer Vlaams dan hij tijdens zijn leven wilde erkennen, maar met deze zonde van de ouderdom maakt hij dat op een sprankelende melodie duidelijk. Maar er is ook Karel van de Woestijne, die in zijn stukken in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een wereld schept die neigt naar Maeterlinck en toch meer de onze is. Het zakelijke van Karel van de Woestijne sluit zijn lyriek niet uit en dat is wat me in dit boek opviel: Maeterlinck zoekt hoe de blauwe vogel in een schoolopstel opdook en hoe Golaud hem onverwacht toespreekt, wijl Golaud nog niet geschapen is. De literaire aandrang van dit boekje staat niet los van zijn vroegste werk, Les Serres Chaudes, maar is er als oudemanszonde het orgelpunt van. 

Bart Haers


Reacties

Populaire posts