Hoe links zijn de media
Reflecties
Het
verhaal van de media
De ideologie van de
koude steen
![]() |
John Rawls als leidsman van een generatie of meer bewogen denkers. |
We begonnen onze reflecties over het
ideologiedebat omdat we ontgoocheld waren over de reeks die de krant De
Standaard bracht, terwijl we de idee zelf nog altijd best interessant en belangrijk
vinden. Maar we moeten terug naar de media, print, radio, televisie en ook wel
via het internet. De vragen die we ons stellen betreffen de kwestie of een
krant, een omroep vandaag een commercieel product kan zijn en tegelijk een
ideologie verkopen.
Het verhaal is bekend, de kranten, journalisten
zijn links, enfin, 70 % zegt een voorkeur te koesteren voor het linkse
gedachtengoed. Duidelijk is dat niet want het gaat over een geheel van
opvattingen waarbij men niet meer over de basis zelf spreekt. Al een aantal
jaren heb ik de discussie gevolgd over de rechtvaardigheid en de idee dat de
wereld moet veranderen. John Rawls schreef in 1971 een belangwekkend boek A theory of Justice waarin hij de rechtvaardigheid volkomen wil realiseren
en als rechtvaardigheid naar voor schuift het feit dat niemand achtergesteld
mag zijn, wat de omstandigheden van de ouders ook is. Het discours over
rechtvaardigheid werd in ons land onder andere door Philippe Van Parys en Frank
Vandenbroucke gesteund met wetenschappelijk onderzoek. Media hebben dit
discours meegenomen maar niet uitgelegd. Hoezeer het werk van John Rawls ook
van belang is, het blijft in de sfeer van het sociaal contractdenken en heeft er
ook de aperte nadelen van. In het debat over de onderwijshervormingen spelen
deze inzichten mee. Bovendien zien we dat andere inzichten, zoals van Martha
Nussbaum over de prangende kwestie hoe men voor mensen mogelijkheden kan
scheppen, met respect voor de waardigheid van de persoon, nauwelijks aan de
orde komen.
Intussen merken we dat in het onderwijs de
aandacht voor technische vaardigheden eindelijk niet voldoende is, terwijl we
zeker weten dat niet iedereen die opleidingen moet volgen, maar gekwalificeerd
technisch personeel opleiden blijkt voor veel alfa’s eindelijk niet aan de orde.
De kwestie is dat beroepen in de technische sector best goed betaald worden, en
ook zeer veel voldoening blijken te geven. Toch zijn onderwijsdeskundigen en
journalisten niet bij machte aandacht te besteden aan de charme van wiskunde
en/of van technisch vernuft. Omgekeerd vindt men algemene kennis wel van belang
en ik zal er niet op afdingen, alleen me afvragen of de omgang met algemene
kennis niet als bedenkelijk argument geldt om juist niet voldoende aandacht
over te hebben voor een vorming die goed uitkomt voor de jongeren, weliswaar
niet op het moment van de opleiding zelf, maar later.. in het werkzame leven.
Kan het bevattelijk gemaakt worden dat
hervormingsgericht beleid inzake onderwijs wel eens ongewenste gevolgen kan
hebben? De doelstelling om elk kind gelijke kansen te geven is geen
onderwijseigen criterium. Elk kind en elke jongere de kans geven een talent te
ontwikkelen op een zo hoog mogelijk niveau, dus optimale ontplooiingskansen, dat
lijkt me wel gebonden aan het onderwijs. Maar hoog niveau is niet of techniek
dan wel Latijn en Wiskunde, hoog niveau betekent binnen de opleiding de
leerling nu net zo hoog mogelijk op te tillen. Het verhaaltje van de vakmannen
die alleen maar af moeten kunnen lezen wat er op een plan staat, wat er op de
gebruiksaanwijzing staat, kan men maar beter opbergen.
De gelijke kansen krijgen een ander perspectief
als men beroepsonderwijs en technisch onderwijs weet te waarderen als het
scheppen van mogelijkheden voor jongeren om zich uit de naad te werken en er
nog arbeidsvreugde aan te beleven. In het huidige onderwijsdebat komt deze
wijsheid niet aan de orde, noch als het om het studeren zelf gaat noch om wat
er later volgen kan, een arbeidzaam leven.
Hendrik de Man schreef Der Kampf um die Arbeitsfreude,
verschenen in 1927 (dus lang voor hij zijn fatale besluit nam de partij, de BSP
op te heffen en de vakbond tot collaboratie aan te zetten). Maar Hendrik de Man
was ook de man die geleidelijk ontdekte dat er problemen waren met het
socialisme, eerder nog met het marxisme en hij had kritiek op het optreden van
de SPD in Duitsland. Men kan natuurlijk bezwaarlijk zeggen dat in 1927 De Man
al dacht aan collaboratie bij een eventuele inval. Overigens, zijn plan de Man
was net een poging om de fascistische verleiding tegen te gaan. En daarom wordt
niet zo heel veel meer gesproken om deze ook voor de sociaaldemocraten zo
belangrijke maar onvatbare waarheid, namelijk dat werk dat geen vreugde in de
arbeid niet echt belangrijk kan worden voor mensen. Arbeidsvreugde wordt, zo
krijgt men de indruk wordt in het huidige tewerkstellingsdebat eerder
weggelachen.
Van Hendrik de Man naar Jacques van Doorn is
niet zo een grote stap, want Jacques van Doorn wees er in zijn laatste werk op
dat de SPD er in Duitsland niet in geslaagd was aan de Republiek van Weimar de
nodige stabiliteit te verlenen[1].
De erfzonde? Het aanvaarden van de macht uit handen van Hindenburg en de
militairen die sinds 1916 de feitelijke macht hadden en de Keizer nog
nauwelijks voor de parade inzetten. De regering moest ook onmiddellijk de
betogingen in Berlijn en andere steden beteugelen en zag alleen in repressie
heil. Van Doorn wijst echter op iets anders: het egalitarisme van de SPD stak
de (geschoolde) arbeiders behoorlijk tegen en ze wilden er niet van weten omdat
ze zich in hun beroepstrots gekrenkt voelden. Maar zelfs dat andere topic, het
nationalisme, c.q. het afwijzen van de nationaliteit als thema in het
socialisme was voor arbeiders die vaak gevochten hadden in WO I een probleem,
want zij konden niet anders dan hun land genegen zijn. Volgens Jacques van
Doorn speelde die spanning mee toen arbeiders kozen voor de NSDAP. Ook de
ervaringen van de oorlogsafwikkeling, de Ruhr-Bezetting door Frankrijk en
België had zo wel enige invloed op de gemoederen. Jacques van Doorn noemde het
in zijn essay Het falen van de Sociaal-Democratie
maar dat betekent overigens niet
dat schuld voor dat falen zomaar bij de leiding neergelegd moet worden. Wel dat
men de eigen positie als partij en als verantwoordelijken van die partij niet
anders kon opvatten en invulling geven. Van Doorn wijst m.i. hier op een
tragische positie van de SPD.
Men weet of hoort te weten dat de Duitse
Sociaal-democraten zeer sterk waren in het behandelen van theoretische
vraagstukken en daarbij voor Europa behoorlijk leidinggevend waren. Het
probleem lijkt erin te bestaan dat volgens de sociaal-democraat Jacques van
Doorn velen de mening toegedaan waren dat ze anno 1923 nog steeds een partij
was die kritisch moest staan tegenover de anderen, maar dat de eigen
uitgangspunten boven elke twijfel verheven waren. Voor de goede orde, de partij
had in de nadagen van WO I plots de macht toegeschoven gekregen vanwege
Lüdendorf en co, zonder dat die verantwoording hebben moeten afleggen voor hun
desastreuze oorlogsbeleid. Bovendien konden ze in de bekende treincoupé bij
Compiègne (Rethondes in 1918) niet bedingen aanwezig te mogen zijn bij de
vredesbesprekingen. De opstanden in Kiel, Berlijn, München en andere steden
waren niet per se tegen de nieuwe regering gekant. Toch zou de regering de hulp
van ijlings gevormde vrijkorpsen te hulp roepen om zowel de burgerlijke
betogingen als de pogingen tot het oprichten van Arbeiders- en soldatenraden te
smoren. Met andere woorden, Jacques van Doorn wist heel goed dat de SPD op zeer
wankele grond de regeringsverantwoordelijkheid kreeg toegeschoven. In 1919
werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht – wiens vader stichter en
vooraanstaand lid van de SPD was geweest – vermoord, in 1922 werd Walther
Rathenau vermoord. Moeten we nog hebben over de vele putches en ander endemisch
geweld in een ontwrichte samenleving? Misschien toch ook de vaststelling van
Wibke Bruns dat de economische situatie voor haar grootvader echt wel
problematisch was en dat de man in zijn militaire functie blijkbaar glorieerde.
Als zakenman wilde hij zekerheid en stabiliteit, als mens en burger kon zij
niet om de opgezweepte geest van nationalisme heen die hem bevangen had en ook
de zoon, haar vader in de greep hield. Maar de mislukte aanslag op 20 juli 1944
maakte duidelijk.. tja wat? Alvast dat Hans-Georg Klamroth mee betrokken was
geweest bij de putsch, enfin terecht gesteld was geworden.
In een artikel in Res Publica 2008 concludeert
Stefan Rummens na een uitgebreide
analyse van het essay van Jacques van Doorn:
Deze
argumentatie illustreert echter de belangrijkste tekortkoming van van Doorns hele boek. Hoewel de verhouding tussen
nationalisme en socialisme het centrale thema ervan vormt, geeft de auteur
nergens een theoretische onderbouwing van deze concepten. Door het ontbreken
van een duidelijk conceptueel kader kan van Doorn dan ook uiteindelijk niet
overtuigen. Het blijft immers onduidelijk waarom de meer gangbare visie, die
het nazisme als een totalitair regime met een nationalistische (in plaats van
socialistische)ideologie beschouwt, niet even goed of zelfs beter in staat is
om de “nivellerende tendenties” die van Doorn ontwaart, te verklaren. (Res Publica 2008 – 3 p.
340)
Vervolgens zal hij met analyse van Claude
Lefort hopen aan te tonen hoe die nivellerende tendenties in het Nazisme
voortkomen uit het totalitaire karakter van het systeem, niet uit de
(gemeenschappelijke) socialistische ideologie. Lefort deed wel onderzoek naar
de communistische machtsgrepen in Oost-Europa. Vervolgens lezen we dat van
Doorn zelf aangeeft dat er geen sprake is van een socialisering van de
productiegoederen in Duitsland onder de NSDAP. Maar tegelijk was er wel het
vierjarenplan en dienden ondernemingen zich wel aan de opdrachten van productie
en aankopen te conformeren.
Stefan Rummens geeft aan het adres van Jacques
van Doorn een kritiek af die nogal stevig oogt, maar mij helemaal niet kan overtuigen.
Ten eerste had Jacques van Doorn als een van de leidende figuren in de
Nederlandse PVDA wel heel goed voor ogen staan hoezeer zijn analyse zijn
geestesgenoten kon en zal storen. Vervolgens is het werk van Jacques van Doorn
nu net een aanzet tot kritische zelfreflectie ter linker zijde. Uiteraard ligt
het in de geest van Mein Kampf besloten dat Hitler als hij er de kans toe
krijgt de Joden zal aanpakken, dat hij de idee van de Lebensraum zal
realiseren. Maar in 1923-1924, zelfs in 1936 weet Hitler wel dat hij daar op
dat ogenblik zelfs geen schijn van kans toe geeft. Stefan Rummens leest het
boek van Jacques van Doorn als een kritiek van de man op de sociaaldemocratie
en daar vergist hij zich niet. De vraag die van Doorn stelt, leest Rummens
evenwel niet, want hij, de oudgediende stelt zich overduidelijk vragen bij het
voortdurende vermogen van Links het eigen gelijk niet te onderzoeken. In
het eerste deel van zijn essay, van 1848
tot 1918, besteedt Van Doorn overtuigend aandacht aan de discussies binnen de
SPD, waarbij Karl Kautsky, August Bebel en Wilhelm Liebknecht het hoge woord
voeren en in de marge Fernand Lasalle en nog beetje verder van het licht verwijderd
een Ferdinand Domela Nieuwenhuis hun inzichten te berde brengen in congressen,
tijdschriften en andere brochures. Daarbij staat de theorie, de uitwerking van
modellen centraal. De aanpak van de gesocialiseerde productiemiddelen en de
noodzaak daartoe, maar evengoed de discussie rond het Congres van Gotha, waarna
Karl Marx kiest voor geweld indien het anders niet vooruit zou gaan, vormen
voor Van Doorn het mentale kader waarin Links in Duitsland handelt en denkt.
Hier kunnen we ook terug aanknopen bij wat we
zegden over arbeidsvreugde, zoals Hendrik de Man dat voorop stelde, want
Jacques van Doorn laat in zijn werk zien dat veel mensen in het nieuwe Duitsland – dat van de NSDAP vaak
best bereid bleken voor de leiding, de leider te denken. Ook ziet van Doorn
voorbeelden van onderzoekers die zeer voortvarend bezig waren met chemie en
materiaalonderzoek… terwijl anderen de schijn konden ophouden dat ze goed bezig
waren en intussen de boel de boel lieten. Voor Jacques van Doorn waren de
Duitse arbeiders en ondernemers best bereid zich in te zetten voor het herstel.
Maar er waren er ook, zoals Hans Scholl, zoals dat echtpaar waarover Hans Fallada
schreef, zoals ook Johannes Fest die het geloof nooit hadden of door de
omstandigheden verloren waren.
Zelfkritiek, voor zover Stefan Rummens lid zou
van de SP-a, maar als intellectueel ontbreekt bij de lectuur van dit artikel
anders wel. De idee dat alles wat toevallig links lijkt, maar desastreus uitpakt
kan niet links en moet wel rechtgeaard klinken. Is het niet dat wat men met
recht en rede de kerk vaak verweten heeft. Nu kan men vandaag natuurlijk niet
beweren dat Links en het gedachtegoed van de SPD geen betekenis heeft gehad,
men kan vooral vaststellen dat de strijd van meer dan anderhalve eeuw tussen de
ideologische stromingen een interessante samenleving hebben opgeleverd, een
samenleving waarin de gedachtenstrijd best interessant kan zijn.
Voor ik daarop voortborduur wil ik toch wel
iets anders aan de orde stellen, namelijk dat als het over de jaren 1930 gaat,
waarbij men dan nog eens de jaren 1940 vergeet en van de jaren 1950 zegt dat ze
ook niet echt tellen, namelijk dat er in Duitsland ondanks de gekende
voorstelling van zaken dat het nazisme bij iedereen in het Derde Rijk steun
vond. Niet zo lang geleden verscheen er in vertaling een boek van Hans Fallada,
Alleen in Berlijn (geschreven in
1947) over een echtpaar dat van mei 1940 tot 1942, 43 postkaarten deponeerde in
Berlijn met de oproep zich te verzetten tegen het Nazisme en Hitler, dat ze
misdadigers waren en gore bende dieven die de democratie onderuit hadden
gehaald. Fallada heeft zich gebaseerd op een waar gebeurd feit van zo een
echtpaar. Alleen de Vlaamse media lijken dit soort gebeurtenissen niet zo
belangrijk te vinden. De reden? De nuances verstoren het conceptuele kader. Het
valt immers niet te ontkennen dat de discussies over de oorlog in Vlaanderen
over goed of fout gaan, niet over hoe mensen zo konden worden.
Het overheersende beeld
Het blijft me toch wel verrassen hoe vandaag de
mediamensen soms onbewust inzichten overnemen van de eigen vijanden. Wie de
afgelopen vier jaar de opgang en val – net niet – van Obama heeft gevolgd, kan
niet anders dan opmerken dat de beschikbare informatie over het leven in de VSA
en de inzichten van de burgers van de VSA in hoge mate bij Fox News werden
gehaald. Natuurlijk is er reden tot kritiek van het beleid van Obama en dus ook
om die kritiek te brengen. De afgelopen dagen was er sprake van de drones als
middel om een geheime oorlog te voeren en gezworen vijanden te voeren. De
president zou de opdracht daartoe moeten geven. De Senaat kan en moet dat
beleid volgen en doet dus ook. De procedures zijn er dus en worden ter hand
genomen. De andere vraag is de opportuniteitsvraag, want wie zich geen vragen
stelt bij de onderliggende vragen over – the horror, the horror – het
militair-industrieel complex en de vraag of en hoe Obama dat monster onder de knie te krijgen, mag
het mij komen uitleggen.
Het is niet een linkse criticaster uit San
Diego die de term Militair-inudstrieel
complex uit de hoed getoverd heeft, maar de afscheid nemende president
Dwight Eisenhower die vond dat de Amerikanen hun legers en de kosten voor de
bewapening binnen de perken moeten houden en meer gebruik maken van
diplomatieke middelen zoals Obama die in Caïro studenten ging toespreken. De
hele discussie over de wapenarsenalen van de VSA en het feit dat zeer weinig
Amerikanen te maken hebben met de oorlog, waardoor men zich kan verkijken op de
mogelijkheden van oorlog en tenslotte de vrees bij Amerikanen voor een zacht
eitje door te gaan, klinkt hier in nieuwsuitzendingen door. Het geeft
aanleiding tot een zeer hybride berichtgeving. Want men toont graag het falen
van de soldaten in Afghanistan, maar de hele discussie over de aanwezigheid van
Amerikaanse troepen in de wereld en vooral – ook weer de afgelopen weken in het
nieuws – het transporteren van geheime gevangenen blijft een moeilijke kwestie.
Aan de ene kant ziet men dat de discussie over War on terror nu bijna
toegeschreven wordt aan Obama, terwijl dit het werk is van de grote groep rond
Reagan en vader en zoon Busch, waarbij de laatste enkele principes van de
Amerikaanse constitutie gewoon aan zijn laars heeft gelapt. Toch zien we die
distinctie niet in de media. Moet Obama er komaf mee maken? Liefst wel, maar
het gaat om puin ruimen en dan mag je geen nieuw puin maken, toch?
Onze mediamensen
Volgens allerlei onderzoeken zouden we noch in
politici noch in journalisten nog veel vertrouwen hebben. Soms zegt men dat de
bevolking te rechts is en de journalisten te links. Voor mij maakt het niet uit
als ik een goed stuk lees of het van Rik van Cauwelaert is of van Mia
Doornaert, maar vergeleken met stukken in NRC, FAZ, The Economist, Le Monde –
ofwel worden we concreet en dan noemen we enkele bladen, ofwel blijven we vaag
en wordt niemand er wijzer van – zijn de stukken hier te lande niet altijd wat
men zou mogen hopen. De vraag is niet altijd of de auteurs zelf dat zo willen,
de redacties willen vooral een eigen profiel – maar met journalisten die
voortdurend voyageren tussen de kranten en bladen valt dat niet meer
aannemelijk te maken – zodat het vooral een soort brullen is, maar van een
leeuw zonder tanden.
Nu merk ik ook wel dat veel mensen graag roepen
dat journalisten te links zijn en dat er enkele jaren geleden onderzoek naar is
gedaan, maar ik heb teveel achting voor het Linkse gedachtengoed opdat ik dat
ernstig zou kunnen nemen. Men kan immers niet zomaar elk vooroordeel dat is
blijven hangen gaan hanteren als een ideologisch onderbouwd inzicht of het als
zodanig voorstellen. Van populisme zijn we doorheen de afgelopen decennia niet
gespaard gebleven, maar als Stefan Rummens verwijst naar Cas Mudde en beweert
dat men een heldere definitie van populisme kan geven, dan is dat het
overdenken waard:
Voor
Mudde zijn partijen immers populistisch als ze zich beroepen op het (fictieve)
beeld van een homogeen en eengemaakt volk, gekenmerkt door een volonté
générale, die zij op exemplarische wijze menen te belichamen en die door het
politieke en maatschappelijke establishment miskend wordt (23, 150-157). (Res Publica ibidem)
Welke partijen of politici hebben zich niet
beroepen op die gedachte? Het homogene volk? De onbegrepen burgers? Het is een
definitie die weerlegd kan worden want geen partij die nog niet claimde via de zuil
het hele volk te vertegenwoordigen, want zo goed als elke partij had op enig
moment de ambitie zich als volkspartij te presenteren. Dus is er niet een
partij populistisch, maar is het elke
partij gegeven populistisch uit de hoek te komen, zij het niet altijd met
evenveel succes. Het is dan ook interessanter in de leer te gaan bij Chantal
Mouffe en na te denken over hoe politiek bedreven kan worden, want daaruit
kunnen journalisten en andere commentatoren van de actualiteit ook hun eigen
positie opmaken. Dit is in geen enkel geval een oproep tot censuur, maar wel
een voorstel om anders tegen het politieke gebeuren aan te kijken. Want veel
populisme komt voort uit de wijze waarop commentatoren naar politieke
discussies kijken. Anders dan Mouffe is voor hen de politiek een strijd op
leven en dood en met als inzet de enige waarheid, zodat niet de discussie
centraal staat maar het finale resultaat, een politicus of politica die
sneuvelt op het veld van eer en afgevoerd wordt.
Zoals al aangegeven kan het onderwijsdebat
hiervoor model staan. Kort gesteld: wie voor hervormingen is, voortvarende
hervormingen kan het alleen maar bij het rechte eind hebben. Wie tegen is, kan
vanzelfsprekend alleen maar blind zijn voor de werkelijkheid en kan er alleen
maar van verdacht worden de gouden toekomst van onze kindjes in de weg te
willen staan. Maar niet alleen is de tegenstelling zwart tegen wit, ook zal men
in het taalgebruik vervolgens de grote woorden niet schuwen en tot slot zal men
er zich geen rekenschap van geven dat het
volk anders denkt, of liever relevante delen van het volk, leden die
inderdaad niet tot het middenveld behoren maar wel een redelijk zicht op de
zaken hebben (leden van beiderlei kunne). Maar intussen weten we ook dat de
middenklasse niet tot het volk kan behoren, zodat die tegenstemmen van geen tel
zijn oftewel de toepassing van de Hollandse rekenkunde. Dat de commissie
Dijsselbloem, de man die nu de Eurogroep leidt, besloot dat de
onderwijshervormingen in Nederland sinds 1980 zeer voortvarend zijn besloten en
uitgevoerd, zonder consultatie van de leerkrachten of de ouders, blijft in
Vlaanderen een weinig besproken nieuwsfeit. Het is wel eens aangehaald, maar
niet echt van voetnoten en codicillen voorzien.
Dat mensen over het welzijn van de jonge
leerlingen in het basisonderwijs bezorgd zijn en hen daarom met de vermaledijde
gesel van de herhalingen en herhalingen te bedenken, is een pedagogische vloek.
Dat een gedicht kunnen declameren zonder de tekst bij de hand te hand hebben
niet alleen een zaak is van vanbuiten leren, maar ook van het oefenen van het
geheugen, ontgaat de pedagogen. Het gaat erom dingen op te bergen in het eigen
geheugen en het ten gepaste tijde bij de hand te hebben. Inzicht in de taal
verwerven is ook al zo een doodzonde, want we spreken toch niet met voltooide
en onvoltooide deelwoorden of zeggen tot geen voorzetselvoorwerp of meerwerkend
voorwerp? Natuurlijk niet, maar om de eigen taal onder de knie te krijgen kan
het handig zijn die dynamiek te leren kennen.
Voor het middelbaar onderwijs geldt dat elke
jongere de eindmeet zou moeten halen maar moet dat voor iedere leerling(e) dezelfde
zijn? Kan men jongeren dan geen landbouwschool laten volgen? Of zich uitleven
in techniek? De gelijkheid die men wil bereiken sluiten verdraagzaamheid ten
aanzien van anderen uit en respect voor wie anders leeft wordt ook niet
bevorderd. Men begrijpt niet dat die aanpak van gelijkheid voor de samenleving
en voor personen ondragelijk kan zijn. Elke afwijking hoeft ook niet
geproblematiseerd te worden.
Toch heeft onder andere de Krant De Standaard
zich tot doel gesteld de hervorming te steunen en veel te doen om het te
bevorderen. Ook binnen N-VA zijn er mensen die bij de encommissionering van het debat de keuze van de hervormingen wel
zagen zitten. Dat er een petitie was om de hervormingen opnieuw te bekijken,
was voor de krant geen nieuws, alleen toen Bart de Wever zich tegen de
hervorming keerde, was Ter Zake te pramen voor een discussie omdat dit nog maar
eens de strijdbare politiek van de heer minister van Onderwijs zou laten zien.
Sindsdien is het debat wat gesmoord. Maar de vragen over het waartoe van de
hervormingen en vooral de ideologische grondslagen, zoemen nog steeds in het
rond. Die blijven zedig bedekt, want hoeveel mensen delen de visie van Rawls
over rechtvaardigheid? Dat is naar mijn inzicht het probleem in de media, dat
journalisten hun ideeën niet altijd voldoende onderbouwd expliciteren, desnoods
in een langer artikel, waarin ze bepleiten waarom men die gelijkheid en
rechtvaardigheid toch moeten begrijpen zoals Rawls dat voorop stelde. En dan
mogen anderen, waaronder uw dienaar daartegen inbrengen dat die idee van
gelijkheid misschien niet voldoende respect aan de dag legt voor de
individualiteit van de persoon.
Slotsom
De media zijn niet links in een doordachte
betekenis, maar vele journalisten hangen wellicht wel een ondoordacht
gedachtengoed aan dat hen is aangereikt aan de hogeschool of universiteit. De
discussies over het linkse gedachtengoed kunnen moeilijk gevoerd worden want
wie er zich aan waagt, zo mocht ook de in 2010 overleden sociaaldemocraat
Jacques A.A. van Doorn ondervinden, loopt onverwacht snel tegen banvloeken aan.
Stefan Rummen vond het boek van de oude ideoloog maar niets, omdat er te weinig
met duidelijke concepten gewerkt werd of nog omdat het conceptueel apparaat te
weinig uitgebouwd was. Het socialisme van Bebel en Kautsky kon noch kan
verbonden worden met Hitler en diens bende. Dat Jacques van Doorn nadacht over
de intrinsieke zwakte van het socialisme, kon Stefan Rummen niet accepteren.
Voor hem heeft Van Doorn het fout voorgehad en kon het socialisme dat in de
Weimarrepubliek staatsdragend was, niet mee de basis hebben geleverd voor het
nazisme. De totalitaire opvatting heeft op sommige terreinen effecten gehad die
vergelijkbaar zijn met het socialistische ideaal? Welnu, de hele periode van
Weimar lang, schrijft Jacques van Doorn, heeft de SPD geen kans gehad om de
ideale samenleving vorm te geven, want tot 1924, 1925 was het een grote ellende
in Duitsland met de hyperinflatie, om na een klein intermezzo van beloftevolle
verbeteringen voor bedrijven en burgers, waarna het land de gevolgen van de
crisis in 1930 keihard heeft moeten ondergaan. Waarom zou het dan een schande
zijn, bedenk ik mij dat er in dat gedoe van Hitler en co iets van een goede
leer verwerkt is, of dat de arbeiders, moe van de ellende en werkeloosheid in
de NSDAP zagen wat hen werd voorgehouden: fierheid als arbeider en als burger.
Het is die houding van Rummen en Blommaert,
maar ook inzake onderwijs van Guy Tegenbos die ons opmerkzaam moet houden
wanneer de democratie in gevaar dreigt te komen. Men kan dan maar beter bij
Chantal Mouffe te rade gaan. Democratie verdraagt intern debat maar geen strijd
op leven en dood. Verwijten aan één partij toesturen dat die de kluit belazert,
zonder de eigen posities te onderzoeken, draagt de kiemen in zich van
verblinding. En democratieën gaan onder als de burgers, eventueel een
middenveld de politici alleen maar negatief bejegenen. Kritiek vergt eerlijke
analyse en acceptatie van wat goed is.
Met andere woorden, we formuleren hier zelf een
ideologisch kader van wat wij menen dat democratie kan zijn. Paternalisme is in
elk niet gewettigd. Ni Dieu, ni maître! Maar ook wel, zowel Camus het
beschreef, de bereidheid om ja te zeggen. Anders blijft er niets over, ook niet
van democratie. De strijd en de verontwaardiging kunnen dus maar beter
vervangen door redelijke argumentatie en de uitwisseling van de gedachten.
Journalisten doen er toch goed aan hierover na te denken, maar anders even
goede vrienden.
Bart Haers
[1] Jacques
A. A. van Doorn (2007), Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie
en de triomf van het nationaal-socialisme, Amsterdam, Mets & Schilt.
Reacties
Een reactie posten