Wie is het Publiek?
Reflectie
Voor
wie de klok luidt
Hoe
verloopt politieke communicatie
![]() |
Ernest Hemmingway schreef de roman For whom the bell tolls over de Spaanse burgeroorlog, waar partijen niet meer met elkaar konden spreken, maar gingen vechten. |
Nadenkend over de discussies omtrent ideologie
in Vlaanderen, viel het mij op dat de verschillende partijvoorzitters niet echt
konden zeggen hoe hun kiezers en vooral mensen die recent niet voor hen hebben gestemd over hun verhaal denken. Het komt mij
gepast voor te kijken naar dat publiek en dus een heel ietsepietsje naar
mezelf. Waarom zouden mensen, burgers gevoelig kunnen zijn voor de verhalen van
de verschillende partijen?
De titel kwam bij op toen ik me bedacht dat er
een tijd was waarin de ideologische twisten in het bloed gesmoord werden, met
name in Spanje van 1936 tot 1939, de burgeroorlog dus, die dan toch veel
internationaler was dan we doorgaans vernemen. Dat de schrijver Ernest
Hemmingway in Spanje was om verslag uit te brengen van de strijd van Internationale
brigades tegen de Franco en de Falange, weet men nog wel, maar welke wekroep
was er in het spel? En als hij dan zijn boek schrijft, For whom the bell tolls over zijn ervaringen als correspondent in de
Spaanse Burgeroorlog, begrijpen we dan dat hij meer betrokken was dan we ons
kunnen voorstellen? Wie er zich geen rekenschap van geeft dat de oude wonden
van de burgeroorlog nog steeds gemakkelijk open te rijten vallen, vergist zich
niet enkel in de Spaanse opiniemakers, maar ook in de burgers. Toch lijkt ook dat
nog altijd een zaak van opiniemakers, voor zover wij ermee te maken hebben.
Maar die opiniemakers spreken mensen aan die dat bij nacht en ontij graag
horen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de discussie over goed en fout in
Nederland en ook bij ons blijft men die oude discussies wel eens opwarmen.
De wekroep van de ideoloog
Het blijft altijd merkwaardig als men ziet hoe
in soms belangwekkende momenten mensen een zeer gearticuleerde opinie laten
indikken tot een ideologie. Men vergeet wel eens dat de ontwikkelingen op
economisch, sociaal, technologisch vlak tussen 1870 en 1960 enorme evoluties
zich hebben voorgedaan op demografisch, politiek en cultureel vlak. Aan de
vooravond van WO I, zonder er bewust mee bezig te zijn, waren er in de kunsten
verschillende vormen van modernisme gaande, zoals Philipp Blom het schreef in
de Duizelingwekkende jaren over de
periode voor augustus 1914 en waar hij weigerde aan te nemen dat er zoiets als
een voorgevoel bestond dat de oorlog op het continent mogelijk was, laat staan
aanstaande. Nu is het opvallend dat zowel in Frankrijk, Parijs als in
Duitsland, Pruisen, Berlijn in juli 1914 zo hard schreeuwden om oorlog, terwijl
in de kleine landen, zoals België de regering en het parlement hoopten op een
heropvoering van 1870, maar dat was door het militaire commando al lang bijgesteld.
Het (verbeterde) Schlieffenplan voorzag een doortocht door België.
Na de oorlog zou de ramp van de eindeloze
moordpartij, de ontnuchtering van burgers en het verlies aan welvaart – het
verlies aan BNP werd pas moeizaam opnieuw bereikt, na WO II. Men kan aan deze
realiteit niet voorbij als men de lokroep van ideologen, van bewegingen wil
begrijpen. Stefan Zweig en andere auteurs beschreven hoe in de jaren na WO I hoe
de wereld onmiskenbaar veranderd was. Nieuwe landen kwamen te voorschijn, oude
keizerrijken verdwenen. Oude zekerheden over de eigen plaats in de samenleving,
bijvoorbeeld in het UK waren plots minder zeker.
Zag men in zo een omstandigheden in de
middeleeuwen wel eens bijzondere figuren van stad tot stad trekken om de
gelovigen ertoe aan te zetten zich te buigen over de zonden en boete te doen,
dan ziet men in de jaren 1920, uiteraard geënt op de voorgaande ontwikkelingen
een hoop ideologische bewegingen ontstaan, die mensen de hoop boden zichzelf of
voor de samenleving een beter lot te bewerken.
Een beter mens – een betere wereld
De ontgoocheling over de verloren kansen en de
verloren toekomst zette in de sommige periodes heel wat mensen ertoe aan iets
beters te verwachten dan op een ander het geval zou zijn. De ervaring van de jongeren in Antwerpen, die
men doorgaans gewoon activisten noemt, omdat ze met de Duitsers mee wilden
werken, tijdens WO I, maar te jong waren voor de verregaande bereidheid van
August Borms en anderen van de Duitsers de onafhankelijkheid af te smeken, maar
anders dan de groep in Gent rond Dirk Domela Nieuwenhuis was deze groep bij
nader toezien eerder anarchistisch dan reactionair. Paul van Ostaijen maar ook
de anderen, zoals Jan Albert Goris, beter bekend als Marnix Gijsen en de in
1920 neergeschoten Herman van den Reek keken eerder naar een links paradigma.
Wat was hun ideologie? Het was vooral een sterk geloof in het modernisme en een
afwijzing, ook na de oorlog, van de voortzetting alsof er niets gebeurd was of
veranderd.
Zoals er net voor WO I al het futurisme was en
andere manifesten die de afgelopen periode als een verbastering zagen… vonden velen dat het gewone verder gaan zin
had, want de moderniteit vergt dat men alles beter op elkaar af zou stammen.
Het is geweten maar niet altijd geaccepteerd dat socialisme en ethisch
voortvarende inzichten niet per se met elkaar rijmen. Modernisme speelt zich op
verschillende terreinen af en die congrueren, zoals Philipp Blom aangaf niet
vanzelfsprekend, wel integendeel, voortvarende inzichten van wetenschappen
blijken best tot een iconografische blindheid, dat wil dan zeggen geen
kunstwerken te kunnen waarderen. Veel van die facetten van de omgang met modernisme
blijven vandaag in de discussies over conservatieve en andere houdingen
onbesproken.
Het probleem is overigens dat pleiten over een
betere wereld voor gevolg heeft dat men alles afwijst wat er bestaat. Van de
Amerikaanse revolutie kan men veel zeggen, maar niet dat er volkomen tabula
rasa gemaakt wordt met de bestaande bestuurlijke regelingen. De Franse
Revolutie in de fase dat men de eenheid zo ver als mogelijk doorduwde,
Robespierre en co, was in zoverre revolutionair dat het de hele wereld in
Frankrijk aan de rede wilde onderwerpen en de eredienst van de Rede instelde.
Maar uiteraard was het een tijd van zuiveringen, waarbij de vijanden van de
revolutie wordt uitgeroeid. Andere revoluties hebben bewust ervoor gekozen deze
revolutie mee te nemen als een kopieboek, waarmee men alles kan regisseren. We
denken dat het nuttig is te beseffen dat zelfs die evolutie in feite op oudere
mechanismen berust, waar een nieuwe beweging ontstaat omdat de oude wereld niet
meer lijkt te voldoen.
De wereld verbeteren betekent in de
revolutionaire traditie dat men alles overnieuw zou maken. De Britten hebben
met hun Glorious revolution een aantal oude gebruiken afgeschaft, maar de
vernieuwingen blijven beperkt. Toch kan wel eens vaststellen dat wat als een
eeuwenoude traditie zou wezen in feite van recente datum is, zoals het sluiten
van pubs om 23:00 u pas in de 19de eeuw ontstaan was om
drankmisbruik te beperken. Vandaag hebben we nog altijd de vraag waarom er
sluitingsuren moeten zijn, maar ja, een cafébaas kan toch niet 24/7 tappen?
Het lijkt een detail, maar in de details komen
de perspectieven aan de orde. De overheid heeft een aantal taken, zoals het
verzekeren van de openbare orde. Mensen willen voor zichzelf die orde en
veiligheid, maar houden er zich daarom niet per se aan tegenover anderen.
Toch kan ik mij maar moeilijk voorstellen dat
dit het enige is wat mensen met de staat, de samenleving verbindt, voor zover
men er zich rekenschap van geeft. Het punt is dat men hier een zekere
emotionaliteit niet kan ontkennen en vervolgens dat die emotionele
betrokkenheid in verhalen vorm krijgen. Ideologieën die zich op
internationalisme beroepen verliezen dat wel uit het oog. Stefan Zweig zelf
wist zich een kosmopoliet maar kon naderhand de verdwenen Dubbelmonarchie en de
landen die daarin vielen niet vergeten. Maar die betrokkenheid kan men ook niet
zomaar nationalisme noemen, in de zin dat men gaat vertellen dat deze of gene
bevolking echt een volk zou wezen en bovendien superieur aan andere. Ik verneem
dat er in Spanje een aantal groepen zijn die een vorm van superioriteit durven
in te roepen.
Het verlies van betrokkenheid en het overdreven
belang hechten aan de band tussen volk en land, volkeren en een grotere
structuur als de EU kan bezwaarlijk zonder gevolgen blijven. Toch zien we dat men
nog steeds gelooft dat het zinvol kan zijn te werken aan de heroriëntering van
de instellingen en procedures die hoe dan ook democratisch tot stand gekomen
is. Alleen heeft men, zeker na 1979 nagelaten de inzet van bepaalde
beleidskwesties, zoals de Eenheidsakte in het publieke debat te gooien, maar
ook heeft men niet gezocht naar een consensus.
Dat kan uiteindelijk moeilijk, valt te vrezen,
of het nu op het nationale vlak of op het Europese niveau besproken wordt, de
onderliggende uitgangspunten oftewel ideologische vooronderstellingen spelen
mee zowel bij degene die duiding geeft als bij degene die de boodschap te
verwerken krijgt. Wie Big Government een probleem vindt, omdat de staat veel
onnuttige uitgaven zou doen, mag niet verbaast zijn dat wegen op zeker moment
niet meer onderhouden worden, rioleringen en andere voorzieningen niet meer
werken. De ideologie van het nut én van de winstmaximalisatie kan men dan wel
rationeel noemen, de vraag is of mensen niet anders in elkaar zitten. Precies
de marketing maakt gebruik van de tegengestelde visie om mensen aan het
consumeren te brengen, van vakantieverblijven all inn tot apps voor om het even
wat. Dan doorbreekt men het rationele discours, tenzij in de notie prijs en
kwaliteit die in evenwicht moeten zijn.
Als we dan kijken naar de wijze waarop de grote
actoren, banken, productiebedrijven naar de overheid kijken, dan merkt men iets
heel eigenaardigs, want als er teveel ongeschoolden zijn die ze niet kunnen
gebruiken, dan zorgen zij wel voor rapporten om de overheid aan het verstand te
brengen dat er meer ingenieurs nodig zijn. Anderen vinden dan weer dat mensen
vooral consumenten zijn en sommige consumenten zijn het ermee eens.
De betere mens? De betere samenleving? Het
lijkt een kwestie van invalshoek, maar men kan zich afvragen of een blijvende
welvaart in dat perspectief enige plaats hebben, terwijl het ook duidelijk
geworden is dat beleid op langere termijn niet zo eenvoudig te realiseren valt,
omdat men de onbedoelde gevolgen pas naderhand aan de oppervlakte komen. Want
beslissingen die met de beste bedoelingen genomen worden, hollen zich
geleidelijk uit en blijken al eens, als ze sociaal bedoeld zijn anders uit te
pakken. Daarom is continuïteit van fundamenteel belang. Veranderingen
aanbrengen moet kunnen, als er voldoende draagvlak voor is. Alleen weet men
niet altijd voldoende hoe verschillende beslissingen op elkaar inhaken.
Het publiek weet beter
Een van de moeilijkste facetten van een
ideologiedebat dezer dagen is dat de reflectie over beslist beleid, maar ook de
beleidsvoorbereiding vaak niet het publieke forum halen, tenzij er sprake is
van fraude of malversaties, misbruiken en ander ongerief. Toch is het debat
over de vraag of de kostprijs van het DKO mag verhogen, terwijl men voor
sportclubs zoekt naar wegen om de btw-verplichtingen te verlagen en is dat
intussen ook beslist.
Voor het publiek, het kiesvee… zou het van
groter belang zijn dat de sportclubs cola kunnen geven of verkopen zonder
btw-verplichtingen achter de hand dan dat kindjes én volwassen tegen een
redelijke prijs naar het DKO kunnen. Gezondheid is een groot goed en sport is
goed voor de gezondheid, dus ligt het voor de hand dat men de kindjes graag
ziet ploeteren op het voetbalplein of in het zwembad. Dat sport gezondheid in
de hand werkt is niet zonder betekenis,
maar een mens heeft ook andere vaardigheden, zoals muziek, declameren en toneel
spelen of zelfs schilderen, tekenen, beeldhouwen en wat al niet meer. De
creatieve mogelijkheden van een kind bevorderen is een belangrijke zaak.
Mijn vraag is dan of er ooit een goede
kostenanalyse gemaakt werd van beide domeinen, die overigens elkaar niet hoeven uit te sluiten.
Waarom zou het publiek er afkerig van
staan, van de inspanningen die gedaan werden en worden om jonge kinderen inderdaad,
ongeacht de achtergrond van thuis de kans te geven naar de academie te gaan om
eventueel in de fanfare te laten spelen. Ook die fanfare hoeft niet
zelfbedruipend te wezen, als er maar goed gebruik gemaakt wordt van de
subsidies.
We meten de houding van het publiek hierover af
en merken dat op de dag van het DKO Klare een groot aantal getuigenissen van
mensen die vroeger en nu genoten hebben van het aanbod. Maar kritische stemmen
brengen hiertegen in dat Klara nu eenmaal het zwakke broertje is van de openbare
omroep. Misschien heeft de omroep wel geen trouwer publiek dan op Klara? Maar
dit is een onvoldoende element in de discussie. Het publiek dat interesse aan
de dag legt voor kunst en cultuur, zo menen sociologen immers, zou behoren tot
de betere klassen in de samenleving. Dat de gelijkheid niet gerealiseerd werd,
ligt voor de hand, maar ook is duidelijk dat veel mensen voor zichzelf en hun
kinderen wel degelijk iets van die cultuur wensen. Men vergeet namelijk dat de
generaties die na 1945 school liepen, er elk vijf tot tien jaar een steeds
groter contingent middelbaar onderwijs ging volgen. Men zegt verder vaak dat
arbeiders nog steeds lijken op de arbeiders van de kolen- en staaltijd, terwijl
men enerzijds de arbeider van de grote staalindustrie, de Chemie etcetera
onderschat, terwijl men het proces van embourgeoisement uit het oog heeft
verloren, naar ik vrees bewust. In elk geval, in 1975 kon men in de academie
van Eeklo en de afdeling Waarschoot niet beweren dat die kinderen, waaronder uw
dienaar niet zomaar als eenduidig tot de middenklasse behorend wegzetten. Het
tegendeel was het geval en dat geeft aan dat het moeilijk te begrijpen zou zijn
als alle van die mensen als ouders later geen belang zou gaan hechten zijn aan
dit deel van de opvoeding.
Het debat over deze kwestie en over andere
kwesties kan noch in hoofde van het publiek noch in hoofde van de beleidsmakers
in het luchtledige gevoerd worden. Er gaan inzichten over goede opvoeding, over
het goede leven aan vooraf. Het pleit niet voor vertegenwoordigers van het volk
dat ze bewust eenzijdige inperkingen maken van de publieke opinie of anders
gezegd de publieke opinie herleiden tot een meerderheid in een opiniepeiling,
over bijvoorbeeld de vraag of elke Vlaming zot is van Vlaanderen mooiste, de
Ronde van Vlaanderen dus. Dat lijkt niet ideologisch, maar reducties als deze
kan men moeilijk anders zien dan als een opiniërend optreden.
Het publiek bestaat voor ons niet als een
homogene massa en bovendien is niet iets elitair omdat het de voorkeur van een
klein aantal burgers wegdraagt. Dan zou auto’s tunen een elitair besogne zijn,
terwijl het volgens velen eerder een marginale bedoening is. Of wat met biken? Het gaat er dus om dat de
bevolking zeer verschillend is, de diversiteit groter is dan sociologen en
marketeers of trendspotters willen aandragen. Aan de andere kant zal men
niemand verbieden, denk ik dan, gebruik van de bestaande technologische
middelen te maken, al is het om een debat te openen over de nadelige gevolgen
van Vaticanum II.
In deze benadering weet het publiek wel beter,
maar ergeren velen zich vaak aan misplaatste generalisaties, omdat er voldoende
mensen zijn die andere voorkeuren koesteren, die voor de meerderheid zelf ook
niet zonder betekenis is. Bij de verkiezingen sinds 1982 heb ik vastgesteld dat
de resultaten van de verkiezingen vaak zo geduid werden dat ongewenste
voorkeuren niet de nodige aandacht kregen. Men kan met zeer goede argumenten de
verkiezingen van 24 november 1991 zien als een aardverschuiving in een richting
die men niet
wilde. Maar hoezeer ik ook geschokt was door die aardverschuiving, ze gaf aan
dat er meer aan de hand was dan het verhaal van de kloof met de burger. De
burger had de regering weten vallen, meen ik mij te herinneren over een
bijzonder heftige discussie aangaande uitvoerlicenties van wapens en vervolgens
werd daar in Vlaanderen niet meer over gesproken. De verkiezingen voorbij heerste
er ontsteltenis en werden we plat gegooid met alle mogelijke onheilscenario’s
die we over ons hadden geroepen. We? Toch alleen de kiezers van toen nog het
Vlaams Blok? En mogen kiezers in eer en geweten hun geheime stem uitbrengen?
Hoe ga je dan om met een visie waar men het niet mee eens is?
Nu blijken er zich steeds meer verrassingen
voor te doen bij verkiezingen, zodat het moeilijk wordt te verwoorden wat de
kiezer wil. De kiezer wil dus niets, deze kiezer heeft een aantal
verwachtingen, maar kan net zomin als een journalist voorspellen dat er iets
mis zal gaan op de markt van goedkope hypotheken, zoals in 2008 het geval was.
Toch wist Geert Noels ons via Trends op de hoogte te brengen. De hele golf van
problemen die na de val van Lehman Brothers op ons af is gekomen, waarbij
prognoses van de toekomst, na september 2008 plots op niets bleken gebaseerd
hebben we in het debat niet afdoende behandeld gezien.
Het publiek
Wie bent u, wie ben ik en hoeveel mensen zijn
het zomaar met elkaar over alles eens, over sportbeoefening, kunst,
televisieprogramma’s, onderwijs, infrastructuurwerken, gezondheidszorg en nog
wel een dozijn andere vraagstukken? Het punt is dat veel mensen weten dat een
goede rechtsorde voor henzelf en omgeving van belang is. Het punt is dat veel
mensen weten dat de financiering van het overheidsapparaat in functie zal staan
van wat men ervan verwacht. Het punt is: politiezorg mag niet uitlopen op
pesterijen, zoals met de GAS-boetes het geval is. Kortom, dat publiek waar men
zo graag denigrerend over doet, goed opgeleid als het is, weet wel dat men het ijzer
moet smeden als het heet is, maar niet met blote handen kan breken.
Het publiek bestaat uit even zoveel individuen
die zich al dan niet veel gelegen weten aan het overheidsoptreden. Wie oplet
weet dat men eens beslissing genomen is de uitvoering van het werk wordt van
competente mensen, zoals zijzelf. Velen kunnen aan de borreltafel zagen over
een ambtenaar of een arts of iemand anders, wie de zaken goed volgt, weet dat
er met de competentie doorgaans niets mis blijkt te lopen.
De vraag is dan waarom mediastemmen zo graag
over het volk spreken, soms verrassend paternalistisch uit de hoek komen. Maar
daarbij vergeten dat de slimme, sluwe, lepe burger hen best ook kan gebruiken.
Er wordt veel gepraat over politieke beslissingen, over scholenbouw, maar goed,
iedereen die als bouwheer optrad of optreedt weet wat bouwen impliceert. Daarom
denk ik dat als men elkaar wat meer zou waarderen en vertrouwen, zonder naïef
te worden, dat de discussies over het beleid wel eens anders kon gaan verlopen.
Voor wie de klok luidt? Voor elk van ons, van
de gevallen van politiezoneproblemen in Hasselt tot de discussies over de
geheime dienst die in de pers gelekt zijn. Wat van belang is? Niet enkel de
feiten van kleine en grote corruptie, die strafrechtelijk doorgaans hun beslag
krijgen, maar ook het algemene en zeer doelgerichte geachte beleid, dat lang
niet altijd de doelen bereikt die men voor ogen heeft staan.
De
wijsheid van het publiek, waar men wel eens over spreekt, maar doorgaans met
een zekere meewarigheid, bestaat wel degelijk en men ziet dat dagelijks,
hoezeer men ook gefascineerd kijkt naar de tegenvoorbeelden. Toch lopen
nagenoeg geen mensen hier met een wapen rond of is men sowieso geneigd altijd
te snel te rijden. Het gebeurt en door de wet van de grote getallen komt men
natuurlijk uit bij een behoorlijk aantal inbreuken, waarbij men wel moet kijken
naar het aantal grote inbreuken waarbij er sprake is van bewust negeren van de
regelgeving. De wijsheid van mensen kan men niet zomaar negeren, want anders
dreigt men zeer paternalistisch uit de hoek te komen, wat eigen is aan experten
en aan mediamensen.
Discussie over mentaliteit en maakbaarheid van
de mens
Sinds de jaren 1970 is het paradigma ontstaan
dat er iets schort aan de mentaliteit van de mensen. De mensen stoken verkeerd,
rijden verkeerd, vrijen verkeerd, kijken neer op vreemdelingen en nogal wat
zaken meer. Eerst de zure regen, dan de klimaatverandering, altijd waren er
punten om voor te strijden, altijd zijn er denkbeelden die men moet veranderen.
Seksisme? Dat mag niet. Maar hoe erg het gesteld is met seksisme in het
dagelijkse leven? Overdreven machogedrag wordt zo te zien niet meer geslikt
maar ook op andere terreinen kan men vaststellen dat mensen er een redelijk
gedrag op nahouden, maar dat lijkt men niet van belang te achten.
Het modewoord participeren en participatie kan
ik alleen als een hoax zien, want ofwel is men vrij, vrij van druk om ergens
aan deel te nemen, ofwel moet men mensen dwingen met van alles mee te zijn. De
eis modern te zijn, zoals Baudelaire die presenteerde was en blijft
interessant, omdat in feite niet duidelijk is waar het om gaat. Het aanbod, aan
theater, musea en muziek is behoorlijk rijk en wie dat zou betreuren lijkt mij
een vreemde vogel. Aan de andere kant, afgeven op de kunstenaars omdat het rare
kwasten zijn heeft ook niet veel zin. Bovendien, men is toch de tijd voorbij
dat kunst vooral trendy zou moeten zijn. Het mag toch weer over iets gaan en
binnen het genre de mogelijkheid hanteren.
We zien dat de opvatting van pure en
onversneden vernieuwing in vele domeinen van de samenleving aan de orde is,
zozeer dat mensen wel eens middelen gebruiken die niet deugen. Wie betrapt
wordt, krijgt de roe, zoals sommige wetenschappers mochten ervaren. Een zaak
als die van de Duitse minister die 20 jaar na het behalen van haar doctoraat
beschuldigd wordt en bestraft wordt omwille van plagiaat. 20 jaar later dus,
maar wel uitgebracht door een krant. Klopt het? Volgens de universiteit ligt de
fout geheel bij de dame en treft haar geen fout. Continuïteit van de instelling
betekent dat de opvolgers toch moeten weten dat de commissie toen de plagiaat
niet gezien heeft. Zeg nu zelf, tenzij de dame een heel obscure brontekst
gebruikt had, hadden de leden van de leescommissie en de examinatoren dit toch
moeten opmerken. Het blijft mij verbazen dat de universiteit niet overgaat tot
een zelfonderzoek. En dat zelfonderzoek kan men niet alleen van de universiteiten
vragen maar ook van andere actoren.
Het publiek kijkt niet enkel toe, maar als men
voortdurend alle blogs of alle berichten op Facebook en andere sociale media
afdoet als het werk van losers, tenzij men een merk wordt of is, dan loopt de
discussie in het honderd. Want dat betekent dat de commentaren van de burgers
zonder mandaat er niet toe doen en dat betekent dat men de democratie niet
ernstig neemt. In die zin was het project van David van Reybroeck wel degelijk
van belang, al had ik bedenkingen. Maar is het niet dat wat vele burgers
kenmerkt, men steunt iets of wijst het af, maar met enig voorbehoud, maar niet
zoals de oude heer Briest het stelt: “omdat het alles zo onoverzichtelijk is…”
wel dat een aantal zaken toch wel weinig doorzichtig of vooral overzichtelijk
zijn. ´
Het punt komt steeds weer aan de orde dat men
spreekt over vrijheid, vrijheid van mening, van vereniging en vrijheid van
verplaatsen. Op al deze punten hebben we de afgelopen decennia wijzigingen
gezien die geleidelijk de fundamentele vrijheden aantasten. Toch voert men er
geen debat over. De discussie is nodig, maar omdat de oorsprong van maatregelen
bij experten ligt, moet men de onderliggende visies en ideologische
preoccupaties wel onderzoeken, niet alleen als gevolg van een fundamenteel onderzoek.
Dat is er ook, natuurlijk, maar het lijkt er sterk op dat er niet altijd
onderzoek gebeurt naar beleid op verschillende domeinen dat wel op dezelfde
mensen of situaties betrekking heeft. Denktanks als Itinera zijn belangrijk,
omdat ze gedachten brengen waar we als burgers iets mee zijn. Maar de problemen
blijven behandeld worden op een Cartesiaanse manier, waarvoor veel te zeggen
valt, maar waartegen ook ingebracht worden dat het er niet toe komt verschillende
benaderingen of focussen in een globale
visie te vertalen. Een visie? Juist, analyse en het voorzien van oplossingen
voor mogelijke problemen die uit de analyse blijken. Als een probleem inherent
is aan een voorgenomen modernisering, zoals het sterven van hoogbejaarden aan
ziekten die ook jongere mensen treffen, zoals kanker, dan moet men behandeling
en het rustig laten betijen ernstig tegenover elkaar afgewogen worden, niet in
het parlement, maar in het colloque singulier.
Slotsom
Het publiek is niet een willoze onderdaan, maar
een zeer verscheiden gegeven van verschillende mensen met eigen
aandachtspunten. De ideologie speelt wellicht minder een rol dan politici en
journalisten aannemen, maar wel hebben ze redelijk ontwikkelde visies.
Het publiek participeert aan discussies, dat
wil zeggen, mensen nemen het woord op fora of in het café en hoewel we niet
kunnen instaan voor het niveau kan het best zijn dat daar zinnige dingen
verteld worden. Het maakt deel uit van die vooroordelen die dagelijks
opgelepeld worden en ons een richting moeten geven, terwijl duidelijk is dat
die benadering wel eens afbreuk doet aan mensen.
Het publiek staat niet buiten gebeuren, ervaart
wat de overheid doet in vele facetten van het leven. Voor politici en media
vormt die betrokkenheid een moeilijk punt, omdat ze vooral de negatieve
reacties noteren. Uiteindelijk is de woede die mensen wel eens uiten ten
aanzien van de overheid wellicht niet gespeeld, maar zijn de elementen niet
goed gekend. Het gaat er wellicht ook om dat in sommige debatten de inzichten
niet voldoende ontwikkeld worden. De discussie over de hervorming van het
middelbaar onderwijs zal ik in het volgende stuk hanteren als toetssteen voor
de vraag welke rol de media spelen in het ideologiedebat, omdat daar de
uitgangspunten vaak niet beargumenteerd zijn geworden. Want als het publiek,
als vele stemmen in het publiek de hervormingen afwijzen, dan is dat voor
politici en journalisten niet echt een welgekomen boodschap. Dan komen hautaine
specialisten hoog opgeleide burgers vertellen dat ze het fout voorhebben. En
dat was wat we wilden aangeven, namelijk dat politici, journalisten en
opiniemakers het publiek te monolitisch bekijken en te gemakkelijk menen
iedereen met dezelfde boodschappen te kunnen benaderen en aanspreken. Het
ideologische verhaal wordt niet meer uitgesponnen, maar is er wel en blijkt
niet zomaar gedeeld te worden door een opvallend groot aantal mensen. Maar het
is gemakkelijker over het publiek te
spreken en dan ervan uit te gaan dat die vrouwen en mannen niet goed opgeleid
zijn, terwijl het tegendeel wel het geval is.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten