Alexis de Tocqueville en de moderniteit
Recensie
Over democratie,
despotie en betrokkenheid
Het zaaien van de paradox
Andreas Kinneging, Paul de Hert e.a. Tocqueville, Profeet van de moderne Democratie. Uitgeverij Lemniscaat. 347 pp. Prijs: 29,50
Een aantal jaar geleden, het
moet rond 2001 geweest zijn, was er omtrent Europa of de VS een discussie en
plots kwam er iemand in beeld die over Alexis de Tocqueville sprak, in het
Engels of Frans en de ondertiteling vermeldde Wim dokviel – of zoiets – maar in
geen geval ging het over Alexis de Tocqueville. Feit is natuurlijk dat men in
de actuele reflecties nog weinig over een einzelgänger als de Franse nobiljon
Alexis de Tocqueville spreekt. Gelukkig heeft uitgeverij Lemniscaat recent het
werk De la démocratie en Amérique in
vertaling uitgegeven en toch blijkt dat nauwelijks een rimpeling te hebben
veroorzaakt.
Recent bracht de uitgeverij
ons een aantal opstellen uit over Alexis de Tocqueville en zijn werken en wordt
het voor de lezer werkelijk de moeite waard zelf te lezen en er zich bovendien
nog eens over te verwonderen dat de auteur hoe dan ook vandaag nog steeds een
betekenis heeft. Het gaat niet over de kwestie alleen wat de revolutie
betekende en hoe bijvoorbeeld de oude aristocratie, toch het milieu van de auteur
daar mee om zou moeten springen.
Over liberalisme
Alexis de Tocqueville werd
geboren in een familie die onder het oude regime nog de zaken van het
koninkrijk mee bestierd hadden. De overgrootvader was een man die aan de
fiscaliteit iets heeft willen doen ten tijde van Louis XVI en ook het misbruik
van de Lettre de Cachet heeft willen beperken. Zoals zo vaak komt men bij nader
onderzoek op vaststellingen uit, die in de grote lijnen van een synthese niet
zo heel veel betekenis meer krijgen. Chrétien-Guillaume de Lamoignon de
Malesherbes ook een steun was voor Jean-Jacques Rousseau is al niet minder
belangrijk dan andere ministers zoals Necker, die we ons wel nog herinneren.
Na de Franse revolutie en vooral
de tijd van de terreur brak er een iet of wat rustiger tijd aan, al bleven de
oorlogen woeden en werden bijvoorbeeld in ons land de gevolgen van het beleid
tot centraliseren voelbaar. Met Napoleon werd dat centraliseren nog sterker. Alexis
de Tocqueville zou opgroeien in een familiale sfeer die de revolutie afwees en
ook de democratisering van de samenleving niet kon plaatsen. Het verhaal is
niet zo dat hij daarom ook een reactionair werd, maar integendeel na eigen
studies zocht naar de argumenten hoe men die democratie kon beleven.
Hij was een fel tegenstander
van de fysiocraten en van benaderingen die in se tot despotisme konden leiden.
Alexis de Tocqueville volgde cursus bij François Guizot, die onder Napoleon en
tijdens de restauratie professor was en daar voor Frankrijk de contouren van
een liberaal bestuur uiteenzette, wat hem onder Karel X een schorsing koste.
Een van zijn studenten was dus de Tocqueville, die echter niet slaafs de aangegeven
wegwijzers zou volgeren, maar eigen paden zou zoeken. Er was dan ook een
merkbaar verschil, zo lezen we in dit boek, tussen de visie van Guizot en
Tocqueville. Dat verschil ligt besloten in de opvatting van de aristocraat
Alexis de Tocqueville dat de democratie
noodzakelijk is en dat men het ook moet aanvaarden. Alleen zal hij er de nadruk
op leggen dat de democratie het risico loopt in een despotisch bestel terecht
te komen.
Gelijkheid versus vrijheid of
is het net nog iets anders?
In de ideologische discussies
sinds de Franse revolutie was het altijd eenvoudig, namelijk dat links de
gelijkheid voorop stelde en rechts de vrijheid en dat beiden op elkaar interen.
Maar de Tocqueville, nadat hij uit de VSA terug was gekomen, merkte dat vrijheid
en gelijkheid konden samengaan, meer nog, standsgelijkheid bevorderde de
economische welvaart en dat droeg dan weer bij tot de persoonlijke vrijheid.
Maar gelijkheid lijkt, zo
leerde hem de Franse revolutie, had tot centralisatie geleid en dat liep weer uit
op dictatuur; op bureaucratisering en despotie, op de machtsgreep van
bestuurders. In die zin is het artikel van belang waarin we vernemen dat voor
Alexis de Tocqueville de revolutie gelijk stelt aan het Ancien Régime, dat wil
zeggen aan de politiek van centralisatie die in de tijd van de revolutie alleen
maar wordt doorgezet. Gelijkheid is natuurlijk van belang, maar de wijze waarop
die vorm krijgt, mag ons onberoerd laten.
Maar die gelijkheid is niet
zomaar een volkomen gelijkheid maar vereist
een aanzet zichzelf vorm te geven.
Het boek dat we onder handen
hebben laat ons zien dat Alexis de Tocqueville met een zelden gezien vermogen
tot overzicht toch theorievorming afwijst die te ver van de werkelijkheid
afstaat om nog bruikbaar te wezen. Want zoals Frank Ankersmit aangeeft, speelt
in het discours van de Tocqueville de paradox een niet te onderschatten rol.
Het probleem blijkt te zijn dat de paradox voor een academisch referaat niet
bruikbaar is. Ankersmit legt uit dat historici gemakkelijk grijpen naar een
metafoor, bijvoorbeeld de Loden jaren, waarmee men dan de jaren na 1980 zou
bedoelen, terwijl de paradox een werkelijkheid wil tonen die niet door een
algemeen aanvaarde stelling of theorie voldoende weergegeven wordt. Via de
paradox zegt de Tocqueville dus niet dat de Franse Revolutie geen revolutie was, wel dat als men
de zaak anders bekijkt, in dit geval vanuit het oogpunt van de
bestuurspraktijk, c.q. centralisme, dat de Franse Revolutie dat centralisme –
en despotisme - alleen maar bevorderd heeft. Hetzelfde probleem doet zich
blijkbaar voor als het om vrijheid en gelijkheid gaat, omdat de vrijheid het
diende af te leggen tegen de gelijkheid, alvast in een aantal fasen van de
revolutie.
Standsgelijkheid is minder
verheven maar rechtvaardiger dan een aristocratische samenleving. De telg uit
een aristocratisch geslacht probeerde er zich van te overtuigen dat men de
democratie en de standsgelijkheid dient te aanvaarden, maar merkt ook dat er
problemen aan verbonden zijn. In zijn conclusies legt Ankersmit uit dat we niet
voldoende kunnen inzien dat Alexis de Tocqueville heel goed bewust koos om in
zijn benadering de paradox te hanteren. Hij wil ons ervan overtuigen dat het
van belang is te begrijpen wat het betekent in een democratie te leven.
Despotisme en centralisme
Zowel in zijn werk De la démocratie en Amérique als in zijn
werk over het Ancien Régime en de revolutie blijkt niet alleen dat hij het
begrip standsgelijkheid niet enkel ziet als een abstract iets, maar als de
nuttige uitkomst van een bestel waarin prvilegies afgewezen worden. Maar er zit
wel een adder onder het gras, want in zo een systeem kan de democratie tot
steviger bestuurspraktijken aanleiding geven, laten we het maar despotisme
noemen. Het gaat erom dat bij centralisme de ontwikkeling van het recht, met
aansluitend de nodige administratie ter handhaving de democratie in despotie kan
doen verkeren.
Maar, kan men vaststellen dat
bestuurlijke praktijken tot despotisme kunnen leiden, dan is het ook nuttig te
observeren met de auteurs van dit boek dat er zoiets als milde despotie
bestaat. Het is wellicht dat gebied, de doorsnede van centralisme en gelijkheid,
waarbij de vrijheid van de persoon niet in het gedrang gebracht wordt, waar
voor de auteur zelf en de commentaren in het boek het optimum van een
democratische samenleving bereikt wordt.
Want voor de Tocqueville is
het van belang aan te tonen dat de Franse Revolutie veel, zo niet alles wilde
veranderen, maar dat de bestuurspraktijken in feite hetzelfde gebleven zijn,
centralisme en vormen van despotisme, ondanks de idee van vrijheid. De Franse
Revolutie, zo zegt hij is de ultieme vorm van continuïteit ten aanzien van het
voormalige bestuur, het Ancien Régime.
Wie dus de visie van de telg
uit een oud adellijk geslacht volgt en vergelijkt met Edmund Burke merkt ook in
dit boek weer dat de noodzaak van historische kritiek, ook bij reflecties over
een bepaalde tijd niet achterwege mogen worden gelaten. Burke verwijst in zijn
waardering van de Franse Revolutie naar de Glorious Revolution. Voor de
Tocqueville was, zoals we al zegden vooral de continuïteit tussen de
prerevolutionaire tijd en de tijd na de revolutie het meest opvallend.
Samenlevingen, zo toont de
Tocqueville aan in zijn De la Démocratie
aan, functioneren niet alleen op de golven van het bestuur maar ook op wat er
in die samenlevingen zelf aan de hand is. Voor hem kan men despotie best
vermijden door het bestuur aan de basis, de steden en gemeenten, alle kansen te
geven. Een pleidooi dus voor subsidiariteit? Of beter nog, denk ik, om meer
soevereiniteit bij de lokale besturen te leggen… op voorwaarde dat die lokale
besturen echt ook een zaak van de inwoners/burgers is. Wil men despotie
vermijden, dan moet men zich betrokken weten bij het (lokale) bestuur.
De 21ste eeuw
Als ik de commentaren bij het
werk van de Tocqueville lees en overweeg, dan kom ik tot de vaststelling dat
men vandaag in verschillende opzichten bewust terreinen van overdenken
achterwege laat.
1. Kennis van de samenleving
De kennis van de samenleving
vormt in dit boek een cruciaal punt en verschillende auteurs, met op kop
Patrick Stouthuysen wijzen erop dat men de heer Alexis de Tocqueville niet
altijd goed weet in te schatten. Men beschouwt hem nu eens als een gemankeerde
historicus, dan weer schiet hij tekort als socioloog, terwijl de politieke
wetenschapper nergens tot volle ontbolstering komt. Maar zeggen deze auteurs,
dat klopt niet want in al die hoedanigheden zien we dat de Tocqueville inderdaad
niet volgens het boekje te werk gaat, maar, misschien is het wel belangwekkend
het te vermelden, gaat de filosoof uit van de werkelijkheid die hij waarneemt. Heeft
hij in Amerika het gevangeniswezen onderzocht, dan heeft hij met zijn vriend de
Beaumont vooral een ernstig onderzoek gedaan naar hoe de samenlevingen in de
nieuwe staat die de VS toen heette te zijn, waarbij bijvoorbeeld niet blind was
voor de behandeling van de First Nation, de indianen of de negers. Daarbij
ontgaat ons niet dat men hem ook enige vooruitziendheid toedicht, omdat
bijvoorbeeld evolutie later wel op gang bleken te zijn gekomen, zoals het
probleem van het federalisme en de mogelijkheid tot uittreden uit de VSA van
een afzonderlijke staat. De oorlog van de Unie was immers er net om gericht de
rebellen die de zuidelijke staten van de confederatie wilden bewerken tot rede
te brengen… ten koste van 100.000den soldaten. En de blanke mannen van het
Noorden wil wel vechten – maar het noorden was meer tot racisme geneigd dan het
zuiden. Van paradoxen gesproken.
Maar Frank Ankersmit merkt op
dat zijn onderzoek niet zomaar te boek wordt gesteld, Alexis de Tocqueville is
een participerend onderzoeker en om zijn bevindingen aan de orde te stellen
kiest hij niet voor een theoretisch kader of een formele benadering. Hij laat
ons zien, vinden zowel Stouthuysen als Ankersmit dat samenlevingen niet altijd
de naald van het kompas volgen dat ze zelf menen te hebben gekozen. Het
probleem blijkt te zijn en dat was de kritiek van de Tocqueville, dat men bij
het bestuderen van een samenleving, de eigen samenleving niet altijd het
heldere beeld krijgt dat men beoogt, omdat de methode niet in orde is.
Het observeren is een
belangrijke zaak, het samenbrengen van de observaties en daarvan de
inconsistenties en paradoxen onder ogen zien, vormt voor de onderscheiden
auteurs een onvoorstelbaar kluwen. Men schrijft overigens dat als Tocqueville
naar Amerika keek, hij Frankrijk in gedachten had, terwijl hij omgekeerd bij de
studie van het Ancien Regime en de Revolutie ook wel met de VSA in het achterhoofd
zat.
Kennis van een complex
systeem, zo lezen we in deze opstellen kan men niet zomaar realiseren door alle
tegenspraak en onvolkomenheden weg te gummen in een theoretisch kader. Daarom,
meent Patrick Stouthuysen is de lectuur van de Tocqueville voor een socioloog
dezer dagen verhelderend. Dat hij metaforen hanteert en de paradox niet schuwt
kan alleen maar beter inzicht brengen.
2. Kennis
van de bestuurspraktijken
Een van de moeilijkste punten
in de discussie over het Ancien Régime en de Revolutie vormt blijkbaar de vraag
of de Revolutie een absolute breuklijn vormde dan wel of die revolutie – als
gezegd – in wezen een grote continuïteit laat zien. Het punt is natuurlijk dat
bestuur weldadig is of schadelijk onafhankelijk van de intenties van de
bestuurders, maar wel afhankelijk blijkt van de vorm waarin de bestuurders hun
beleid gieten.
Jaren geleden toen ik het boek
van R.C. van Caeneghem las, Van koningen
en bureaucraten, zag ik hoe belangrijk niet enkel de opties zijn die bestuurders
hebben voor ogen staan, maar ook hoe ze dat beleid uitrollen. Het probleem is dat
wat onze Franse edelman onderkende, met name dat enerzijds de betrokkenheid van
iedereen, de rechtsonderhorigen als burgers bij het beleid een belangrijke aanvulling
vormt op de standsgelijkheid en anderzijds dat de bestuurders wel eens verder
moeten durven te kijken dan het dienen van onmiddellijke belangen van de
burgers.
De overgrootvader van Alexis
de Tocqueville was minister onder Lodewijk XVI, die in de geschiedenis bekend
staat als een besluitloze bestuurder, die liever met zijn wandklokken en
horloges beter was dan met de zaken van regering. Wie de periode 1774 tot 1789 –
de regering van Louis XVI - in Frankrijk bekijkt merkt dat er voortdurend
reuring is over de staat van de samenleving en dat in het licht van nieuwe
inzichten over samenleving, economie en welzijn wel degelijk aan de weg
getimmerd werd. We vernemen in dit boek ook dat in die regeringsperiode de
fysiocraten hun bijdrage leverden aan het debat en dat Alexis de Tocqueville er
wel heel wat voor over had hun begrijpen van de politiek en beleid in een kwaad
daglicht te stellen. Hun optreden, van de fysiocraten dus, zou al te
dirigistisch uitpakken.
Alexis de Tocqueville blijkt
een bestuurspraktijk voor te staan die we als milde despotie kunnen
voorstellen. Het lijkt me een interessante visie die toelaat de vraag te
onderzoeken waarom er nu eenmaal een kloof is tussen bestuurder en burgers
onstaat en moeilijk te overbruggen valt, tenzij de burger meer politicus wordt
en gaat meedenken over het beleid. Ondanks de werking van de milde despotie kan
men zich als burger niet ontslagen achten van enige belangstelling voor de
publieke zaak, maar tegelijk kan men niet verwachten dat de eigen persoonlijke
belangen onverkort ingevuld worden. In een despotisch bestel is er geen sprake
van het algemeen belang, in een anarchie is er geen mogelijkheid boven het belang
van de individuele burger uit te stijgen. Standsgelijkheid laat toe dat de
onderscheiden belangen erkend worden als te behartigen, zonder dat die
redelijkerwijze op dezelfde manier een gunstig antwoord krijgen.
Het is daarom van belang te
begrijpen dat de lectuur van deze opstellen ons als vanzelf bij andere auteurs
brengt, zoals Susan Neinam, die een pleidooi hield voor morele helderheid.
Gezien tegen de al te vaak verstoorde relaties tussen de burger en de
bestuurder, kan men vaststellen dat bijvoorbeeld in Vlaanderen een oude
machtsfactor zichzelf bij voortduring in de voet schiet doordat haar goede
bedoelingen niet in de weg staan dat de bestuurpraktijk er regelrecht tegen in
lijkt te gaan, net met het doel de goede zaak
op de rails te houden. Maar ook in andere landen ziet men hoe moeilijk het is
morele helderheid aan te houden.
3. De
belofte van de politiek.
Ik ontleen deze titel aan een
essay van Hannah Arendt omdat het naar mijn inzicht nu net dat is wat de telg
uit een aristocratische familie in de democratie meent te mogen zien: de
belofte dat in een democratie en via het vastleggen van de standsgelijkheid
voorwaarden gecreëerd worden voor een beter bestuur. Het zijn voorwaarden,
zelfs noodzakelijke voorwaarden, maar ze kunnen zichzelf ook teniet doen. Als
gelijkheid in despotie eindigt, zien we aan het eind van de tunnel veel onheil
opdagen.
Ik denk dat in de visies van
de auteurs die stuk voor stuk boeiende reflecties wijden aan het werk van
Alexis de Tocqueville elkaar wel eens tegenspreken, maar dat juist daardoor de
gedachte terrein kan winnen dat voor ons de democratische ordening van de
politiek en de standsgelijkheid niet werken zullen als de burger ook niet de
zekerheid heeft vrij te kunnen handelen. Bijkomend probleem is dat we de
moderniteit wel voorbij lijken. Uit de aandacht die besteed wordt aan het
lokale bestuur als exercitieterrein voor de burgers, om hun betrokkenheid bij
het hogere bestuur aan te scherpen, blijkt dat we vandaag opnieuw moeten
nadenken hoe we die burger bij dat lokale bestuur zouden kunnen betrekken. Als
het om het behartigen van eigen belang gaat, weten we de weg wel te vinden,
maar als het om het overdenken van voor de res publica belangwekkende zaken
gaat, geven we als burger vaak niet thuis. Enfin, we klagen en zagen er wel
eens over aan de koffie- of borreltafel.
De belofte van de politiek kan
men niet nauwkeurig noch precies definiëren. Het is participeren zelf aan de
besluitvorming die het mogelijk maakt dat een burger mee gaat denken over wat
het eigen belang overstijgt. Het is dan ook zaak in belangrijke discussies over
infrastructuur, over onderwijs, sociale zekerheid en gezondheidszorg dat er
middelen zijn om het debat niet enkel publiek te voeren, maar ook dat het
publiek wordt, dat wil zeggen, niet enkel talking
heads op de buis, maar ook dat
mensen de kans krijgen hun bijdrage te leveren. Dat kan niet als er maar een
modus mogelijk is, van voor of tegen iets. Voor hervormingen in het Onderwijs?
Ik ben toch niet gek zeker, wel modern. Of omgekeerd, ik ben toch wel zo gek om
voor een bedachtzaam behoud te kiezen.
De belofte van de politiek
bestaat er volgens de auteurs van de opstellen in dat mensen naar eigen inzicht
aan het politieke kunnen deelnemen dan wel een milde vorm van despotisme voor
lief nemen.
De moderniteit Voorbij?
Toen Tocqueville zijn boeken
schreef waren Engeland en Vlaanderen, Gent dan toch, maar uiteraard ook
Wallonië, Luik, Charleroi en de Borinage ver voor op de rest van de wereld.
Vandaag is de wereld veranderd en slagen voorheen vooruitlopende regio’s er niet
goed meer in voldoende middelen en energie te verzamelen om de eigen dynamiek
bedachtzaam verder vorm te geven.
De moderniteit die de
Tocqueville ons presenteert moet men namelijk als bedachtzaam voorstellen. Hij
maant zijn medearistocraten aan nostalgisch verlangen naar de oude tijd achter
zich te laten. Maar hij maant de aanhangers van een verregaande gelijkheid en
centralisme ook aan de zaak niet op de spits te drijven. Moderniteit kan ook
een chimaera blijken als het erop neerkomt dat het alleen om een navolgen gaat
van voorgangers of trends. Moderniteit vergt iets meer, zoals de Tocqueville
volgens deze auteurs aangeeft, want het gaat om de deugd en de redelijkheid,
maar anders dan we denken is het cruciale punt is dat de moderniteit naar het
onbestemde leidt, terwijl we de moderniteit net zien als het beheersen van de vele
onbestemde krachten, niet in het minst de mensen. De rede, zo lijkt mij, laat
toe in het eigen leven het onbestemde naar behoefte onder controle te houden.
Maar controle is een defensieve benadering en het lijkt er sterk op dat ook de
Tocqueville, met zijn bewondering voor de dynamiek van de VSA en Engeland –
hoewel hij daar blijkbaar vooral het pauperisme is gaan bestuderen – net de
energie in de samenleving wilde vrij maken. De discussie over de deugd is nog
iets anders dan het streven naar een republiek van de deugd. Bij Tocqueville
merken we een grote aandacht voor de relatie tussen deugd en menselijke
waardigheid.
Het boek dat onder redactie
van Andreas Kinnegin, Paul de Hert en Stefan Somers kon verschijnen zet ons
alvast aan het denken en we zijn nog lang niet uitverteld. Er zijn meerdere
elementen in dit boek die het democratiedebat zouden kunnen stofferen, maar het
lijkt er sterk op dat we in zekere uitverteld zijn, als we de democratie
blijven bekijken binnen een ideaal kader. En wat Alexis de Tocqueville nu zeer
zeker niet was, dan was het een utopist.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten