Hoe het inaugurale parlementaire debat verliep
Dezer
Dagen
Het parlementaire debat
Afwegingen over een belangrijk ritueel
Ik
was graag naar de hoofdstad getrokken voor het debat in het Vlaams parlement,
waar na de regeringsverklaring van gisteren vandaag het debat werd gevoerd, dat
moest uitlopen op de vertrouwensstemming. Men weet dat er een meerderheid is
die aan het eind van de dag de ploeg van de minister-president het vertrouwen
zal geven en dat zal doen tot het einde van de rit, tenzij er zich onoverkomelijke
twistpunten zouden voordoen. Maar het Vlaams parlement kan niet voortijdig worden
ontbonden om opnieuw samengesteld te worden na nieuwe verkiezingen. Er is
alleen ruimte voor een verandering als er een positieve motie van wantrouwen
wordt ingediend. Maar vooralsnog is dat theorie en het is maar de vraag of het
publiek zo een volte face zou accepteren.
Een
nieuwe regering betekent een nieuw programma en dan komt het verleden in beeld:
wat hebben vroegere regeringspartijen, nu in de oppositie, aan geheugen en is
het zinvol daarop terug te komen? Voor een politicus is zo een debat een
evenwichtsoefening tussen het oude niet verraden en een nieuw beleid
aankondigen, vooropstellen. Er is over onderhandeld en die activiteit verloopt
het beste in het duistere, om er dan precies bij zo een debat kennis van te
geven. Het is ook maar een eerste debat, want bij het indienen van de begroting
en het voorleggen van de beleidsbrieven komt er heel wat meer op tafel, te
weten de praktische uitwerking van wat gisteren en vandaag op hoofdlijnen
besproken regeringsprogramma.
Gisteren
al vonden fractieleiders van de oppositie het maar een mager beestje, de
regeringsverklaring, want de minister-president had hoop en al 13 minuten nodig
gehad om een beleid uit de doeken te doen. Maar er zat wel eten en drinken in,
denk ik, omdat de meerderheid op een aantal cruciale punten diende vast te
stellen dat men bepaalde politieke geplogenheden beter achterwege kon laten: de
overdaad aan regelgeving, die de vrije ruimte voor mensen op het terrein vaak helemaal
wegneemt. De idee dat vakmensen op het terrein vaak beter geplaatst zijn dan
experten in de administratie kwam dan ook aan bod en daarover ging het vandaag
dus niet. De gedachte dat burgemeesters besturen zouden aan de hand van
convenanten, waarbij ze noch voor de geldmiddelen noch voor de werking en
uitwerking enige vrije ruimte hebben, wordt dan ook eindelijk verlaten. Het
zijn wel burgemeesters die nu bij de oppositie op Vlaams niveau behoren, die
eerst zelf van regeldrift blijk hebben gegeven om vervolgens, in dat nieuwe
ambt van burgemeester dat eigen beleid af te branden.
Toch
is het van belang dat overheden hun eigen grenzen aanvaarden, zoals de
aantredende minister-president stelde, want anders dreigen ze terecht te komen
in een kluwen van regels, die zichzelf ook al eens opheffen, of, tot de grootste
verbazing van de regelgever volkomen onverwachte neveneffecten bewerken. De
discussie over het onderwijs, waarbij vanwege de overheid een hoop, een
Himalaya van regels en regeltjes worden opgelegd, waarbij aan kandidaat
leerkrachten niet voldoende uitgelegd wordt waarin hun taak zal bestaan, maar
ook dat het meer is dan een baan, dat alles kon vandaag maar aan bod komen, als
de oppositie had begrepen dat de confrontatie van ideeën over onderwijs die de
afgelopen decennia door mensen als Georges Monard en anderen werden
gepresenteerd, wel stof tot nadenken geven, maar nooit werkelijk kritisch zijn
onderzocht, omdat de adviseurs van voormalige ministers in hetzelfde denken
waren gevormd en bovendien ook nog eens een keertje werden geselecteerd om die
reden, dat ze goed in de vingers hadden waar het de pedagogen van de gelijkheid
om te doen was. Er werd wel gesproken over de GOK-maatregelen, die inderdaad
nog door een liberale minister van onderwijs werden voorgelegd aan het
parlement en gestemd, verder opgevolgd door de opvolgers van de socialistische
gezindte.
De
discussie echter stelt vaak teleur, omdat men over de legitimiteit van de
middelen discussieert, zonder de uitgangspunten voldoende af te wegen. Niemand
kan niet tegen onrechtvaardigheid zijn, maar wat onrechtvaardig, rechtvaardig
is, inzake onderwijs, moet men toch specifieker invullen en zelfs invoelen. Een
leerling die ondanks een sociale achterstand slaagt in het curriculum van het
leerplichtonderwijs, vormt zelden voorwerp van debat, degenen die niet slagen
krijgen aandacht, maar niet als zodanig, wel in de mate dat de overheid aan dat
niet slagen zou moeten verhelpen. Pedagogisch comfort bevorderen is van belang,
maar leerlingen in het leerplichtonderwijs en studenten aan de hogescholen, moeten
zij niet leren zelfstandig te handelen?
De
discussie over de schotten tussen onderwijsrichtingen, die nu een bron van
onrechtvaardigheid zouden zijn, gaat voorbij aan de eigenheden van
onderwijsvormen. Het zal wel niemand ontgaan zijn dat er in het secundair onderwijs
vaak richtingen zijn ingericht - deze formulering klinkt niet, maar toch is het
niet anders - die aan geen andere noden beantwoorden dan dat ze minder attente
leerlingen toch de kans geven er een bevredigend resultaat aan over te houden.
Het BSO rust op de schouders van leerkrachten die weten dat hun leerlingen wel
in de werkhuizen hun plezier kunnen vinden en het vak wel willen leren (kennen),
maar te vaak ontgaat het de leerlingen waarom zij algemene vorming nodig zouden
hebben. Bovendien blijkt dat zozeer een kwestie van formeel in orde te wezen,
dat de leerlingen er zich dodelijk bij vervelen. Maar ook de doelmatigheid
blijkt vaak achterwege. Een goed leercontract zou voor sommigen het verschil betekenen
tussen een vruchtbare kwalificatie en ongekwalificeerd uitstromen. Die
schotten, die vroeger - wanneer? - sociale connotaties hadden, kan men wel verantwoorden
door het verschil in pedagogisch opzet en dito methode, maar dat ontgaat de
pedagogen.
De
regering wordt tevens geacht in te zetten op "Kassa, kunde, kennis",
of beter, "Kennis, kunde, kassa", maar niet de hele vorming moet
daarop gebaseerd zijn, aan de andere kant, studenten in het hoger onderwijs kan
men maar beter meenemen in het onderzoek als vorm van opleiding, zodat ze de
denkmethodes leren kennen. Nu, als we onze politieke wetenschappers, zoals Dave
Sinardet horen spreken over de regeringsverklaring van de heer Geert Bourgeois,
dan valt op dat hij precies niet de vragen stelt over hoe of de aantredende
regering bepaalde doelen wil realiseren, maar vooral aangeeft waar de oppositie
hem zal kunnen aanpakken en neemt hij op die manier deel aan het debat,
waardoor zijn benadering niet alleen niet objectief is, maar als het al
zakelijk zou zijn, een aantal facetten van het politieke bedrijf belicht die
enkel te maken hebben met hoe het gevecht om de macht geleverd wordt, niet over
hoe men macht kan aanwenden binnen een samenleving om iets te bereiken.
Het
blijft opvallend dat de oppositie vandaag over de plannen van de regering macht
uit handen te geven, ruimte te laten aan het maatschappelijke leven en dus
vooral aan burgers niet ter discussie heeft gesteld. Wel zou de regering mensen
in de kou laten staan, omdat een aantal diensten van de overheid niet meer
gratis aangeleverd zouden worden. Tussen haakjes, toen in 2000 de discussie
begon over het kijk- en luistergeld, vertelde ene Steve Stevaert trots dat hij
een pestbelasting weghaalde. Maar de bedrijven die nu voor distributie zorgen,
storten de 21 % btw door aan de federale overheid. In feite was het punt dat de
Vde staatshervorming, van Verhofstadt en di Rupo erop gericht was onder meer de
begroting van de RTBf in evenwicht te brengen, waardoor Vlaanderen veel meer
geld ontving voor gemeenschapsmateries... maar nu is dus het Kijk- en
Luistergeld weg - gelukkig zullen velen vertellen - en nu krijgt de federale
overheid 21 % en stort ze voor niet de
volledige toegewezen bedragen door voor wel overgehevelde bevoegdheden. De
oppositie en vooral de SP-a kon daar niet veel over zeggen, maar toch
presteerde ze het, zij het omfloerst, aan te geven waarom en hoe de regering de
nieuwe bevoegdheden mild zou moeten uitwerken. Overigens, er zal altijd wel een
mogelijkheid zijn om diensten ruimhartig te bedelen, maar als men dat wil, zal
het argument niet zijn dat mensen in de kou laat staan als men het niet doet.
In die zin is het parlementair debat
vandaag zaterdag 26 juli niet enkel een ritueel, maar vooral een gemiste kans.
Niet voor de regering, wel voor oppositie: door telkens op details in te gaan,
zonder mechanismen ter discussie te stellen, zoals Björn Rzoska wel een keer
deed en naar mijn indruk overtuigend, in verband met de PPS. Alleen, hij had
wel te accepteren dat de Europese regelgeving gewijzigd is, wat betreft de kost
van deze projecten voor de begroting. Dat Europa daar al langer over peinsde, is
inderdaad het geval, dat de hakbijl gevallen is... een tegenvaller voor deze
regering.
En dan komt mijn fundamentele kritiek aan
het adres van de oppositie: waarom hebben zij aan de regering niet gevraagd
waarom dergelijke besluitvorming de Vlaamse regering kon overvallen? We weten
dat in 2006-2007 een project op gang getrokken werd, VLEVA, het VLaams-Europees
verbindingsagentschap, waarvan de toenmalige minister van Buitenlandse
aangelegenheden, Geert Bourgeois, nu minister-president, hoopte dat het
proactief naar Europa toe en vanwege Europa aan Vlaanderen maar op het oog
vervult die organisatie de rol onvoldoende. Enfin, het geldt ook voor de leden
van het Vlaams Parlement in de vorige samenstelling die over alles een mening
hebben, maar vaak genoeg de indruk willen wekken dat zij soeverein handelen.
Misschien is dat het kernprobleem, dat de
soevereiniteit die voorheen inderdaad een en ondeelbaar was - de theorie over
Soevereiniteit dateert uit de 16de eeuw, toen Jean Bodin een theorie over
soevereiniteit voorstelde, die in de negentiende eeuw de aanspraken van de
liberale republiek zouden schragen en in de 20ste eeuw werd gezocht, via
allerlei insitituties om de nationale soevereiniteit deels of doelgericht te
delen met andere naties. zoals via arbitrage. Me dunkt dat in het Europese
project die gedachte van machtsdeling en overdracht van soevereiniteit aanvaard
werd zonder er ten volle de consequenties van te begrijpen. De oppositie, de
meeste parlementsleden - in de vorige legislatuur hadden die gedachte alvast niet goed in de vingers en bleken bovendien
graag op hun dossiers te blijven zitten. Bevoegdheden naar behoren uitoefenen,
betekent er de grenzen van kennen en over die grenzen heeft het parlement de
kans gehad een goed debat te voeren. De rituele uitkomst was dezelfde gebleven,
maar het blijft wel de vraag of men dan niet had gewonnen bij het debat. De
keuzes van deze coalitie verschillen van de vorige, maar tegelijk, bestaat uitdaging
voor beleidsmakers - dus voor het parlement vandaag - niet enkel in het
afdwingen van nieuwe regelgeving zal liggen. De minister-president heeft
gevraagd en aangeboden een betere samenwerking mogelijk te maken met het
parlement, want er zal niet enkel nieuwe wetgeving komen, maar, had de
oppositie kunnen vragen op welke terreinen de regering hoopte de wetgeving in
te perken, transparanter te maken - en voor wie - om vervolgens aan te geven
wat ze zelf vindt van wetsmatiging. Want van het Vlaams en van het federaal
parlement is men gewoon dat men voor elk akkefietje dat enige media-aandacht
vangt een passende wetgeving zal verzinnen of beter nog, te vragen van de
regering. Laat dat dan nog symboolwetgeving zijn, voor burgers kan dat
bijzonder aanmatigend overkomen. Maar daar laten goede linkse politici zich
niets aan gelegen, want aanmatiging is hun familietrek.
In de debatten kwam overigens nog maar
eens de stereotype voorstelling van zaken op de voorgrond: links is goed,
goedertieren en uiteraard warmhartig, recht is... tja, alles wat links niet is.
Zelf heb ik weinig op met het compassionate
conservatism van Georges W Busch, maar het is niet zo dat alleen links de
weg naar het hart en de geesten van burgers zou kennen, want links kan
hardvochtig zijn voor wie de ideeën en de grote principes niet deelt, meer nog,
niet aanvaardt. Het doel van beleid te voeren valt bij burgers overigens niet
per se goed omdat het warmhartig wezen zou, wel omdat burgers de noodzaak van
een marsrichting inzien. Nog eens, het is niet voldoende te stellen dat men
warmhartig wil overkomen, dat men er ook in slaagt. Sommige punten van beleid
die worden voorgesteld, blijken immers op het terrein tot zoveel versplintering
van middelen te leiden, dat men nergens uitkomt. En nog eens, het beleid van
andere politieke richtingen harteloos noemen, het klinkt goed, maar waar berust
het op? En is het niet een ietsje pietsje demagogisch? Of telt dat niet, is
populisme okay als het om de eigen boodschap gaat? Het hele debat deze zaterdag
in juli liet me niet onberoerd, omdat er punten zijn, zoals de organisatie van het
openbaar vervoer, dat echt wel aandacht verdient, maar waarom hebben die goede
socialisten, laat staan groenen niets gezegd over het wankelmoedige beleid van
de NMBS ten aanzien van enkele assen, verbindingen in Vlaanderen? Omdat het hen
onverschillig zou laten? Of omdat ze het niet kennen?
Het debat voeren is een kunst, een zaak
van overtuigen, van betrokkenheid bij het algemeen belang. We weten wel dat die
parlementaire zitting ook een spel is van mensen die jaar in jaar uit met
elkaar omgaan, waardoor ze als het ware buiten de samenleving lijken te staan,
maar tegelijk krijgen ze hun mandaat toch maar van burgers en moeten ze
proberen, ook tijdens een legislatuur contact te houden met burgers, niet om
over hun persoonlijke voortreffelijkheid te spreken, of persoonlijke noden van
burgers ter harte te nemen - met een omweg voorbij de administratieve
mallemolen. Neen, politici kunnen het gesprek maar aangaan met Jan, Pier, Joris
en Mieke, Annelies ook, als ze maar geven om die lui en hun opinie naar waarde
schatten. De positie van een volksvertegenwoordiger is precair: hij of zij moet
zich rekenschap geven van de maatschappelijke noden, begrijpen hoe die voor
individuele mensen kunnen uitpakken en tussen het objectieve materiaal aan
data, de individuele, subjectieve beleving precies de ervaring vinden, die
Arendt in haar esssay over de scheiding van politiek en filosofie beschreef,
waarbij de filosoof te lichtvaardig meent dat de persoonlijke en de menselijke
aangelegenheden in het algemeen van geen tel zijn. Die zijn dus van tel, zeker
voor politici die zich dragers weten van het algemeen belang, dat wil zeggen,
geroepen moeten weten om dat algemeen belang, hoe contingent het wel eens kan
lijken, invulling te geven.
De regering moet weten om te gaan met de omstandigheden,
zoals ook weer blijkt in het debat, de oppositie neemt zich voor die
omstandigheden te negeren en komt met kritiek die geen hout snijdt, want men
verwacht van de overheid dat ze principes handen en voeten wil geven, maar de
burgers, kiezers willen juist dat men met de omstandigheden rekening houdt. In
die zin is onze kritiek niet zomaar gunstig voor de meerderheid, omdat die mijn
voorkeur wegdraagt, maar omdat de oppositie, zoals Jacques Van Doorn in zijn
essay over het falen van de SPD uitvoerig belicht heeft, te ver voor de eigen
achterban met het vaandel van de revolutie, enfin, blijkbaar een conservatieve
revolutie, uit loopt. De vraag van burgers voor een vlotte doorstroming van het
verkeer rond de grote en middelgrote steden, krijgt dan ook een verrassend
antwoord: gij zult niet meer rijden als het ons niet uitkomt. Enfin, dat is wat
ik al maanden begrijp van die vriendelijke mensen van groen en rood. De
burgerlijke vrijheden hebben ook die ruimtelijke dimensie dat mensen vrij mogen
gaan en staan waar ze willen, maar het restrictieve beleid inzake wegenaanleg,
in het bijzonder de Oosterweelverbinding in Antwerpen, maar er zijn ook andere moeilijkheden
die om oplossingen vragen, botsen op morele bezwaren en grote verwatenheid van
mensen die, tja, de omstandigheden graag negeren; tijdens de hoogtijdagen van
de terreur in Frankrijk, zo rond 1793 - 1794 was het mogelijk het licht van de
zon te loochenen. En Arthur Koetsler vond in Darkness at noon hoe mensen
zichzelf beschuldigden.
Zover willen we vandaag niet gaan, dat
spreekt voor zich, maar het spanningsveld tussen wat burgers als dagelijkse
zorgen zien en waar politici soms zeer hautain op neerkijken, het blijft
pernicieus en roept de vraag op wie nu de ware democraat mag zijn. De
minister-president die de omstandigheden in kaart heeft gebracht, deels van
buitenaf opgedrongen, maar deels ook vanwege politici zelf veroorzaakt, kan de
omstandigheden niet negeren? De oppositie mag proberen vrijer om te gaan met de
knellende banden van de noodzaak die bestaande wetgeving oplegt, maar kan ook
een poging doen die wetgeving die het lichaam, het parlement zelf heeft
gecreëerd te heroverwegen. Het gaat niet om scheppingen ex nihilo, maar dat zal
de lezer wel begrijpen: de regering moet dringende noden inlossen en op een dag
is de rek eruit, kunnen nieuwe noden niet meer ingelost worden. Tenzij men zou
erkennen dat sommige zorgvragen misschien anders ingevuld kunnen worden. Een
mentaal gehandicapte man van 40 die over afzienbare tijd zijn ouders zal
verliezen, kan men best tijdig goed onder dak brengen, een jonge knaap met ADHD
kan men misschien nog enigszins disciplineren, zodat die een eigen toekomst kan
vinden. Maar de noden, zo bleek vandaag nog maar eens, worden in het parlement
zonder zin voor distinguo's op de agenda gegooid: iedereen heeft dezelfde
rechten? Jawel, maar met mate en op grond van goed overleg. Nu de vraag om
steeds meer opvang voor gehandicapten groeit, kan men zich ook afvragen waarom
dat zo is, maar het gaat helaas enkel over de wachtlijsten.
Laten we dus maar hopen dat deze leden van
het Vlaams parlement niet enkel naar symptomen blijven kijken, maar ook de vele
facetten van problemen goed onder ogen zien, niet om een bepaald publiek ter
wille te zijn, maar om de concrete levensomstandigheden van mensen te
verbeteren. De huidige mogelijkheden van de pre- en neonatale geneeskunde
zullen immers voor bijkomende zorgvragen blijven zorgen. Dan is de discussie
over de wachtlijsten misschien symptoom van welbegrepen gemakzucht.
Ik ben dus niet naar mijn geliefde Brussel
getrokken, want op de pc kon ik het allemaal wel volgen, omdat het
parlementaire debat echt wel toegankelijk is. Ik heb me bespaard de moeite van
het wandelen naar het Vlaams Parlement, maar heb me ook de kans ontnomen de
sfeer te proeven. Nu, wat ik zag, het parlementaire debat, was dus een ritueel
en bepaalde kwesties kan men er bij de parlementairen niet uithalen. Van de
oppositie vond ik Björn Rzoska de meest overtuigende stem, maar tegelijk blijft
het de vraag hoe we vandaag een goed debat zullen voeren. Met Safranski bedenk
ik mij dat een goede mengeling van gedrevenheid door een ideaal en oog voor de
werkelijkheid, vooral dan voor de contingentie van de menselijke
aangelegenheden. Dat laatste valt moeilijk te bereiken als men binnen een
filosofische traditie blijft die lak heeft aan het dagelijkse, het toeval en
het onvoorspelbare. En laat het nu net de reden zijn waarom ik betreur niet als
een Karel van de Woestijne genoopt te zijn geweest naar het parlement te gaan,
in levende lijve deel te nemen op de publiekstribune aan het gebeuren -
zwijgzaam dus toe te zien op het gebeuren - want dat had misschien echt wel
onverwachte gebeurtenissen meegebracht. En ook is het zo, dat begrijpen we
goed, dat de politiek zelf moet zorgen voor een stabiel kader waarin voor
mensen het onverwachte uit de hemel kan vallen. Zoveel optimisme zal vandaag
wel naïef klinken. Het ritueel van het inaugurale debat, het blijft fascineren,
maar de framing laat toe te zien dat er sommige spelers, zoals de nieuwe
regering echt wel hun positie weten te verantwoorden, zonder een nodeloze
omhaal van woorden. Ik weet het, objectief ben ik wel niet, maar het verslag
dat ik u aanbied, beste lezer, is dan ook een hartenkreet: laat onze
parlementaire vertegenwoordigers meer oog hebben voor het dagelijkse, opdat ze
mensen ruimte geven kunnen om er zelf hun ding mee te doen. De rest is, zoals
men weet, filosofie... en ook al een beetje geschiedenis.
Bart Haers
Zou je niet beter de naam van je blog veranderen in partijblaadje van de NVA ?
BeantwoordenVerwijderenals u dat zo wil zien, dan zal ik u dat maar laten verkondigen. Waarom zou men de visie van deze partij niet genegen mogen zijn en toch eigen bewegen bewandelen? Of anders gezegd: is iemand links, dan is die onafhankelijk, is iemand een andere visie toegedaan, dan is ie niet kritisch.
VerwijderenMaar dan gaat u aan een fundamenteel aspect voorbij, dat is dat ik beproefde aan te geven, dat het parlementaire debat ritueel en formeel noodzakelijk is bij de inauguratie, de aanstelling van een regering, want zonder vertrouwensvotum kan de regering niet legitiem haar bevoegdheden aanwenden. En ja, sinds 2001 steun ik N-VA, maar spaar ik ook kritische aantekeningen niet.
Ik las alleen maar lofbetuigingen voor NVA, geen enkele, herhaal: geen enkele kritische bedenking. Maar men is op zoek naar kabinetsmedewerkers. Je probeert het niet meer ?
BeantwoordenVerwijderenZo brengt men zonder bijbedoelingen en opinie, toch? Het is inderdaad zo, ten overvloede dat ik blij was toen de N-Va opgericht werd en ik er de voordelen van zag, zonder mij om mijn persoonlijke wensen te bekommeren. En kritiek betekent, het weze ten overvloede herhaald niet afwijzing. Ik kijk uit naar het mediabeleid van deze regering, naar het economische beleid en hoe men het midden- en kleinbedrijf kan stimuleren, zonder bijkomende kosten voor de overheid en zonder bijkomende administratieve lasten voor de bedrijven. Het kan zijn dat ik welwillend sta tegenover deze regering, maar mag dat niet? En overigens, wat het onderwijsbeleid betreft, heb ik gedurende jaren geijverd voor a) het versterken van het BSO en TSO door de eigenheid van de opleidingen meer ruimte te geven en van het ASO. Dus het gaat niet om schotten wegnemen of optrekken, het gaat om de eigenheid van de onderwijsvormen.
BeantwoordenVerwijderen