Patriottisme en burgerschap
Reflectie
Na het Nee de toekomst
![]() |
Belfort Brugge als uitdrukking van beleden samenhorigheid en het autonome handelen van burgers. |
In
Vlaanderen leken velen te hopen dat Schotland, dat Schotten in meerderheid voor
onafhankelijkheid van Londen zouden kiezen, maar het was de hoop dat de zaken
weer in de soep zouden draaien, zodat analisten en journalisten er zouden van
smullen. Luisterend, kijkend, lezend, werd ik mij ervan bewust dat ik die
beweging van de Schotten naar onafhankelijkheid wel heel complex vond, zeker
niet irrationeel maar ook dat de argumenten en tegenargumenten elkaar raakten,
zodat men op dezelfde gronden evengoed tot
yes of tot no had kunnen besluiten. Ook zegde men dat nee stemmen een
zaak van het hoofd en yes een zaak van het hart. Waarmee gezegd is dat het
ressentiment zal blijven doorleven.
Het
verhaal speelt zich af in een tijd dat links kosmopolitisch uit de hoek wil
komen, zoals ook Ludo Abicht beschreef in zijn betoog "Patriottisme kent
geen grenzen" maar ook René Cuperus gaf aan dat er aan kosmopolitisme
grenzen kunnen bestaan. Het bestaan van de natie wordt door anderen dan weer
aangevochten omdat dit artificiële constructies zouden zijn, dat de
legitimiteit op grond van mythes en legenden wordt opgebouwd. Het oude liedje,
zeg dat wel.
De
kwestie is natuurlijk dat grote mensenmassa's wel structuren van node hebben en
dat er dus grenzen ontstaan om die structuren voldoende duidelijk te laten
functioneren. Aan de ene kant zegt men dat die grenzen een aanfluiting zijn van
het gezond verstand, aan de andere kant staan er te roepen dat de grenzen
opnieuw dicht moeten, want nu importeert bijvoorbeeld Frankrijk alleen maar
problemen. Aan de andere kant heeft het vrij verkeer van mensen en goederen
heel wat baten gebracht, maar tegelijk zien we natuurlijk ook dat soms lieden
over 's heren wegen rondstruinen die er niet horen. Toeristen wel natuurlijk,
maar dat zijn genode bezoekers.
In
zeker opzicht komt dit voort uit een atavistisch wantrouwen, maar ook gaat het
om veiligheid, maar tegelijk is er de gedachte dat iemand het onderhoud voor de
wegen moet betalen en dan ontstaat de vraag om een overheid, die meer is dan
het product van een sociaal contract. Het individu doet beroep op de wegen voor
allerlei doeleinden, die te maken hebben met het overleven, werken, maar ook
gewoon het plezier van ergens heen te gaan. De natiestaten waren een antwoord
op het failliet van het persoonlijk bestuur door verlichte despoten. Want zij
konden nooit voldoende de afwegingen die leven in de samenleving vertolken in
besluitvorming, want wellicht waren ze niet zozeer eigenzinnig, zoals we Jozef II
maar ook Willem I kennen, maar vooral omdat hun curia regis, hun adviseurs zelf
ook niet altijd voldoende voeling hebben met de samenleving. Eens de
parlementaire democratie op gang kwam, met cijnskiesrecht - moet men hier
helaas aan toevoegen? - en later met een steeds bredere kring van kiezers, die
zich ook met het algemeen belang gingen inlaten, zodat de opties voor
besluitvorming breder werden.
Sinds
WO II zagen we een dubbele beweging, waarbij de overheid steeds meer zaken op
ging nemen, nam de massasamenleving een vorm aan die we vooral positief kunnen
noemen, maar tegelijk kwam er een soort cultuurpessimisme op gang, zeker na de
crisis van 1975 en volgende jaren, die de baten niet en de lasten wel zag.
Bovendien ontstond er ook een nieuwe samenleving van mensen die de oude
breukvlakken, tussen katholieken en vrijzinnigen niet meer gekend hadden of die
van een intussen verdwenen Franstalige elite - Franstaligen bleven er in onze
steden, maar zij hadden geen zichtbare invloed meer - en de Vlamingen. De
kwestie van de Vernederlandsing van de samenleving was nagenoeg opgelost, maar
de nieuwe bestuurlijke en vooral culturele elite vond dat men die vragen over
Vlaanderen maar terzijde diende te schuiven. Dat intussen het Nederlands aan de
universiteit en in het dagelijkse leven onder druk staat, maar ook het Duits en
het Frans, mag men niet vergeten. Maar de oplossing ligt slechts gedeeltelijk
in wat de Fransen hebben ontwikkeld, het model van de exception culturelle:
vrijhandel en vrij verkeer van goederen en diensten, op een vlak, behalve dat
van de cultuur. Het model heeft haar grenzen bereikt, zeggen Franse
intellectuelen. In Duitsland hoort men daar niet veel over, maar dat Duitsers
op internationale fora moeiteloos Engels spreken en communiceren in die taal,
mag men niet onderschatten. Toch is de Duitse culturele markt zo groot dat
uitgeverijen, filmbedrijven en televisieproducenten gemakkelijk lijken te
overleven. Maar toch, ook daar ontstaat er druk op de ketel.
Het
komt ook voor een deel voort uit de houding, bijvoorbeeld van intellectuelen
die al dan niet geven om hun taal en men weet hoe trots de Fransen nog altijd
zijn, terwijl in Vlaanderen mensen die vooral leven van een Nederlandstalig
publiek graag de indruk wekken dat het allemaal niet dondert. Alleen, en
andermaal, heeft dat wel tot gevolg dat bepaalde onderwerpen niet meer
verhelderd worden en vragen over ons verleden nog nauwelijks opheldering
krijgen.
De
ontwikkeling van de instellingen die al lang voor de Verlichting op poten
werden gezet en beantwoordden, nog steeds beantwoorden aan evidente noden van
grotere groepen mensen, wordt in het huidige debat onvoldoende onder ogen
gezien, wat niet alleen gevolgen heeft voor hoe we over het bouwen aan de
toekomst spreken, ook begrippen als progressief en conservatief komen in een ander
daglicht te staan, als men voorbij gaat aan het noodwendige dat een samenleving
moet regelen.
Het
beste voorbeeld, denk ik, om aan te geven hoe het gesteld is met die
noodwendigheden, is en blijft de acceptatie om binnen de samenleving
persoonlijke of publieke doelen te bereiken via geweld. Het spreekt voor zich
dat Europa sinds de 10de, 11de eeuw middelen gezocht en gevonden heeft - met
dank aan de kerk, aan Cluny ook -, om mensen te beschermen tegen machtsmisbruik
van vorsten en van lokale heren, wat in de vorm van een asielrecht en
immuniteiten werd vertaald en zelfs de oorlogsvoering ging bepalen. Dagen dat
men niet vechten mocht, plaatsen waar niemand geacht werd wapens te dragen.
Doorheen de eeuwen is dat aangescherpt, maar ook vaak overtreden, ook nadat het
systeem verfijnd was, door de ontwikkeling van het recht, door het formuleren
van recht in vredes- en oorlogstijd door Hugo de Groot. Toch hebben we
bijvoorbeeld tijdens de 19de eeuw het verschijnsel van terroristen en
anarchisten zien opkomen in Europa, Rusland en daarbuiten. Ook het recht op
opstand werd opnieuw geformuleerd, maar we weten dat dit alles altijd maar
werkzaam is als men de principes aanvaardt en er passende, concrete vorm
aangeeft. De overheid moet zich ook over middelen uitlaten. In die zin is het
deelnemen aan verkiezingen en het elkaar bestrijden in de publieke arena, meer
dan alleen het spel van de partijen, van de media, maar van de burgers.
Het
voorstellen alsof de burgers slechts een keer per vier, vijf jaar hun stem
mogen laten horen, waarna de politiek de zaken dan in handen neemt, klopt zelfs
voor een deel, maar men zal moeilijk kunnen volhouden dat partijen sinds een
dertig jaar niet telkens weer de rekening betaald krijgen. Maar dan blijkt
plots dat het electoraat volatiel is. Maar het gaat toch om mensen, burgers die
hun stem uitbrengen? Zij zijn evenzeer betrokken bij het algemeen belang, maar
politieke wetenschappers vergeten wel eens dat die burgers niet onnozel zijn.
Het gaat erom, denk ik, dat we de politieke verhoudingen vandaag te zeer in
strategische en tactische termen bekijken. Door al te veel aandacht op te
brengen voor politieke manoeuvres in het donker, vergeet men vaak dat de
verkeersknoop hoe dan ook opgelost zal moeten worden, al was het maar om
investeerders te vriend te houden. Politiek gaat toch ook om keuzes die burgers
aanbelangen en dan niet enkel in termen van besparingen die deze of gene groep
zal raken. Politici en het commentariaat zouden wel willen dat de
buitenstaanders niet veel te vertellen hebben, maar de zaak is dat die burgers,
de "squized" zich wellicht niet nog meer op de mouw willen laten
spelden.
Vandaag
wil men spreken over een samenleving spreken zonder grenzen, maar tegelijk vergeet
men dat politici bepaald mateloos uit de hoek kunnen komen, zeer betuttelend en
zelfs, denken sommigen, verlicht. Bovendien bestaat er in de samenleving een
nogal opvallend misverstand over de kennis en ervaring van burgers. Net in een
democratie zijn burgers geen leken, maar de enige manier om dat te
stroomlijnen, bestaat erin het debat zo te voeren dat leken - mensen die niet
ingevoerd zijn in de geheimen der goden - ernstig te nemen als hun kritiek
ernstig blijkt en wanneer men de nonchalance van het bestuur aan de orde stelt.
Het kan dan gaan om de openingsuren van openbare instellingen, zoals de
burgerlijke stand - maar die term schijnt helemaal vergeten - of zelfs publieke
dienstverlening, zoals openbare zwembaden en dergelijke. Het probleem is dat
men die kritiek futiel noemt, terwijl het voor burgers bijzonder irritant kan
zijn als zij vrij moeten nemen op het werk voor zaken die wel wezenlijk zijn
voor hen.
Het
betreft hier namelijk een aspect van het samenleven hic et nunc, niet in een al
dan niet geriefelijk ingericht koekoeksnest, maar om wat mensen ervaren. Het
gaat om de ervaring dat de administratie soms vooral een bureaucratisch
aangename manier zoekt. Tegelijk merkt men dat de samenleving voor heel wat
zaken kiest voor repressieve aanpak, maar men jongeren niet uitlegt, of afdoende
uitlegt wat mijn is en wat dijn en het publieke behoort iedereen toe, al weten
we het beheer in de goede handen van een verantwoordelijke overheid. Maar
vooral wil men het politieke debat vooral voeren over zaken die soms niet met
het leven zelf en het contingente te maken hebben. Men bedrijft politiek omdat
men verontwaardigd is. Waarover? Over het onrecht? Wat voor onrecht? Armoede?
Maar heeft men zelf mogelijkheden om eraan te verhelpen? Of ongelijke
onderwijskansen? August van Istendael was nooit geworden wie hij was, onder
andere dus de vader van de dichter, journalist en essayist Geert van Istendael,
als hij niet al vroeg bij de hand genomen was door een parochiepaap. Vandaag
lijkt er geen verband meer te bestaan tussen de inspanningen van onderwijzers,
juffen, leraren in het Secondair onderwijs en het slagen van leerlingen, want
zelfs de inspanningen van leerlingen, van studenten zijn irrelevant. "ik
kan geen onrecht verdragen"! Hoe vaak hoort men dit niet kraaien in radio-
en televisiestudio's, terwijl het onrecht onvatbaar en ontastbaar is maar wel
reëel ervaren kan worden. Na de grote golf van democratisering van het
onderwijs binnen haast eeuwenoude structuren die het collegesysteem en de
universiteit toen nog waren, heeft men de democratisering verder bevorderd,
door de systemen aan te passen, maar men heeft die veranderingen altijd als
onvoldoende voorgesteld...
Precies
het onderwijsbeleid en het publieke debat erover laten zien wat men onder
patriottisme zou kunnen begrijpen, namelijk niet de vraag of een of ander systeem alleenzaligmakend mag heten, dan
wel of men de noden werkelijk onder ogen ziet en voldoende oog heeft voor het
feit dat niet iedereen hetzelfde hoeft te willen doen met zijn of haar leven.
Beroepsonderwijs is bijzonder belangwekkend, geschiedenis studeren evenzeer,
maar men kan dat niet overbrengen vanachter het bureau in de Albert II-laan in Brussel.
De interesse opwekken, de vaardigheden aanbrengen, plezier leren vinden in een
ambacht, een kunde is voor het algemeen belang even belangrijk als de erudiete
verklaringen van Carl Devos of Marc Reynebeau. Leerlingen van het
beroepsonderwijs worden vaak verbaal op de korrel genomen, maar tegelijk zeggen
weldenkende lieden dat men niet discrimineren mag. Tegelijk zijn mensen op
leercontract, die soms meer leren dan in het BSO helemaal te min voor onze
intellectuele avant-garde. Men zal dat nooit ofte nimmer toegeven, maar het
hele debat over de toegang van het ASO en de Hogescholen, de univesiteiten
laten duidelijk uitschijnen dat wie geen hogeschooldiploma heeft niet echt
kansen heeft en dus telt. Zou men onder de BV's even nagaan wie echt goede
diploma's heeft, dan zou men in sommige categorieën van deze mensensoort tot
verrassende inzichten komen. Hoe dan ook maken zij deel uit van onze
samenleving, al delen mensen met elkaar niet altijd dezelfde smaak, laat staan
dat de kennis vergelijkbaar zou zijn.
Daarom
moeten we met Ludo Abicht ook begrijpen dat de verhouding tussen burgers en
samenleving, samenleving en overheid zich ook kan beroepen op een
Verfassungspatriottismus, een verbondenheid van burgers met elkaar op grond van
de waarden die men in de grondwet stipuleert als dragende waarden van de samenleving:
vrijheid, gelijkheid en zelfbeschikking. Nu in Schotland burgers gekozen hebben
voor verder samengaan met het UK, zal men zich toch moeten afvragen of men dan
toch wel dezelfde waarden deelt, want
Londen, Westminster is een bepaald elitaire club, want zelfs Labour rekruteert
bij voorkeur uit de elitescholen, terwijl Schotland meer een open samenleving
lijkt. Maar misschien is het toch zo dat Londen Schotland nodig heeft om de
eigen internationale rol niet helemaal te zien verwateren. De elitaire
rekrutering heeft David Cameron wel erkend als een belangwekkend probleem, maar
heeft hij er al iets mee aangevangen. In een democratie behoort iedereen de
kans te krijgen zich minstens lokaal met de politiek in te kunnen laten, zich
kandidaat te stellen voor gemeenteraden en er ook actief te zijn. Want kan men
andere mensen, mensen met een andere vorming zomaar afserveren zonder
onrechtvaardig te oordelen?
Precies
nu blijkt dat de partijen vaak rekruteren in dezelfde kringen en mensen voor
politiek kiezen vanuit gelijkaardige overwegingen zien we ook dat zij inzichten
hanteren die niet per se voor burgers die zich in het dagelijkse leven staande
houden of beter nog, hun projecten weten te realiseren, van grote betekenis
zijn. Niet omdat het filosofisch is, maar omdat het niet hanteerbaar denken
moet heten in het bestuur. Of zoals iemand woensdag zegde, zelfs Tobback sr
vindt het lastig met belangen van zijn personeel, de stedelijke ambtenaren om
te gaan, wat hem buiten de linkse discussie plaatst, maar toch noemt hij zich
sociaaldemocraat. Aan de andere kant kan hij ook moeilijk delen met visies op
Leuven, die de zijne niet zijn. Maar in het algemeen, moet ik dus vaststellen,
merk ik weinig overleg, gesprek over wie we zijn, wat we samen willen.
Frankrijk
was en is meer dan een land, zelfs een natie, maar de interne verdeeldheid van
het land vormt zelden voorwerp van gesprek ten onzent. Als Bart van Loo over
Frankrijk spreekt, vergeet men dat hij een bepaalde school van chansoniers
opvoert, met Yves Montand als een van die typische vertegenwoordigers van een
links georiënteerde scène, maar finaal blijkt dat hun zorg voor het bien commun zeer
gericht op ideële begrippen, maar, als het erop aankwam niet de publieke zaak
ter harte kon nemen. Misschien hoeft dat ook niet, maar toch nemen we hen
ernstig als zij zaken zeggen over mens en samenleving.
Betrokkenheid
bij dat algemene belang, kan zich op verschillende manieren uitdrukken, vorm
aannemen, want een leerkracht steekt veel Latijn in het welzijn van zijn of
haar leerlingen, terwijl dat nogal eens geringschattend wordt weggezet als
banaal. Aan de andere kant zien we dat bijvoorbeeld de verdediging van de
samenleving tegen vijanden, echte en
vermeende vijanden. na WO II heeft men Europa vorm weten te geven, met alle
kritiek die men kan inbrengen, is een vrije gekozen ontwikkeling is. Maar men
kan niet voorbij aan de machtsuitoefening in de samenleving en net daar, moet
ik met Chantal Mouffe en Carl Schmitt vaststellen dat men macht niet kan
uitschakelen, maar dat men inderdaad de grenzen van die machtsuitoefening op
democratische gronden moet vaststellen, wat nu net de functie van de grondwet
is en waarmee men ook trouw aan een samenleving uit kan drukken zonder die te
verbinden aan een persoon of een toevallige regering in functie. Nu gaat het zo
dat de gronden voor beperkingen van de machtsuitoefening bijvoorbeeld door de
privacy-commissie of door legisten worden vastgelegd, maar als burgers er zich
mee moeien, worden ze weg gezet als hinderlijk.
Patriottisme
gaat over wederzijdse betrokkenheid en zorg voor het algemeen belang, terwijl
mensen ook hun particuliere sfeer hebben, waar de overheid vaker dan nodig
dreigt tussen te komen, naarmate technocratische instituties steeds meer bevoegdheden
krijgen omdat het "goed voor de mensen" zou zijn. Het gaat dus niet
op te geloven dat we het zonder politieke ordening kunnen hebben, maar in een
republiek - een constitutionele democratie is in wezen een republiek - heeft
niemand het ultieme gezag in handen, maar stipuleert de grondwet dat iedereen
toegang kan hebben tot de publieke sfeer, maar dat de overheid terughoudend
moet blijven ten aanzien van het particuliere. Het doel van de politiek? Het
algemene welzijn bevorderen in een permanent debat binnen de grenzen van een
politieke entiteit die mensen als hun omgeving en publieke cultuur erkennen. Inderdaad,
men kan het algemeen belang niet verdingelijken, het niet tastbaar voorstellen,
want het is ipso facto contingent, maar dat blijkt nu net de reden waarom er niet
aan wil, aan het denken over waar het om gaan moet: hoe we mensen in hun
particuliere sfeer de kansen geven zich te ontplooien, maar ook zo dat ze de
belangen van anderen kunnen erkennen. Patriottisme is dan meer dan het hautain
neerkijken op andere naties, maar het vorm geven aan burgerschap, het
bevorderen ook van burgerschap.
Bijgevolg zal men na het nee bij het referendum opnieuw over civiel nationalisme moeten spreken, niet alleen in het UK, maar ook in Vlaanderen, in Europa. Cruciaal zijn of men het individuele en het gemeenschappelijke zal weten te verbinden, waarbij het aan burgers zijn zal zich voor algemeen als noodwendig aanvaarde doelen te committeren.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten