Met een ideaal het banale burgerbestaan doorstaan
Reflectie
Ongebonden ruimdenkend
in Vlaanderen
Daisne,
Plato en het ideaal
![]() |
Een Spaanse affiche van een Franse verfilming van een Nederlandstalige roman? De ideale wereld toch? |
De biografie van Johan
Vanhecke biedt nog een perspectief waarover het de moeite waard is te
reflecteren: hoe Daisne van de ideeënwereld van Plato toch kwam tot een
vreedzame omgang met de wereld zoals die is en er toch het ideaal van kon zien,
in het hic et nunc. Het kan zijn dat ik het nu zelf wat overtrokken en
ideaaltypisch voorstel, maar nog meer dan bij Hubert Lampo heb ik altijd de
indruk gehad dat bij Daisne het magisch realisme niet enkel een psychische
kwestie aan het licht bracht, maar precies het andere, het begrijpen van de
wereld of zo men wil het filosofische. Nu was Herman Thiery dus een academicus
geschoold econoom die zeer ingevoerd was in de Russische taal, begaan met het
werk van Tolstoj en andere auteurs, die wij, arme zielen, niet of nauwelijks
kennen. Dat Lev Tolstoj een groot auteur was, daar kan geen twijfel over
bestaan, dat hij eigenzinnig de wegen achter zich liet fascineert velen nog
steeds maar wat met die schrijvers die wij niet kennen wegens niet
gecanoniseerd... Toergenjev? Oblomov? Enfin, Ivan Gontsjarov en dan wordt het
zoeken. Maar Herman Thiery die tijdens zijn studie economie Russisch studeerde
en er een inspiratie uit putte voor gedichten en namen in romans, kreeg zo ook
voeling met een wereld waarin het magische wel degelijk een plaats had. Het
gaat er dus om, kan men bevroeden dat Daisne niet zomaar even vanuit de losse
pols met die kennis bezig was.
De titel van "De Trap van
Steen en Wolken" was dan ook eerst "Paradeigmata" geweest,
waarmee hij het gedroomde leven en het leven van zijn getransponeerde ego zowel
als van die anderen in zijn omgeving, mams en pipa, de broers en de vele
afspiegelingen van de geliefde, Ra, Aurora en Hermine van Rijn.
Zelf zegt Daisne dat hij
geleidelijk die expliciete voorstelling van de magisch realistische
transpositie achterwege liet, maar de
transpositie steeds meer immanent ontwikkelde. Dat alvast is dan mijn
conclusie, waarbij gezegd dat in de "Evert-roman" van De Trap wel
degelijk het immanente het decor is, meer nog, het banale een eigen betekenis
krijgt. Niet enkel het lab, maar ook de avonden in het eethuis en vervolgens
het koffieritueel van Evert, maar ook het zondaagse ritueel, alles krijgt een
bijkomende betekenis. De Taallessen, die Herman Thiery ook gegeven heeft en een
en ander dat erbij is gekomen, zijn in hun alledaagsheid ook bijzonder.
Rudiger Safranski herkent
hierin de zin voor romantiek die er niet toe hoeft te leiden dat men gaat
zweven in het banale, maar aan wat men dagelijkse routine noemt net wel
betekenis kan geven. Ook Albert Camus had dit inzicht, toen hij zowel
"L'homme Révolté" schreef als "Le mythe de Sisyphus" schreef;
zo valt het dan ook niet moeilijk te begrijpen dat ook Johan Daisne zelf niet
zo heel veel van Sartre wilde weten en de existentialisten wilde weten. Anders
gezegd, De Trap, geschreven en gepubliceerd in 1942 was een roman die meer
vertelde dan twee verhalen, maar een voor de situatie op dat ogenblik op het
oog geslaagde poging tot escapisme. Lang heb ik gedacht dat escapisme een
negatief oordeel inhield, maar de kennismaking met de figuur van J.R.R. Tolkien
heeft me laten begrijpen dat in het loslaten van de werkelijkheid en het
verbeelden van een wereld, men noemt dat nu Fantasy, de auteur de realiteit opnieuw reconstrueert maar in een ander
perspectief. Toen ik zo naar de romans van Daisne ging kijken, werd de kritiek
aan zijn adres wel flinterdun.
Het punt is dat dankzij het werk van Johan
Vanhecke onze visie op Herman Thiery als mens in deze wereld en op Daisne als
auteur in zijn tijd verder gaat dan wat gedoe over magisch realisme. Het
problematische van het magisch realisme is dat men het linken kon aan Carl
Gustav Jung, zoals Hubert Lampo dat stelde in lezingen, maar ook hij nuanceerde
dat onmiddellijk, want de archetypes, waarmee ook Daisne aan de slag gaat,
blijken alles behalve te leiden tot een deterministische kijk op zijn
protagonisten. Eerder speelde een zekere serendipiteit een rol en in die zin
vond ik goed 20 jaar geleden al dat precies Daisne voorliep op het postmodernisme.
Maar belangrijker werd voor
hem, denk ik, de kracht van de paradeigmata als een soort wegkaarten. Dat wil
zeggen, we kunnen Plato's verhaal van de grot zeer ernstig nemen, zonder zover
te gaan dat we die wereld van meer reële werkelijkheden elders, waarvan we
alleen de schaduw zouden zien als na te streven beschouwen, zoals het ons wel
eens is voorgesteld, omdat ze evident beter is dan onze, ons ook tot verachting
van deze wereld moet brengen. Net Johan Daisne maakte mij duidelijk, met zijn
werk dat je zo een ideeënwereld, een ideale wereld best voor ogen kunt hebben
staan, zonder dat dit tot een afkeer voor deze wereld hoeft te leiden.
In die zin zijn de verhalen
over Ra en al die andere vrouwen op het oog een poging het ideaal vrouwelijke
tot leven te wekken. We weten dat zijn ouders, wellicht zijn moeder met een van
zijn geliefden nogal wat problemen hadden omwille van haar levenswandel. Op het
college vertelde een pater ons dat we een vrouw best niet teveel op een
piedestal of troon zetten. Vergeten we verder niet dat Marnix Gijsen en Felix
Timmermans, Gerard Walschap... op hun eigen wijze ook die tweespalt tussen
idealiseren van en het omgaan met vrouwen thematiseerden.
Dezer dagen zien we dat de
emancipatiebeweging jonge vrouwen weinig zegt en toch nieuwe sporen zoekt.
Eilasie, wij mannen lijken er maar niet overheen te komen dat we onze
vanzelfsprekend lijkende superioriteit kwijt zijn. Herman Thiery had een moeder
die er de wind onder hield en niemand toeliet te versagen en zelf bleef ze
actief tot hoge leeftijd. Maar hij was, denk ik dan ook vertrouwd met de idee
die Brahms in het leven zou hebben geroepen: de vrouw als moeder, hoer en
Madonna en dat alles opeenvolgend én gelijktijdig. Zijn liefde voor vrouwen zou
platonisch geweest zijn, hij zou geen man van de daad geweest zijn... maar hoe
zit het dan? Het is de kern van het schrijven van Herman Thiery, denk ik, dat
hij in geschrifte en ook dus in zijn brieven als Herman Thiery wel degelijk een bepaald ideaal gedrag voor
zichzelf had voorgenomen, waar hij liefst niet van afweek. Dat hij een
maagdelijke vrouw wilde bekennen, kan men vandaag als een doldwaze,
patriarchale en paternalistische visie wegzetten, maar misschien helpt het te
begrijpen waarom jonge vrouwen na een aanvankelijk nieuwsgierig enthousiast
omgaan met hun lichaam en het seksuele verkennen zeer vastberaden ter hand te
hebben genomen, na verloop van tijd wel degelijk andere facetten van
sensualiteit gaan verkiezen en het seksuele uitbreiden tot meer dan topsport.
In tijden van toenemende
preutsheid - men kan het niet anders noemen - hebben we er geen woorden voor
als mensen enige schroom aan de dag leggen en menen dat ze niet meer met pierke
of polleke moeten tongen of zich laten strelen... maar na andere omgang er
bedeesd toe komen. Vandaag menen we, vooral wij ouderen, dat die meisjes, maar
ook jongens zeer voortvarend te werk gaan, maar het lijkt erop dat het niet
anders gaat dan dertig jaar geleden, de ene is beschroomd en de andere
vrijpostig, de een wacht af, de andere schiet er voortvarend op af of op los.
De seksuele revolutie van de
jaren zestig heeft dan ook een grote vrijmoedigheid mogelijk gemaakt en de
benadering van Daisne in zijn vroeger werk en zijn dagboekpoëzie leek inderdaad
geheel verouderd, terwijl het te dien tijde eerder modern was, alvast wel de
dingen benoemend, waar de kerk maar ook burgerlijke preutsheid zich tegen
verzetten. Maar voor Daisne was dat gedroomde leven waarin hij de ideale vrouw,
de gestalt op ons afstuurt, een mogelijkheid om de eigen spanningen goed te overzien
en eventueel te temperen. Want men kan dan wel zeggen dat hij nogal vaag blijft
over de bedstonde, maar tegelijk was het toen wel zo, rond 1933 - 1950, terwijl
in Berlijn de laatste lesbische cabaretten gesloten werden en drag queens
opgesloten werden, de promiscuïteit van de openbare scène verdreven werd, zeker
ook in de kunsten, zoals de naar Heinrich Mann's roman Dr. Unrat uit 1904 maar
in 1930 gerealiseerde film die ook
Daisne bereikte, Der Blaue Engel. Marlène Dietrich werd ook voor hem een ster
en een paradigma.
In deze krijgt ook de passage
in de biografie over de abortus die Polly wilde, maar Herman Thiery niet betekenis,
want hij wilde die niet maar wilde vervolgens wel een duurdere oplossing
betalen die medisch veiliger was. Dus blijkt dat hij niet tegen abortus was,
maar dat hij het kind wel wilde, maar de wens van zijn vrouw respecteerde.
Later zijn zij gescheiden omdat Polly zich aan overspel overgaf met een arts en
een advocaat... maar ook dat moet ons ervan overtuigen dat de duffe samenleving
toen misschien wel bestond, maar dat mensen altijd mensen zijn en dus voor
zichzelf voldoende redenen vinden om zich met anderen in te laten. Thiery
begreep dat het allemaal niet ideaal geregeld is in deze wereld, maar dat je
zelf het mogelijke kunt doen. Een zekere openheid kan men hem niet ontzeggen.
Ergo, men mag derhalve niet besluiten dat de heer Herman Thiery wel burgerlijk
kan geweest zijn, maar het leven niet droog pruimde.
Komen we dan bij een kwestie
die mij zeer verwonderd heeft: de scherpe afwijzing van een hele generatie
schrijvers aan de hand van argumenten die domweg bij eerste lectuur al niet
kloppen. Doorheen zijn hanteren, fijnschuren van de taal streefde Daisne naar
een taal die net buigzaam en vloeibaar diende te wezen en zo ook bij lezers als
ik er een was en ben, binnenkwam. Die
taal stond bovendien in dienst van het vertellen en overdragen van een aantal
idealen. Voor de WO was er nog die aandacht voor de SU, maar later kon hij het
niet laten aan te geven dat het socialisme maar eens opnieuw zichzelf moest
gaan definiëren en uitwerken. Zijn reflecties en kritiek op zowel Sartre, de
existentialisten en het socialisme waren niet gedreven door verburgerlijking
maar door het begrijpen van het onhoudbare van het marxisme in de praktijk.
Daisne liet niet zijn
idealisme varen, maar het punt was en is dat ook hij onderkende dat de
gelijkheid niet echt strookt met de manifeste verschillen onder mensen. Dat men
hem en collegeschrijvers van zijn generatie en statuur aanpakte, ook op zijn
burgerlijkheid en zijn filosofische positie mag niet verbazen, maar men moet
wel een en ander nagaan, wil men dat verwijt dezer dagen herkauwen. Want de
generatie die de gevolgen van de bezetting en de totalitaire verleiding hadden
ervaren, maar ook nog eens zelf naar Rusland was getrokken, er gesproken had
met mensen, zal wel onderkend hebben wat Vasili Grosman in "Alles
Stroomt" Lenin verwijt, dat hij de vrijheid heeft opgeofferd voor de
institutionele gelijkheid.
Het zijn maar sprokkels, het
zijn puzzelstukken, ik weet het maar ik wilde deze oefening toch wel uitvoeren,
want er is iets met de receptie van de biografie die Johan Vanhecke ons
aanbiedt en waarin Johan Daisne veelzijdig uit de verf komt. De receptie blijft
steken bij oude verwijten en blijven blind voor zijn eigenzinnige visie op
mensen, dingen en wereld. Voorbij de banaliteit geeft hij dat een eigen kleur.
En ja, zoveel jaar na Herman Thiery kan men vaststellen dat de partij, de SPa
in feite nog geen koers gevonden heeft die men modern en enthousiasmerend kan
noemen. Sinds 1989 heb ik steevast de indruk gehad dat men dacht op de oude
voet door te gaan, ook als vooraanstaande ideologen en denkers als Tony Judt,
Jacques A.A. van Doorn, René Cuperus uitvoerig en onderbouwd deden en ook in
Frankrijk kwam er kritiek op het kaviaarsocialisme. Maar in Samenleving en
Politiek kon men lezen dat dit misschien zou opgaan voor de Franse Parti
Socialiste, maar voor de Vlaamse socialistische partij zeer zeker niet. Maar
die partij verloor ook wel haar idealen onderweg en deed verder alsof het niet
zo was. Precies de houding die Walschap priesters verweet: hun geloof was hun
geloof bij het publieke optreden, maar innerlijk hadden ze ervan afgezien.
In diens optreden dus als
schrijver en als mens was Daisne-Thiery niet enkel consistent, hij kon zijn
eigen inzichten evalueren en wijzigen en ging naarmate hij ouder werd
afstandelijker om met doctrines. Ik ken te weinig van de briefwisseling om te
weten of Herman Thiery inzake het communisme zijn opinies ook met vrienden
heeft besproken en waarom hij ervan afzag, maar wel meldt Johan Vanhecke dat
hij met ouder worden de beperkingen ging inzien van het socialisme en de onwil
betreurde het opnieuw te onderzoeken.
Dat hij een ideaalwereld
mogelijk achtte, heeft hij wellicht niet losgelaten, maar hij heeft niet
nagelaten meen ik te herzien wat nodig was. Feit is dat de biografie van Daisne
- Thiery inderdaad toelaat de opvattingen van de auteur en de mens te zien
evolueren en dus ook toegang geeft tot het geestesleven in Vlaanderen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten