Grote geschiedenis en levensverhalen
Kleinbeeld
Familiegeschiedenis
De
kleine en de grote geschiedenis verweven
![]() |
Dit boekje uit 1986, waarmee de auteur en historicus overal in Vlaanderen ging spreken, laat ook zien hoe de geschiedschrijvng mensen dicht kan raken. |
Een aanverwant familielid
vroeg me om eens na te denken over hoe men een familiegeschiedenis zou kunnen
uitwerken, waarin het familiale en individuele een plaats krijgen zou in het
grotere verhaal. Het lijkt me een interessante aanpak, omdat op die manier
zowel de zegeningen als de onrust, de onzekerheid, de rampen zelfs hun plaats
krijgen. Hoe beleefde men in een vroeger heden het leven.
Want vroeger al sprak men mij
aan over genealogisch onderzoek en dat heeft wel enige charme, maar zonder meer
te weten over wat die mensen deden, hoe ze leefden, komt men in feite niet zo
ver. Ik denk aan het verhaal over een oudoom van mijn vader, die naar Amerika
gegaan zou zijn en terug gekeerd, al dan niet welvarend, maar ik kreeg er maar
geen vat op, omdat degelijke bronnen ontbraken, brieven en dergelijke. Toch was
het een interessant geval omdat men nu geleidelijk tot de vaststelling komt dat
niet iedereen die zich naar Amerika begaf er ook per se bleef. We zijn
uiteraard uitermate afhankelijk van bronnen en soms blijkt het moeilijk
verhalen te achterhalen en er iets mee aan te vangen.
Aan de andere kant zijn zo een
familiegeschiedenissen van groot belang om te begrijpen wat mensen, zeg maar
rond 1750 van belang achtten in onze contreien. Hoe was het toen hier te leven
en wat stond hen te wachten. Nu kan men zeggen dat rond 1750 een tijd van
relatieve welvaart aanving, al waren er in Europa nog wel een aantal conflicten
smeulende, want Pruisen, Habsburg en de Bourbons hielden elkaar nauwlettend in
het oog. De Oostenrijkse Nederlanden zouden in die periode echter een bloeitijd
kennen - al is niet iedereen het erover eens dat dit werkelijk zo was, omdat
men wel eens anekdotes hoort over de armoede "vroeger". Toch kan men
aan de hand van een aantal familiegeschiedenissen, verondersteld dat men er de
bronnen voor vindt, nagaan of de visie van wijlen Prof. dr. Chris Vandenbroecke
wel geldt voor die families die mijn naneef wil gaan uitwerken. Omgekeerd kan
het ook zo zijn dat zo een familiegeschiedenis net laat zien hoe bepaalde
mechanismen die de historicus en demograaf beschrijft, ook werkelijk aan het
licht kunnen komen: is het zo dat een welvarende omgeving mensen ook tot nieuwe
ondernemingen aanzet, tot enig avontuur?
Het gaat bijvoorbeeld om de
evolutie van de huwelijksleeftijden in de familie, wie trouwde en hoe oud was
men bij het huwelijk en hoe lang hield het stand tegen ziekte en kraamkoorts.
Hoe vaak trouwde men, want gegeven precies het feit dat men soms laat trouwde
als men op een landbouwbedrijf moest wachten, maar soms kon men in andere
bedrijfstakken vroeger trouwen, kon een huwelijk eindigen voor men er erg in
had. Maar in vele gevallen stierf een van de ouders voor de kinderen volwassen
waren. Overigens, kindersterfte was ook in de generatie van mijn grootouders
nog frequent, want hoe vaak zegt men niet: 12 kinderen, 9 in leven? Toch was
dat al een gunstige situatie want de normale omstandigheid voor de
voedselzekerheid en de gezondheidzorg zich doorzetten, was het best mogelijk
dat er van de vijf kinderen die een vrouw gemiddeld kreeg, er 2 de volwassen
leeftijd bereikten. Opgemerkt kan worden dat hier blijkt hoe Vlaanderen tijdens
de 18de eeuw een bijzonder rijke regio was, waar de landbouwrevolutie zich
vooral in de zandstreek, ongeveer van Maldegem tot Oudenaarde en Ronse
uitstrekte, doorzette. Dat bracht mee dat daar door betere bemesting, door het
uitbreiden van het areaal de oogsten toenamen en mensen dus een beter leven hadden.
Daaruit volgde een sterke aangroei van de bevolking, die men niet ontkent. Ook
valt af te leiden uit het voorgaande dat de kindersterfte sterk ging dalen,
vooral na 1870 en dus omgekeerd de kinderrijke gezinnen toenamen. Toch kan dit
niet betekenen dat iedereen zomaar veel kinderen kreeg, want vanaf het einde
van de negentiende eeuw zou het blijk geven van verstandig ouderschap, als men
- met een matig inkomen - liever niet voor een grote kroost had te zorgen.
Stedelijkheid speelde hierin een rol.
Maar een tweede element was de
ontwikkeling van de huisnijverheid, waardoor kleine grondbewerkers, kortzitters
tijdens de winter konden bezig zijn met weven en spinnen en zo het inkomen
aardig opkrikken.
De achttiende eeuw is in
Vlaanderen voor het brede publiek een grote leemte, terwijl het beleid van de
gouverneurs die door Wenen werden gestuurd de economie aantrok omdat men betere
wegen ging aanleggen. De steenwegen Gent-Kortrijk en Brugge-Kortrijk maar ook
de weg Brugge-Gent kregen hun huidige tracees reeds in de achttiende eeuw.
Daarbij werden de steden met elkaar vebonden, doorgaans via marktsteden als
Eeklo of Tielt, zodat ook het ommeland goed bediend werd. Voor het traject
Brugge Gent had men ook een oudere tracees via Zomergem, Knesselare en verder
naar Assebroek, waar men op de Gentpoort uitkwam. Het beleid van Keizer Karel VI
en vooral Maria Theresia - ondanks de successieoorlog de opvolgster en
gedurende veertig jaar hoogste, verlicht gezag - zouden de Oostenrijkse
Nederlanden een grote bloei kennen.
Wie waar woonde is voor zo een
familieonderzoek uiteraard van belang en we beschikken over de kaarten van
Ferraris om de situatie in de achttiende eeuw goed te overzien. Met staten van
goed en huwelijkscontracten kan men ook eigendommen situeren en zo een idee
krijgen van wie dat dan wel waren.
Over de negentiende eeuw weten
we doorgaans meer, al is het maar omdat de aardappelcrisis 1845 - 1848 heel wat
slachtoffers eiste, maar vooral omdat men merkte dat de jongeren en kinderen
die overleefden nog een generatie later iets kleiner van gestalte waren dan
andere. Dat had te maken met de militaire dienst die vooral bij de armsten
terecht kwam, omdat anderen zich konden vrijkopen. Legerdienst was dus niet
vanzelfsprekend een gunstige periode, al merkt men wel eens dat sommigen na hun
legerdienst niet verloren waren, maar integendeel een beter leven konden
uitbouwen.
Toch is de negentiende eeuw,
na de Napoleontische oorlogen best interessant omdat de samenleving dan
onherroepelijk veranderde en dat ging ook nog eens snel. De aanleg van
spoorwegen, verbetering van de waterwegen onder Willem I, Leopold I en Leopold
II mag men niet uit het oog verliezen. De Negentiende eeuw is ook een periode
met na de aanvang onder de Fransen relatief weinig militair geweld op Europese
bodem, waardoor de regio die België werd opnieuw een zeker niveau van welvaart
kon bereiken. Sommigen vielen uit de boot of konden net mee peddelen op de
nieuwe stroom, maar velen droegen er hun steen toe bij, werden zelf ondernemer
en werden gezeten burgers.
Hoe of dat zit met de families
die mijn naneef wil onderzoeken moet dus worden bekeken, maar feit is dat die
sinds het begin van de twintigste eeuw redelijk tot zeer welstellend waren,
actief in de fruit- en graanhandel, in het verwerken van vlas en andere aan de
landbouw gebonden bedrijfstakken; uiteraard hoort men dit niet graag: pour
vivre heureux, vivons cachés?. Volgende generaties leverden dan weer artsen,
ingenieurs, juristen en ict-ers op, zelfs kunstenaars - al ligt net dat in de
lijn van de verwachtingen... - en andere beroepen op, maar het leven gaat
verder en het blijft boeiend die lijnen te kunnen zien en te begrijpen dat de
welvaarstaat zelf ook wel afdoende bijdroeg aan het persoonlijke welbevinden.
Men kan dan denken aan de welvaarstaat zoals die na WO II tot volle bloei
gekomen is maar ook elke periode van welvaart levert mogelijkheden die men kan
aangrijpen. Het is niet zonder belang dit te beseffen, omdat onze lezing van de
geschiedenis vaak gestructureerd wordt door crisissen en nog vaker door
oorlogen. Negeren kan men die niet, maar de andere periodes hebben ook hun
betekenis.
Hoe zat het dan met de
scholing, wie volgde het traject in een ambacht en wie werd landbouwer of ging
andere horizonten opzoeken? Maar was er dan enige scholing mogelijk voor 1919?
Zeer zeker wel, al is dat altijd weer een van de lastigste kwesties, want over
het onderwijs ten tijde van Maria-Theresia horen we vooral als het om de
ideologische discussie omtrent kerk en staat gaat. Men kan tegelijk beweren dat
precies dat "kerkelijk onderwijs" vaak de knapste koppen toeliet om
het vaststaande te bevragen en kritisch tegen het licht te houden. Bovendien
moet men toch ook wel inzien dat een Diderot - in Frankrijk - uit een
burgerlijke familie kwam en toch bij de jezuïeten onderwijs genoot. Wat Brugge
betreft weten we dat er aan het einde van de 18de eeuw wel degelijk een
literaire interesse bestond, zeker bij de bisschop toen, maar ook anderen. Toch
is het ook daar niet zo eenvoudig te zien hoezeer dat in de samenleving door
kon dringen. Maar men moet nu ook niet veronderstellen dat er helemaal niets
geweest zou zijn. Had Maria-Theresia al niet een Academie opgericht voor
wetenschappen en kunsten in Brussel? De democratisering van het college bracht
een dynamiek op gang die men vervolgens afbrak door de tendens tot bredere
rekrutering te accentueren. Maar velen die vervolgens ASO gingen volgen, hadden
niet zo veel zin in studeren.
Het kan alleen maar
interessant zijn te proberen de kleine geschiedenis aan de grotere te
verbinden. Want het is mooi te zien dat geschiedenis niet iets dat zich buiten
onze voorzaten afspeelde, maar hen onmiddellijk kon raken. Ook kon blijken dat
omstandigheden voor hen gunstiger waren dan we doorgaans denken. Maar het zal
dus altijd nog veel werk vergen en vaak blijkt het zo dat men niet onmiddellijk
bewijs voor een bepaalde situatie vindt, maar dat men impliciete aanwijzingen
vindt. Een tijdlijn opstellen en de persoonlijke, familiale geschiedenis
schrijven komt mij daarom van belang voor, dat men de clichés kan toetsen aan
de werkelijkheid.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten