Jacob van Lennep, homo universalis




Recensie




Jacob van Lennep?
Kent nu niet de schrijver, politicus en oudheidkundige?



Marita Mathijsen, Jacob van Lennep. Een Bezielde Schavuit. Uitgeverij Balans. 640 pp., 39,95 € (E-book 19,99)

Nederland 1802? In het geboortejaar van deze figuur, getogen in een notabele familie, is Nederland even Nederland niet meer, want in de roerselen van de tijd onder Franse invloed, de Bataafse Republiek en dergelijke. In die tijd werd een jongen geboren die in zijn werkzame leven een grote betekenis zou krijgen als literator, oudheidkundige en zelfs als stedenbouwkundige. Het behoud van monumenten ging hem na het hart, lord Byron evenzeer. Marita Mathijsen noemt hem een bezielde schavuit in een met recht uitdijende biografie.

Kent u Jacob van Lennep? Wellicht niet vanzelfsprekend zich met een figuur uit de negentiende eeuw in te laten, ware het niet dat hij net door zijn afkomst en vooral door zijn eigen gedrevenheid in het Nederland  van Willem II en Willem III een grote rol op zich nam, onder meer Vondel uitgaf en mee ijverde voor onder meer het Noordzeekanaal dat Amsterdam met de Noordzee zou verbinden om de handelsvaart te bevorderen. Ook was Van Lennep een voorstander van spoorwegen. Men wordt niet zomaar een ijveraar voor goede zaken en daar gaat deze biografie over.

Jacob van Lennep was een telg van een notoir geslacht, zoals de Sixen dat waren, beide clans behorende tot wat men in de negentiende eeuw de eerste coterie van Amsterdam noemde. De ontmoeting met deze man, die hier een fraai monument krijgt, laat ons tevens toe de tijd waarin hij leefde, werkte en af en toe een scheve schaats reed beter te vatten. Marita Mathijsen probeert zo in zekere zin ook de inzichten van de heer van Lennep gestand te doen als het gaat om het schrijven van een biografie.

De grootvader en vader van Lennep, Cornelis en David Jacob van Lennep, beide betrokken bij het landsbestuur en de Staten van Noord-Holland. Cornelis (1751-1813) behoorde aan het einde van het Ancien Regime tot die klasse van mensen die vanzelf geroepen werden tot hoge ambten. Jurist van opleiding was hij onder de verschillende regimes, van de strijd der Patriotten tot de instelling van het Koninkrijk der Nederlanden – dat hij dus net (niet) zag ontstaan – een steun van het bestuur en kon men hem porren wanneer men er de revolutionairen weer onder gekregen waren.

David Jacob van Lennep werd ook jurist, maar zou aan het Atheneum Illustre in Amsterdam klassieke talen doceren en in het neolatijn gedichten publiceren. Ook vader van Lennep bleek bevlogen en zeer actief en niet afkering zich met staatszaken in te laten, zonder daarom de eerste viool te bespelen. Door zijn rol als hoogleraar en zijn bezigheden in de literaire wereld, kreeg Jacob van Lennep een en ander mee van in de wieg. Toch zou de zoon al eens met de vader in de clinch gaan, onder meer over religieuze zaken. In het algemeen kan men nu nog moeilijk inschatten wat het betekende lid te zijn van een familie als de van Lenneps. De biograaf laat ziet dat dit voordelen had, maar dat er ook bij tijd en wijlen ook wel eens verplichtingen aan verbonden konden zijn. David Jacob van Lennep verloor zijn echtgenote, meerdere kindjes die de geboorte niet overleefden en hield er twee kinderen aan over, Jacob, Ko en Antje, diens zus. In een tweede huwelijk zou David Jacob heel wat kinderen krijgen, maar de relatie met de stiefmoeder van Jacob zette enigszins een domper, want zij vond het professorenambt van haar man wat minnetjes, toch zou Jacob haar niet afvallen.

Jacob van Lennep kreeg dus wel heel wat mee, ook een vlotte toegang tot een uitgebreide bibliotheek, die door meerdere generaties was samengesteld. De familie had in Amsterdam een passende woning, met daarnaast een buiten  Huis te Manpad te Heemstede, dat voor ons een kasteel moet heten, met grote tuinen en dépendances. Men kan nu natuurlijk gaan zeuren over de ongelijkheid, over hoe die mensen leefden van het zweet van anderen, maar hoewel niet zelf geadeld – in de republiek was dat niet aan de orde – toch behoorden de leden van deze familie, zoals de Sixen, tot de elite van Amsterdam en Nederland. Men kan dat familiale patrimonium zien als een onverdiend voordeel, maar de biograaf maakt duidelijk hoe de familie daar wel degelijk ook een moreel handelen aan ontleende, i.e. zich inzetten voor de publieke zaak. Dat er privé een scheve schaats gereden werd, dat Jacob minstens een onecht kind had, dat hij op een later moment zou erkennen en proberen iets van het verzuim van de verwekker die haar aan een pleegmoeder overdroeg, Bette, Elisabeth Tulle goed te maken, tot ergernis van zijn vrouw… u ziet het, op dat vlak zijn het net mensen.

De  levensbeschouwelijke ontwikkeling van Jacob van Lennep krijgt in het boek heel wat aandacht en kan ons ook vandaag aanspreken, want op zeker ogenblik leek de jonge Van Lennep een dubbelleven te leiden: in Amsterdam was en bleef hij een vrolijke Frans, die zijn magen en vrienden graag onderhield met grappen en verhalen, in Leiden, waar hij zijn rechtenstudie verderzette, raakt hij onder invloed van de zeer steile calvinist en vooral reactionair. Een prominente leerling van Willem Bilderdijk, Isaac Da Costa, schreef lang voor Houston Stewart Chamberlain een afwijzing van de eigen tijd, “Bezwaren tegen de geest der eeuw”, waarin hij, opgegroeid in een welstellend Joods bankiersgezin, de vooruitgang die de Aufklärung had gebracht uitentreuren betreurde. Hoe Jacob van Lennep tussen 1821 en 1828 in deze kring verzeild raakte en er zelfs zijn levensvreugde leek bij in te schieten, blijft het lezen waard. “Dompers” werden ze genoemd en er waren er genoeg die niet veel op hadden met Bilderdijk en Da Costa om die religieuze drijverijen, al moet wel aangegeven dat Willem Bilderdijk om zijn literaire werk gewaardeerd bleef en ook da Costa nog lang actief bleef. Jacob van Lennep moet er een wel heel diepgravende beïnvloeding van ondergaan hebben, bijna zoals men dat in een sekte kan ervaren. De moeilijkheden die hij ondervond om zich te ontworstelen aan de grote greep die vooral da Costa op hem had, in gesprekken maar ook in brieven, moet ons dezer dagen wel interesseren, want het gaat om het zonder voorbehoud indoctrineren van een ontvankelijke geest, die Jacob van Lennep toen was. Schreef hij dan toch ook Academische Idyllen, een bundel die mee het afscheid van da Costam onontkoombaar maakte.  

Voor de goede orde, de worsteling met de kring rond Bilderdijk en Da Costa, die een beweging oprichtte, het Réveil, doet mij denken aan sommige kringen, sektarische groepen waar de bijbel heel aandachtig gelezen wordt, zo dat mensen in wezen doordrongen raken van hun eigen ontoereikendheid zodat alleen – het is niet anders – een somber gemoed en verootmoediging hen kunnen redden. Jacob zou ook nog een toneelstuk publiceren, “Genade” waarin hij een werk van Louis Racine, zoon van de meer bekende Jean Racine vertaalde naar het Nederlands. Het was volgens vader David Jacob een wel zeer ongelukkige greep. De jonge Jacob was eerst zeer verguld met het stuk in druk, maar al twee dagen later liet hij weten in een brief dat het allemaal de tegenstand die hij ervoer niet waard was, maar vooral omdat hij doorkreeg hoe bedompt dat mens- en wereldbeeld van de Dompers nu wel niet was. Dompers? Omdat ze het licht dat de Verlichting had gebracht wilden doven. De idee van het “sola fide”, dat wil zeggen: enkel door het geloof kan men gered worden, want  zich aan de werken, goede werken in de eerste plaats wijden, is voor wie de predestinatie aanhangt verloren moeite, welvaart een bewijs van eigen voortreffelijkheid, een beetje zoals de meritocratie dat ook claimt.

Kan een mens zoveel watertjes doorzwemmen als Jacob van Lennep op levensbeschouwelijk vlak deed? Van domper werd hij later vrijmetselaar en hij hervond blijkbaar zijn vrijmoedige zelf, die ook al eens spotte met grote namen uit de Nederlandse letteren. Hij vond het oude schrijverdom maar niets en wilde iets nieuws brengen, zoals hij al vroeg begonnen was met te werken naar Sir Walter Scott. Dat riep vragen op bij anderen, die vonden dat hij niet mocht doen alsof hij de verhaalstof zelf uitvond. Het auteursrecht werd pas in die periode – ook door Van Lennep zelf ontdekt – maar hij vond dat ver- en hertalingen van werken uit de wereldliteratuur uit een vreemde taal naar het Nederlands wel moest kunnen. Ook Goethe was een van de pleitbezorgers van een beter geregeld auteursrecht, zodat auteurs van hun pen zouden kunnen leven; Goethe en Van Lennep hadden voldoende andere inkomsten, maar toch, dat de uitgever van hun werk met de winst ging lopen, was hen wel een doorn in het oog, vooral als mensen die minder bevoorrecht waren, hun kans waagden en vooral iets te vertellen hadden.

Van Lennep zelf had maar een zus, andere kinderen van David Jacob stierven vroegtijdig en de moeder van Jacob en Anna stierf toen hij vijftien was. Later hertrouwde David Jacob en kreeg wel een grote schare kinderen, maar zo gelukkig als met zijn eerste echtgenote was hij blijkens brieven van Jacob niet. De nieuwe echtgenote kwam uit een welstellend geslacht en had het niet begrepen op professoren. Jacob was dus wees en zou, zo veronderstelt Marita Mathijsen, in zijn omgang met vrouwen door een (verborgen) Mutersuche gedreven zijn. Feit is dat hij trouwde, enigszins tegen de wens van de ouders in met een tien jaar oudere vrouw. Nu valt op, doorheen het boek dat echtelieden wel niet zo op elkaars lip leefden als men zou verwachten, toch zeker niet in de kringen waartoe de van Lenneps behoorden. Hij ging alleen op reis, was soms op weg met zijn zoon naar baden en andere bezigheden. Zoals gezegd moet hij zeker een buitenechtelijk kind verwekt hebben, dat hij twintig jaar later erkende en zich met haar ging moeien. Toen hij lid was van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zou die dochter in zijn woning daar gewoond hebben en voor hem gezorgd hebben, of, volgens kwatongen, beslag op hem gelegd hebben. Er werd, om onvrede in het gezin te voorkomen gekeken naar een passende echtgenoot, die vervolgens naar India ging.

Nu klopt het wel dat dit alles van geen betekenis zou hoeven te zijn, want het gaat toch om (de autonomie van) het werk, maar net bij een oeuvre als dat van Jacob van Lennep doet het leven er ook toe, net als zijn begaan zijn met bedreigde monumenten, zoals het kasteel en de abdij van Egmont, het Muiderslot was in Nederland wellicht het eerste geval waar burgers zich verzetten tegen de afbraak van monumenten. Dat de mythe van de Muiderkring leefde, met P.C. Hooft als centrale figuur, wordt nu wel afgedaan als een mooi verhaal, toen, in de zeventiende eeuw als later ten tijde van Jacob van Lennep waren er altijd wel kringen van literatoren die elkaar inspireren en ook wel wat ijverzuchtig met kritiek belagen. Denken we maar aan het schilderij van Daniël van Rijsselberghe, met onder meer Emiel Verhaeren en Maurice Maeterlinck. Van Lennep, die naar voor trad met zijn Nederlandsche Legenden, waarin hij tegelijk het beeld navolgde dat Walter Scott en Byron hadden nagelaten, een terrein dat in Nederland nog braak lag, zelfs nog maar nauwelijks bekend was.

De romantiek in Nederland krijgt met Jacob Van Lennep een eigen elan, dat hem al vlug bekend zal maken en zijn literaire faam zal aanzetten. Naast dichtwerk zal hij toch ook, net naar de voorbeelden, de historische roman beproeven, waarvan David Jacob de krijtlijnen had vastgelegd. Het begrip romantiek blijft voor het debat vaak in nevelen gehuld, maar toch gaat het om meer dan weemakende melancholie en het uitentreuren verslaan van zielenroerselen. Het feit dat in de Nederlanden met een figuur als Jacob van Lennep een romantische literatuur kon geschapen worden, werd lang met enige scepsis bejegend, want Nederland en Romantiek, dat gaat niet goed samen. Wat de romantiek in optima forma kan brengen is ons overigens vandaag vrijwel onbekend, want dan moet men inderdaad Byron gaan lezen, of Schiller, al zal die in zijn beste werk weer een nieuwe stap zetten. Toch kan men de idee van de Romantiek, zoals Rudiger Safranski dat uitwerkte ook in deze tijd eens meer dan een gedachte gunnen. Gaat het er niet om het banale groter te maken, zodat het banale leven hogere zin krijgt. Hoe dat moet, valt dan weer niet in een paar tellen uit te leggen. De van Lennep die in brieven en stukjes al eens de grove kanten van het leven de revue liet passeren, zou wel eens pregnanter kunnen blijken. Nu goed, literatuurgeschiedenis en literatuur genieten, dat is nog niet hetzelfde.

Het kan wezen dat we op het oog niet goed weten waar we met die Van Lennep heen moeten, de man was in zijn tijd een Dichter, in de betekenis die men er in die tijd aan gaf, die bezong en vooral overdacht wat er gaande was. Jacob Van Lennep streefde ernaar hoogleraar te worden, zoals zijn vader, maar hij zou het moeten houden bij het ambt van Rijksadvocaat, wat vooral betekende dat hij fiscale kwesties namens de overheid diende te behartigen. Hoewel totaal onbevoegd was hij ook lid van de landbouwcommissie, die hem wel in delen van Nederland bracht, zoals de Waddeneilanden en andere toen nog exotische oorden tot die instelling door Thorbecke werd afgeschaft. Wel heeft van Lennep zo te zien wel heel wat overgehouden aan deze tochten, die hem later nog hebben bezig gehouden.

Uiteraard kan men, zo lijkt het, niet voorbij aan de voettocht van Jacob van Lennep met Dirk van Hogendorp een tocht door Nederland die in 2001 overgedaan werd door Geert Mak en Theo Uittenbogaard overgedaan. Ik zag er toen een paar afleveringen van, maar zou de reeks nog wel eens willen bekijken. Marita Matthijssen stelt vast dat de voettocht wel veel betekende voor de domper van Lennep, maar het is maar de vraag hoe Dirk van Hogendorp en van Lennep met elkaar opschoten; terwijl de ene zich afzijdig hield, maakte Jacob van Lennep grote sier, sprak met lokale notabelen en dronk en zong desnoods. Na de oorlogsjaren - 1792 tot 1815 - kon vader David Jacob met zijn zoon op reis, naar het Zuiden, naar België, waar Antwerpen, Brussel, Gent en Brugge bezocht werden. Lees je daarover, dan vraag je je af hoe dat reizen verliep, want het ging met koetsen en men diende wel kleding mee te nemen, al leek van Lennep vooral licht beladen op reis te willen gaan. Voor dames was dat wellicht anders.

De vrouwen in het leven van Jacob van Lennep, dat maakte hem wellicht tot een bijzondere figuur, al werden toen wel al schimpscheuten, schotschriften op hem afgevuurd, zeker toen hij kandidaat was voor de Tweede kamer, over het feit dat hij een dochter had erkend. Marita Mathijssen schrijft uitgebreid over enkele episodes, waarin Jacob op zoek lijkt naar een ideale vrouw, die telkens ouder blijken en schrijft dat toe aan een muttersuche, waarbij de geliefde, zo heet, de plaats gedeeltelijk inneemt van de moeder die vroegtijdig verdween door overlijden of om andere redenen. Doortje Ringeling was dan weer toch twee jaar jonger en een vlam die blijkbaar verzengend opjoeg. Het liep uit op een vlucht van Jacob en Doortje, maar zijn vader had tijdig bericht gekregen, was hem achterna gereisd, uiteraard ook in koetsen en dat betekende voortdurend nagaan of het koppel langs gekomen. David Jacob, vergezeld van Henk van Lennep, verre neef en vriend, in Rotterdam, liet de geliefden de nacht afronden en overrede toen zijn zoon met hem terug te keren en zijn plaats opnieuw in de schoot van zijn gezin in te nemen. Een schavuit, die Jacob? Wellicht speelde zijn tijd onder de schaduw van Willem Bilderdijk nog op, want pas in 1828 was hij erin geslaagd zich los te maken van Da Costa en de donkere opvattingen die deze uitdroeg.

Toch zou men er verkeerd aan doen in Jacob van Lennep een zeloot van het steilste calvinisme te blijven zien, want hoewel hij dus zeven jaar in die kring had verkeerd, begon vervolgens een nieuwe tijd, met vrienden, jongere vrienden, Aart en Willem Veder, Gerrit van de Linde, die onder de naam De Schoolmeester bekend zou worden. Ook de schoolmeester kan het rokkenjagen noch het gokken laten en moet dus vrezen voor een schandaal. Het waren rechten- en theologiestudenten, dus niet bepaald behoeftige studenten, al doen en deden wij ons graag zo voor. Gokken en genieten van de goede dingen, was en is het devies. Met Aart Veder vooral ontwikkelt van Lennep een pittige briefwisseling die vele jaren zal duren, al woont Aart in Rotterdam waar hij een bloeiende advocatenpraktijk voert.

Maar Jacob zal in zijn verdere leven ook het contact met kleine luiden niet schuwen, zal niet binnen zijn protestantse milieu blijven hangen, kan het best vinden met Alberdingk Thijm, de katholiek en is ook bevriend met Nicolaas Beets, de auteur van de Camera Obscura. Van Lennep lijkt steeds meer een pragmatisch levensbeschouwelijk pluralisme te huldigen. Ook in de loge vindt Jacob zijn weg en hij gaat zelfs naar Schotland om er de oudste en zuiverste rituelen van de vrijmetselarij na te speuren, zoals hij ook altijd weer op zoek gaat naar de genealogie, de oorsprong der dingen en namen. In Amsterdam heeft hij ook een discussie over de graden van de vrijmetselarij. Voor van Lennep was enige orde wenselijk, maar als ik de biografie goed lees, zal hij op dat vlak ook een meer ontspannen houding aannemen.

Deze recensie is al flink uitgelopen en nog maar nauwelijks kon ik enige aandacht besteden aan de enorme productie van Jacob van Lennep, die zeker als de tekstbezorger van Vondel mag genoemd worden, terwijl hij ook nog eens, naast zijn Nederlandse vertellingen historische romans beproefde zoals “De Roos van Dekama”. Er is ook zijn 1200 bladzijden tellende “De lotgevallen van Klaasje Zevenster”, toen zeer populair, zeer snel volgde herdruk op herdruk, maar evengoed werd het een schandelijk boek genoemd, omdat een keurig meisje een bordeel betreedt en de daar gewone praktijken krijgen hun weerslag. Het gaat om een vondelinge, die heel wat wateren door moet voor ze uiteindelijk in de armen van haar graaf Maurits sterft aan TBC. Het boek gaat duidelijk over de dubbele moraal van die tijd, waarbij van vrouwen verwacht wordt dat ze niets weten van de lijfelijke dingen – wat in de huwelijksnacht doorgaans voor verwikkelingen zorgt – terwijl men moeilijk aannemelijk kan maken dat zowel in volkse als in hogere kringen vrouwen niet met elkaar al eens heimelijk over de heimelijkheden met elkaar praten. Dat mannen dan deden alsof dat niet het geval was, zal ook wel geen verrassing zijn. Onder meer Busken Huet – tja, het gaat om de negentiende eeuw en de mensen die toen de bladen konden benutten om hun visie te kennen te geven, al was hij in brieven minder cassant. De geest van de polemiek waait nu eenmaal.

Marita Mathijsen biedt ons met deze biografie zowel een aardige inkijk in het leven en de werken van Jacob van Lennep, waarover we nog heel wat zouden kunnen vertellen, onder meer over zijn betrokkenheid bij  de Nederlandse  Taal- en Letterkundige congressen, waar onder meer over de spellingkwestie en -hervormingen werd gesproken en daartoe besloten, want zijn werken waren talrijk en veelzijdig. We hebben met moeite een tip van de sluier kunnen oplichten. Toch lijkt het me best de moeite waard deze biografie te lezen, want het is hoe dan ook een mooie cultuurstudie geworden. Aandacht voor het persoonlijke leven, voor literaire thema’s en uiteraard zijn bemoeienissen met zijn vrienden en vriendinnen, erkende dochter: een trouw en loyaal vriend, behalve dan wel aan zijn echtgenote, lijkt het wel. Het is inderdaad moeilijk in te schatten hoe anderen zijn handelingen waardeerden. Feit is dat hij van een polemist geleidelijk een meer overdachte positie ging innemen in het maatschappelijke debat. Daaraan nam hij deel middels brochures en stukken in kranten. Met dat alles kan men de biograaf, Marita Mathijsen alleen maar dankbaar wezen, want eens te meer blijkt de negentiende wel een andere eeuw, maar ook wel een levendige tijd, waar mensen evenmin als nu voor een gat te vangen zijn. Denken we dat deze telg uit de elite een doodgeslagen conservatief was, dan kan men kijken naar zijn bemoeienissen met het Noordzeekanaal, de aanvoer van duinwater naar Amsterdam, zijn voorkeur voor de trein en zoveel meer; of hij moreel een ploert was, blijft nog te bezien, al bestonden er wel al anticonceptiva, met vragen over de werkzaamheid ervan. Progressief was hij ook niet, zou men denken, terwijl zijn ijver om de Max Havelaar uitgegeven te krijgen suggereert, zowel de aandacht voor een groots werk tot uiting brengt en dus herkenning van kwaliteit, terwijl hij het boek niet wilde zien uitgroeien tot een bedreiging voor het Rijk van Insulinde als kolonie. Eduard Douwes Dekker was na aanvankelijke vreugde om het verschijnen van het boek ontzet omdat van Lennep de teneur van het boek, een aanklacht tegen de uitbuiting van de Javaan, verliteratuurd had. Toch kreeg het gedurende meer dan een eeuw een breed lezerspubliek. Wie kent daarentegen Jacob van Lennep nog? Dat is natuurlijk wel de kijk vanuit Vlaanderen.

U merkt het, er is zoveel dat ik nog niet kon aanraken, niet omdat de biograaf haar lastwagen met details overladen heeft, wel omdat Jacob van Lennep een groot oeuvre heeft nagelaten, zeer actief was in het maatschappelijke leven, in briefwisseling ook nog eens een eigen wereld schiep en vervolgens zelfs nu nog af en toe de studax kan verrassen met nieuwe vondsten. Jacob van Lennep was vroeg oud, zo lezen we, maar hij bleef alert meebouwen en hoopte nog heel wat te doen, toen hij de weg van alle vlees ging. Toch kan men met al het materiaal dat Marita Mathijsen aanreikt wel een nieuwe bibliotheek samenstellen en helemaal oneigentijds zal het wel niet wezen. Kan men van Lennep nog wel lezen? Ik hoop het wel eens te beproeven. We, sommigen lezen toch nog altijd Victor Hugo, Byron of Heinrich Heine?


Bart Haers  

Reacties

Populaire posts