Plus est en vous: Wouter Duyck over onderwijsbeleid




Reflectie




Over succes en verdienste
Hoe het onderwijs zichzelf verloochende





Marnix Gijzen, hier op foto met koningin Juliana bij uitreiking
van Staatsprijs voor verhalend proza 1974. In zijn roman
"De man van overmorgen" laat hij zien hoe
men wel eens spottend met dat "Plus est en vous" omsprong,
Toch hechtte hij wel aan de vorming die hij had ontvangen. 
Wouter Duyck mag het uitleggen in De Morgen, een krant die vooral onderwijshervormingen steunt, gelijke onderwijskansen verwart met het geloof dat als iedereen minder leert iedereen evenveel weet en een krant ook die zonder nadenken het M-decreet steunt. Ik zal het discours van Wouter Duyck niet herhalen, wel wens ik nog maar eens een lans te breken voor saai doch degelijk onderwijs. Zinsontleding en zinsbouw, data leren om de geschiedenis wat op orde te krijgen, leren denken aan de hand van kennis. Goed Beroepsonderwijs is even belangrijk als goed kunst- of Algemeen onderwijs, al blijf ik dromen dat men de humaniora als concept opnieuw zal verkiezen voor de naakte term “Algemeen vormend onderwijs”.

In het plenum van het Vlaams parlement wordt de vraag gesteld of er in het onderwijs geen aandacht besteed moet worden aan het erfgoed. Schitterend en uitmuntend in onbegrip. Erfgoed is geen dode materie, maar laat de beschouwer, aanschouwer toe te zien hoe mensen vroeger de dingen deden, organiseerden. De ene kant van de zaak is dat taal een kwestie van erfgoed en permanente vernieuwing moet heten. Aan de andere kant, niet enkel geschiedenis houdt zich bezig met het verleden, of nog: geschiedenis houdt zich niet enkel met het verleden bezig, maar laat toe ook het heden te belichten. Parlementairen die zo een vraag stellen aan de minister van onderwijs, geven geen blijk van groot inzicht. Ook houtwallen in het akker- en weiland behoren tot het erfgoed, omdat ze voor de boeren op verschillende manieren onontbeerlijk waren en de afgelopen veertig jaar voortvarend werden weggenomen uit het landschap, met schade voor fauna en flora, voor de waterhuishouding en ook wel voor het beschermen van bossen. Erfgoed is wat ooit tot stand kwam, maar vaak niet zoveel betekenis meer lijkt te hebben. Nadenken over hoe onze voorzaten de dingen deden, vormt deel van het onderwijsmodel. Talen leren betekent niet enkel een broodje kunnen bestellen op de Kurfürstendamm of bij Trocadero in Parijs – maar daar zijn die doorgaans wel duur. Talen leren om talen te begrijpen en de rijkdom van literatuur en denken te leren kennen, wat is daar mis mee?

Kregen we filosofie op school? In het zesde jaar werden we gevraagd na te denken over eugenetica, al was dat wel vooral een theoretisch debat, al merkte ik toen al dat ik me dat aantrok, want toen was men nog niet zover dat men een genoom kon doorlezen, maar dan nog, de tijd dat men voor zowat alles een gen vond, terwijl dat genoom en ons fysiologisch functioneren, nog lang niet goed begrepen werd. Zeker het brein hield nog veel in petto, zodat de kans dat sleutelen aan een embryo wel eens op het werk van dr. Frankenstein leek. Toch was dat niet de inzet van de discussie, want we konden nadenken over wat mogelijk zou worden, terwijl de vraag net zo goed de ontwikkeling van het zelfbeeld in beeld bracht en over de vraag hoe we de mens kunnen waarderen, de soort dus.

Anders dan u het gewend bent geraakt, gaat het deze keer niet a priori over wat men basiskennis noemt, maar hoe die verworven kennis, gedurende 12 jaar leerplicht opgebouwd, uitpakt voor leerlingen in hun latere leven, blijkt telkens weer een kwestie te zijn van (vergeten) feitenkennis, wat niet altijd erg is, want de inzichten over de nieuw verworven inzichten in astronomie, zelfs de ontwikkeling van het leven op aarde en de betekenis van bepaalde politieke gebeurtenissen veranderen wel eens, naarmate nieuwe inzichten ons bereiken via gedegen media. Toch zien we dat we wel eens omzichtig moeten omspringen met persberichten over bijvoorbeeld medische doorbraken, want daar blijkt de wens vaker dan nodig de vader van de gedachte. Hoe kan je daar als leek mee omgaan?

Wat een onderwijssysteem zoals het Vlaamse gedurende decennia te bieden had, laat zich aflezen uit de welvaart die we kennen en in het soort jobs dat hier nog altijd bestaat. Hoge scholingsgraad  en velen hadden deel aan het onderwijs, elke generatie kwamen er meer studenten humaniora en universiteit, maar ook hogeschool, maar als het onderwijs zelf niet meer zo veeleisend is, kan die scholingsgraad gezichtsbedrog worden. Het punt is dat onderwijs voor kinderen en jongeren een vorm van disciplinering inhoudt, dat men huiswerk maakt en oefening drilt. Werkwoorden vervoegen, tafels van vermenigvuldiging, stellingen en bewijzen, begrijpend lezen, het is alles meer dan alleen wat dociel aanvaarden dat de leraar gelijk heeft. Wellicht ook is daar het probleem begonnen, dat men autoriteiten (terecht) in vraag is gaan stellen, maar lang niet altijd op het juiste terrein. Een leraar v/m zonder autoriteit kan hoogstens wat fabeltjes vertellen en gebeurt dat met beperkt talent, dan kan het helemaal mis gaan. Prof. Maarten Van Dijck vertelde na een boeiende lezing over het werk van Michel Foucault en diens visie op wat Verbeelding nu inhoudt, dat Foucault zich als hoogleraar liet gelden en zijn autoriteit niet te grabbel gooide, orde eiste ook in de collegezalen.

Het was jarenlang ook in de media bon ton om de inhoud van leergangen in het secondair onderwijs af te kraken, zeker falen voor wiskunde was een soort eretitel, zeker omdat men niet begreep wat wiskundig denken nu net wel doet, onze kijk op de dingen verruimen, al was het maar het uitbreiden van het ruimtelijk inzicht. Schoolse kennis werd evenwel al door auteurs als Stefan Zweig en Maurice Maeterlinck, zelfs al in de Romeinse wereld als saai en duf afgewezen, wat vaak ruimte schiep voor leergierige jongeren uit minder bevoorrechte groepen. Onderwijs als sociale lift? Maurice Maeterlinck en Stefan Zweig wisten dat ze zonder dag gedegen onderwijs niet de schrijvers zouden zijn geworden die ze waren. Ze kregen een pak erfgoed mee, maar voegden zelf wel het nodige toe dat wij nu op onze beurt tot het erfgoed rekenen – al lezen nog maar weinig mensen Maeterlinck.

Hoe komt het toch dat mensen zich graag een working class hero noemen, zoals ook Wouter Duyck suggereert er een te zijn? Rond 1975 was het nog gewoon dat kinderen met 14 jaar van school afgingen en via een leercontract een beroep leerden. Zij waren niet ongeschoold, sommigen volgden avondonderwijs,  anderen gingen helemaal op in hun vak. De verlenging van de leerplicht was niet per se een verbetering voor die leerlingen, die zich in een vak konden en wilden bekwamen en de vele uren deden, die nodig waren. Het punt is dat bij onderwijsexperts het beeld van de vakman eerder negatief werd gepercipieerd en perceptie bepaalt veel, zeker als men er geen afstand van kan nemen. Mag men veronderstellen dat onderwijsexperts weten waarover ze het hebben, respect voor vakmensen leek en lijkt hen vreemd en dat merkt men ook in het debat in de media. Nog steeds is voor hen BSO een soort Siberië.

Waarom op zeker moment ons Buitengewoon onderwijs, voor mensen met beperkingen, fysische en mentale in een kwaad daglicht kwam te staan, blijft voor mij een raadsel. Als er ergens onderwijs op maat bestond en bestaat dan is het wel dit buitengewoon onderwijs, waarbij men uiteraard wel goede argumenten moet hebben om iemand naar het BLO of BUSO te sturen. Maar ik herinner mij dat op de lagere school een jongen rond liep die tot 14 bleef en dan een klein jobke zou gaan doen, omdat hij nu eenmaal tot niet veel meer in staat was. Sommige meesters bejegenden hem met een zeker misprijzen, maar doorgaans kreeg hij geen last, al denk ik wel dat hij wel moet geleden hebben om het feit dat hij, zoals dat gezegd werd, achterlijk was, maar daar kon hij niet veel aan doen en dus kreeg hij ook van de leerlingen zelden veel te verduren. Nu zou men wellicht kunnen verwachten dat men dit soort inclusief onderwijs naar waarde wist te schatten, maar het afkondigen van het VN verdrag over inclusief onderwijs heeft me altijd hogelijk verbaasd, omdat dit niet per se bijdragen zal aan het welzijn van personen met een beperking. Het zijn mensen die op een of een andere manier niet helemaal kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven, al zijn er natuurlijk verschillen, grote verschillen zelfs die toelaten dat sommige mensen wel bijvoorbeeld gewoon, regulier onderwijs met vrucht kunnen volgen, maar dat moet nauwkeurig afgemeten worden, inderdaad proefondervindelijk, op grond van gepaste casuïstiek, gebaseerd op goede afspraken. Het ontwikkelen van het Buitengewoon Onderwijs was precies een poging, veertig jaar of meer geleden om kinderen met een beperking te kunnen helpen. Blinden kunnen wel degelijk hogere studies aan, doofstommen, mensen met gehoorproblemen kunnen ook ver geraken, al is dat niet altijd duidelijk of ze dat kunnen zonder veel oefenen van hetzij braille of gebarentaal. Er zijn mensen die het maken, ook met een beperking, maar soms kijkt men dan heen over het parcours dat ze hebben doorlopen, of beter, doorworsteld, want dat is dan van geen tel meer, terwijl die beperking dan toch nog altijd hun bestaan bepaalt.

Vinden we het dan normaal dat die kinderen zwoegen op het leren lezen van braille of gebarentaal leren, dan vinden we het niet meer normaal dat kinderen in het reguliere onderwijs leren lezen, schrijven, het analfabetisme overstijgen door hard te oefenen en te laten zien hoe goed ze zijn. Wat betekent dat dan? Inderdaad, niets meer en niets minder dan te leren met de taal, met woorden, zegswijzen en zinsbouw te spelen, omdat we het nu eenmaal kunnen leren. Het probleem van de spelling roept wel eens bijzondere reacties op, maar waarom zou het een probleem moeten zijn, in het Frans of Engels heb je ook wel eens bizarre woordbeelden, nog afgezien van bepaalde werkwoordsvormen, die je ook niet zomaar onder knie krijgt. Komt er nog eens bij dat je dan nog weten moet wanneer je een bepaalde tijd of modus moet hanteren opdat de toehoorder je begrijpen zou, de lezer het vatten zou. Wat is er mooier dan te leren denken over de consecutio temporum, het gebruik van tijden in de indirecte en semi-indirecte rede? Ook het gebruik van de conjunctief, in het Nederlands nagenoeg uitgevlakt, of van het onvoltooid deelwoord, dat complexe bijzinnen of relatieve zinnen overbodig kan maken – maar leerlingen nog nauwelijks wordt bijgebracht, verondersteld dat duidelijk is wie dan onderwerp is van het onvoltooid deelwoord…
Als men verwacht dat sportlui leven naar hun beroep, als monniken soms, vooral dus zeer gedisciplineerd – en er hen ook wel op afrekent – dan moet men zich toch afvragen waarom het onderwijs niets meer zou zijn dan bezigheid, of erger, dat de leraar v/m niet meer zou zijn dan een coach, een begeleider, iemand die geen aanklampende aandacht kan besteden om leerlingen te stimuleren hun best te doen. Het doel is, zegt men mij, dat leerlingen naar best vermogen presteren en dat is niet voor iedereen hetzelfde. Wil men evenwel van leerlingen kunnen verwachten dat ze dat opbrengen dan hebben ze zeker in het basisonderwijs heel gemotiveerde en breed opgeleide leraren van doen, die wel eens meer dan drie jaar bachelor kunnen gebruiken om zich te bekwamen. Hoe men hen zal opleiden? Vroeger was er het regentaat of de onderwijzersopleiding, die zeer veeleisend was, vandaag lijkt men daar minder hard aan de weg te timmeren.

Ongelijkheid afwijzen? Iedereen gaat ervoor, zegt niet tegen onrechtvaardigheid te kunnen, maar als iemand met redelijk wat mogelijkheden de kans niet krijgt zich te ontplooien, zou dat dan rechtvaardig zijn. Gelijkheid voor de rechter, dat was de eis van de Franse Revolutie, omdat toen, zoals ook nu wel eens het geval blijkt te zijn – overduidelijk in de VS – gewone mensen zwaar of zelfs ten onrechte werden/worden veroordeeld. Het zijn omstandigheden die daartoe leiden, maar de weke onderbuik van de samenleving, die van de bajesklanten kan men niet zomaar als fataal voorstellen, toch kan men geen eenvoudige oplossingen bedenken. Niettemin kan men de sleutel tot een beter leven vinden via het onderwijs. Juist, wie niet gezegend is door het lot zou men met aandacht moeten begeleiden om er iets van te maken, zoals Geert van Istendael beschreef omtrent zijn vader, die zelfs niet voor een cent geboren leek en toch, dankzij een onderpastoor een beter leven kon krijgen… maar niet zonder zich te voegen naar de discipline van het schoolse leven.

Oefenen, schreef Richard Sennett vormt voor de ambachtsman de voorwaarde om te slagen, om zeker te zijn van zijn handelingen, of men nu een kast maakt of een viool. Men stelt wel eens dat leerlingen in het systeem van gilden en ambachten uitgebuit werden, maar het kon voorkomen dat een meester geen leerlingen (meer) kreeg, als hij te weinig zorg voor hun droeg, want de meester was verplicht voor zijn leerlingen als een vader te zorgen en vooral dus hen op te leiden, de handelingen te leren en die zo te leren dat je erop kan vertrouwen, van het kijken tot het voelen en bewerken. Als ik houtsnijwerk zie in een kerk, kan ik er niet omheen te zien hoe het gemaakt is, hoe de houtsnijder met allerlei werktuigen bij de hand, de juiste instrumenten leert kiezen om een inkeping te maken of om een ronde vorm te maken, een hoofd of een vrouwenborst. Overigens kan men met Sennett vaststellen dat ook andere vaardigheden vele uren oefening vragen en het inslijten van de handelingen.

8000, 10.000 uren heeft men nodig, schrijft Sennett om een vak onder de knie te krijgen en een gezel te worden, waarna nog eens de nodige tijd moet verlopen en vooral veel gewerkt moet worden, 5 tot 7 jaar betekent dat als men 38 uur per week werkt gedurende 40 weken per jaar. Maar dat werken en leren is niet enkel een poel van pesterijen en voortdurend afgewezen worden, wel integendeel, zonder “positieve feedback” houdt men dat niet vol, meer nog, zonder vreugde te vinden in het werk dat men doet, komt men er niet. Het valt op, meer dan rond 1980 dat men onderwijs graag voorstelt als een calvarie, soms als een Sisyfusarbeid. Maar juist daarvan, bedacht Albert Camus, zou men wel eens kunnen gaan houden. Alleen is onze visie op arbeid en op onderwijs, het genieten van onderwijs behoorlijk donker, al houdt men ons graag voor dat emancipatie en sociale mobiliteit, opwaartse mobiliteit belangrijk zijn, gaan we net de leerlingen die het wel zouden kunnen niet voldoende ondersteunen.

Het feit dat men spreekt over begrijpend lezen en technisch lezen, verbaast mij hogelijk omdat ik – uit ervaring – begrijp dat technisch lezen niet helpt als je een moeilijk vraagstuk te behappen krijgt. Soms krijg je een ambtelijk schrijven dat je drie of vier keer moet lezen, doorgaans is alles glashelder, omdat je vertrouwd bent met de context, de regels ook die bepaalde transacties begeleiden, maar dat gaat behalve om lezen ook om een hoop kennis van de gang van zaken in onze samenleving. Men moet niet vragen of jongeren in het onderwijs leren over beleggingen – dat kan dus wel, ut infra – wel goed leren rekenen en begrijpen wat een percentage betekent, bijvoorbeeld op een lening. Banken zullen u niet zo gauw voorrekenen hoeveel je op het einde van de periode, de laatste vervaldag betaald hebt.

Zoals gezegd, dat kan wel, omdat je toch al in de lagere school vraagstukken leert oplossen, waarbij je al eens tot verrassende inzichten komt. Maar je kan het ook leren in een vak economie, als het goed gegeven wordt. Het gaat om de vraag hoe je een programma ontwikkelt voor een bepaalde vorm van onderwijs, hetzij technisch, hetzij het gymnasium, de humaniora dus, dat ertoe zou strekken dat na de hele cyclus van 2 keer zes jaar jongeren klaar zijn om het volwassen leven aan te vatten, eventueel verder te studeren of te gaan werken. Dat onderwijsplan mag veeleisend zijn, mag leerlingen en studenten ook confronteren met inzichten die de comfortzone binnendringen, of het nu literaire teksten zijn, zoals het verhaal van Saidjah en Adinda, ook wel “de natuurlijke verwantschappen”, van Goethe. Het punt is dat men nu in het onderwijs en de samenleving over het lezen van dergelijke teksten niet enkel moet zien als het stapelen van kennis in een pakhuis, ons brein. Dat leidt op zich niet tot veel inzichten, maar juist de verwerking van het lezen van romans, verhalen, essays ook, helpt ons orde te brengen in onze verbeelding van de wereld.

Het belang van goed onderwijs, waarvoor Wouter Duyck pleit in De Morgen, mag men niet onderschatten, vaak ook omdat we weten dat juist jongeren die er het meeste voor hadden te doen en vooral te laten, vaak naderhand het beste vooruit zijn gekomen in het leven. De obsessie een samenleving tot stand te brengen waarin de gelijkheid heerst, maakt het moeilijk om kinderen aan te sporen het beste van zichzelf te geven op school, maar als het over sport gaat, vinden wij en vinden zij, die kinderen dat doorgaans geen probleem. Gelijkheid staat niet los van vrijheid en broederschap, ook niet van het recht van personen om zich te ontplooien. Sinds de Egyptische oudheid was opleiding, het onder de knie krijgen van een ambacht een belangrijk aspect van de samenleving; de Grieken gingen verder en ontwikkelden een vormingsmodel dat niet op praktisch nut was geweest. De kerkelijke onderwijsvormen tijdens de middeleeuwen brachten vaak ketters voort, omdat men kans gaf kennis te verwerven waarmee de studenten dan op eigen gezag mee aan de slag gingen. Opvallend is dat de controle op studenten minder voor de hand lag dan wij ons kunnen indenken. Ook dat de omgang met de oude teksten, zoals Augustinus, Aristoteles, later Plato en andere filosofen, de studenten en professoren kon gaan inspireren. Het waren doorgaans niet de minst begaafden die overtuigende maar deviante stellingen wisten te formuleren.

Mogen excelleren omdat het kan, zou in het onderwijs opnieuw aan de orde moeten komen. Timshel? Excelleren omdat het kan, omdat je over de mogelijkheden beschikt en de omstandigheden er zich toe lenen, dan durven tot het gaatje te gaan, dat zou in het onderwijs opnieuw het thema moeten worden. Welbevinden is belangrijk, maar soms zitten kinderen niet in de juiste klas. Pleiten voor het afschaffen van jaarklassen kan helpen, maar die jaarklassen kunnen ook leerlingen stimuleren om een paar tandjes bij te steken, om toch niet achter te blijven. De huidige discussie over onderwijshervormingen en de voorstelling van zaken, dat onderwijs niets te maken heeft met Bildung – ook in Duitsland had de Bildungsgedachte niet enkel negatieve gevolgen, want men behalve Speer niet zo heel veel Gebildeten ontwaren aan de top van het naziregime -, zoals Theo Francken jaren geleden beweerde, impliceert dat men het niet nodig acht dat kinderen voldoende vernemen oven waartoe mensen, grote figuren, geniën zo u wil, toe in staat waren, maar ook hoe samenlevingen niet functioneren als men niet zoveel mogelijk mensen hun kans laat gaan door hen te bekwamen, zo ver als mogelijk is. Marnix Gijzen spotte wel met het motto: “Plus est en vous!”; maar hij was zich, ondanks het consilium abeundi dat hij opliep (of niet, dat zou voer voor discussie zijn), bewust van de kansen die zijn jaren bij de Jezuïeten hem hadden geboden. Ook wie het Atheneum bezocht en retorica bereikte, was zich evengoed bewust een kans te hebben gekregen, waar men best trots op mocht zijn. Echter, ook arbeiders en ambachtslui die hun werk goed in de vingers hadden, vonden van zichzelf dat ze niet zomaar kleine luiden waren.  

 Bart Haers  

Reacties

Populaire posts