Plus est en vous: Wouter Duyck over onderwijsbeleid
Reflectie
Over succes en verdienste
Hoe het onderwijs zichzelf verloochende
Wouter Duyck mag het uitleggen in De Morgen,
een krant die vooral onderwijshervormingen steunt, gelijke onderwijskansen
verwart met het geloof dat als iedereen minder leert iedereen evenveel weet en
een krant ook die zonder nadenken het M-decreet steunt. Ik zal het discours van
Wouter Duyck niet herhalen, wel wens ik nog maar eens een lans te breken voor
saai doch degelijk onderwijs. Zinsontleding en zinsbouw, data leren om de
geschiedenis wat op orde te krijgen, leren denken aan de hand van kennis. Goed
Beroepsonderwijs is even belangrijk als goed kunst- of Algemeen onderwijs, al
blijf ik dromen dat men de humaniora als concept opnieuw zal verkiezen voor de
naakte term “Algemeen vormend onderwijs”.
In het
plenum van het Vlaams parlement wordt de vraag gesteld of er in het onderwijs
geen aandacht besteed moet worden aan het erfgoed. Schitterend en uitmuntend in
onbegrip. Erfgoed is geen dode materie, maar laat de beschouwer, aanschouwer
toe te zien hoe mensen vroeger de dingen deden, organiseerden. De ene kant van
de zaak is dat taal een kwestie van erfgoed en permanente vernieuwing moet
heten. Aan de andere kant, niet enkel geschiedenis houdt zich bezig met het
verleden, of nog: geschiedenis houdt zich niet enkel met het verleden bezig,
maar laat toe ook het heden te belichten. Parlementairen die zo een vraag
stellen aan de minister van onderwijs, geven geen blijk van groot inzicht. Ook
houtwallen in het akker- en weiland behoren tot het erfgoed, omdat ze voor de
boeren op verschillende manieren onontbeerlijk waren en de afgelopen veertig
jaar voortvarend werden weggenomen uit het landschap, met schade voor fauna en
flora, voor de waterhuishouding en ook wel voor het beschermen van bossen.
Erfgoed is wat ooit tot stand kwam, maar vaak niet zoveel betekenis meer lijkt
te hebben. Nadenken over hoe onze voorzaten de dingen deden, vormt deel van het
onderwijsmodel. Talen leren betekent niet enkel een broodje kunnen bestellen op
de Kurfürstendamm of bij Trocadero in Parijs – maar daar zijn die doorgaans wel
duur. Talen leren om talen te begrijpen en de rijkdom van literatuur en denken
te leren kennen, wat is daar mis mee?
Kregen
we filosofie op school? In het zesde jaar werden we gevraagd na te denken over eugenetica,
al was dat wel vooral een theoretisch debat, al merkte ik toen al dat ik me dat
aantrok, want toen was men nog niet zover dat men een genoom kon doorlezen,
maar dan nog, de tijd dat men voor zowat alles een gen vond, terwijl dat genoom
en ons fysiologisch functioneren, nog lang niet goed begrepen werd. Zeker het
brein hield nog veel in petto, zodat de kans dat sleutelen aan een embryo wel
eens op het werk van dr. Frankenstein leek. Toch was dat niet de inzet van de
discussie, want we konden nadenken over wat mogelijk zou worden, terwijl de
vraag net zo goed de ontwikkeling van het zelfbeeld in beeld bracht en over de
vraag hoe we de mens kunnen waarderen, de soort dus.
Anders
dan u het gewend bent geraakt, gaat het deze keer niet a priori over wat men
basiskennis noemt, maar hoe die verworven kennis, gedurende 12 jaar leerplicht opgebouwd,
uitpakt voor leerlingen in hun latere leven, blijkt telkens weer een kwestie te
zijn van (vergeten) feitenkennis, wat niet altijd erg is, want de inzichten
over de nieuw verworven inzichten in astronomie, zelfs de ontwikkeling van het
leven op aarde en de betekenis van bepaalde politieke gebeurtenissen veranderen
wel eens, naarmate nieuwe inzichten ons bereiken via gedegen media. Toch zien
we dat we wel eens omzichtig moeten omspringen met persberichten over
bijvoorbeeld medische doorbraken, want daar blijkt de wens vaker dan nodig de
vader van de gedachte. Hoe kan je daar als leek mee omgaan?
Wat
een onderwijssysteem zoals het Vlaamse gedurende decennia te bieden had, laat zich
aflezen uit de welvaart die we kennen en in het soort jobs dat hier nog altijd
bestaat. Hoge scholingsgraad en velen hadden
deel aan het onderwijs, elke generatie kwamen er meer studenten humaniora en
universiteit, maar ook hogeschool, maar als het onderwijs zelf niet meer zo veeleisend
is, kan die scholingsgraad gezichtsbedrog worden. Het punt is dat onderwijs
voor kinderen en jongeren een vorm van disciplinering inhoudt, dat men huiswerk
maakt en oefening drilt. Werkwoorden vervoegen, tafels van vermenigvuldiging,
stellingen en bewijzen, begrijpend lezen, het is alles meer dan alleen wat
dociel aanvaarden dat de leraar gelijk heeft. Wellicht ook is daar het probleem
begonnen, dat men autoriteiten (terecht) in vraag is gaan stellen, maar lang
niet altijd op het juiste terrein. Een leraar v/m zonder autoriteit kan
hoogstens wat fabeltjes vertellen en gebeurt dat met beperkt talent, dan kan
het helemaal mis gaan. Prof. Maarten Van Dijck vertelde na een boeiende lezing
over het werk van Michel Foucault en diens visie op wat Verbeelding nu inhoudt,
dat Foucault zich als hoogleraar liet gelden en zijn autoriteit niet te grabbel
gooide, orde eiste ook in de collegezalen.
Het
was jarenlang ook in de media bon ton om de inhoud van leergangen in het
secondair onderwijs af te kraken, zeker falen voor wiskunde was een soort
eretitel, zeker omdat men niet begreep wat wiskundig denken nu net wel doet,
onze kijk op de dingen verruimen, al was het maar het uitbreiden van het
ruimtelijk inzicht. Schoolse kennis werd evenwel al door auteurs als Stefan
Zweig en Maurice Maeterlinck, zelfs al in de Romeinse wereld als saai en duf
afgewezen, wat vaak ruimte schiep voor leergierige jongeren uit minder
bevoorrechte groepen. Onderwijs als sociale lift? Maurice Maeterlinck en Stefan
Zweig wisten dat ze zonder dag gedegen onderwijs niet de schrijvers zouden zijn
geworden die ze waren. Ze kregen een pak erfgoed mee, maar voegden zelf wel het
nodige toe dat wij nu op onze beurt tot het erfgoed rekenen – al lezen nog maar
weinig mensen Maeterlinck.
Hoe
komt het toch dat mensen zich graag een working class hero noemen, zoals ook
Wouter Duyck suggereert er een te zijn? Rond 1975 was het nog gewoon dat kinderen
met 14 jaar van school afgingen en via een leercontract een beroep leerden. Zij
waren niet ongeschoold, sommigen volgden avondonderwijs, anderen gingen helemaal op in hun vak. De
verlenging van de leerplicht was niet per se een verbetering voor die
leerlingen, die zich in een vak konden en wilden bekwamen en de vele uren deden,
die nodig waren. Het punt is dat bij onderwijsexperts het beeld van de vakman
eerder negatief werd gepercipieerd en perceptie bepaalt veel, zeker als men er
geen afstand van kan nemen. Mag men veronderstellen dat onderwijsexperts weten
waarover ze het hebben, respect voor vakmensen leek en lijkt hen vreemd en dat
merkt men ook in het debat in de media. Nog steeds is voor hen BSO een soort
Siberië.
Waarom
op zeker moment ons Buitengewoon onderwijs, voor mensen met beperkingen,
fysische en mentale in een kwaad daglicht kwam te staan, blijft voor mij een
raadsel. Als er ergens onderwijs op maat bestond en bestaat dan is het wel dit
buitengewoon onderwijs, waarbij men uiteraard wel goede argumenten moet hebben
om iemand naar het BLO of BUSO te sturen. Maar ik herinner mij dat op de lagere
school een jongen rond liep die tot 14 bleef en dan een klein jobke zou gaan
doen, omdat hij nu eenmaal tot niet veel meer in staat was. Sommige meesters
bejegenden hem met een zeker misprijzen, maar doorgaans kreeg hij geen last, al
denk ik wel dat hij wel moet geleden hebben om het feit dat hij, zoals dat
gezegd werd, achterlijk was, maar daar kon hij niet veel aan doen en dus kreeg
hij ook van de leerlingen zelden veel te verduren. Nu zou men wellicht kunnen
verwachten dat men dit soort inclusief onderwijs naar waarde wist te schatten,
maar het afkondigen van het VN verdrag over inclusief onderwijs heeft me altijd
hogelijk verbaasd, omdat dit niet per se bijdragen zal aan het welzijn van
personen met een beperking. Het zijn mensen die op een of een andere manier
niet helemaal kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven, al zijn er
natuurlijk verschillen, grote verschillen zelfs die toelaten dat sommige mensen
wel bijvoorbeeld gewoon, regulier onderwijs met vrucht kunnen volgen, maar dat
moet nauwkeurig afgemeten worden, inderdaad proefondervindelijk, op grond van
gepaste casuïstiek, gebaseerd op goede afspraken. Het ontwikkelen van het
Buitengewoon Onderwijs was precies een poging, veertig jaar of meer geleden om
kinderen met een beperking te kunnen helpen. Blinden kunnen wel degelijk hogere
studies aan, doofstommen, mensen met gehoorproblemen kunnen ook ver geraken, al
is dat niet altijd duidelijk of ze dat kunnen zonder veel oefenen van hetzij
braille of gebarentaal. Er zijn mensen die het maken, ook met een beperking,
maar soms kijkt men dan heen over het parcours dat ze hebben doorlopen, of
beter, doorworsteld, want dat is dan van geen tel meer, terwijl die beperking
dan toch nog altijd hun bestaan bepaalt.
Vinden
we het dan normaal dat die kinderen zwoegen op het leren lezen van braille of
gebarentaal leren, dan vinden we het niet meer normaal dat kinderen in het reguliere
onderwijs leren lezen, schrijven, het analfabetisme overstijgen door hard te
oefenen en te laten zien hoe goed ze zijn. Wat betekent dat dan? Inderdaad,
niets meer en niets minder dan te leren met de taal, met woorden, zegswijzen en
zinsbouw te spelen, omdat we het nu eenmaal kunnen leren. Het probleem van de spelling
roept wel eens bijzondere reacties op, maar waarom zou het een probleem moeten
zijn, in het Frans of Engels heb je ook wel eens bizarre woordbeelden, nog
afgezien van bepaalde werkwoordsvormen, die je ook niet zomaar onder knie
krijgt. Komt er nog eens bij dat je dan nog weten moet wanneer je een bepaalde
tijd of modus moet hanteren opdat de toehoorder je begrijpen zou, de lezer het
vatten zou. Wat is er mooier dan te leren denken over de consecutio temporum,
het gebruik van tijden in de indirecte en semi-indirecte rede? Ook het gebruik
van de conjunctief, in het Nederlands nagenoeg uitgevlakt, of van het onvoltooid
deelwoord, dat complexe bijzinnen of relatieve zinnen overbodig kan maken –
maar leerlingen nog nauwelijks wordt bijgebracht, verondersteld dat duidelijk
is wie dan onderwerp is van het onvoltooid deelwoord…
Als
men verwacht dat sportlui leven naar hun beroep, als monniken soms, vooral dus
zeer gedisciplineerd – en er hen ook wel op afrekent – dan moet men zich toch
afvragen waarom het onderwijs niets meer zou zijn dan bezigheid, of erger, dat
de leraar v/m niet meer zou zijn dan een coach, een begeleider, iemand die geen
aanklampende aandacht kan besteden om leerlingen te stimuleren hun best te
doen. Het doel is, zegt men mij, dat leerlingen naar best vermogen presteren en
dat is niet voor iedereen hetzelfde. Wil men evenwel van leerlingen kunnen
verwachten dat ze dat opbrengen dan hebben ze zeker in het basisonderwijs heel gemotiveerde
en breed opgeleide leraren van doen, die wel eens meer dan drie jaar bachelor
kunnen gebruiken om zich te bekwamen. Hoe men hen zal opleiden? Vroeger was er
het regentaat of de onderwijzersopleiding, die zeer veeleisend was, vandaag
lijkt men daar minder hard aan de weg te timmeren.
Ongelijkheid
afwijzen? Iedereen gaat ervoor, zegt niet tegen onrechtvaardigheid te kunnen,
maar als iemand met redelijk wat mogelijkheden de kans niet krijgt zich te
ontplooien, zou dat dan rechtvaardig zijn. Gelijkheid voor de rechter, dat was
de eis van de Franse Revolutie, omdat toen, zoals ook nu wel eens het geval
blijkt te zijn – overduidelijk in de VS – gewone mensen zwaar of zelfs ten onrechte
werden/worden veroordeeld. Het zijn omstandigheden die daartoe leiden, maar de
weke onderbuik van de samenleving, die van de bajesklanten kan men niet zomaar
als fataal voorstellen, toch kan men geen eenvoudige oplossingen bedenken. Niettemin
kan men de sleutel tot een beter leven vinden via het onderwijs. Juist, wie
niet gezegend is door het lot zou men met aandacht moeten begeleiden om er iets
van te maken, zoals Geert van Istendael beschreef omtrent zijn vader, die zelfs
niet voor een cent geboren leek en toch, dankzij een onderpastoor een beter
leven kon krijgen… maar niet zonder zich te voegen naar de discipline van het
schoolse leven.
Oefenen,
schreef Richard Sennett vormt voor de ambachtsman de voorwaarde om te slagen,
om zeker te zijn van zijn handelingen, of men nu een kast maakt of een viool.
Men stelt wel eens dat leerlingen in het systeem van gilden en ambachten
uitgebuit werden, maar het kon voorkomen dat een meester geen leerlingen (meer)
kreeg, als hij te weinig zorg voor hun droeg, want de meester was verplicht
voor zijn leerlingen als een vader te zorgen en vooral dus hen op te leiden, de
handelingen te leren en die zo te leren dat je erop kan vertrouwen, van het
kijken tot het voelen en bewerken. Als ik houtsnijwerk zie in een kerk, kan ik
er niet omheen te zien hoe het gemaakt is, hoe de houtsnijder met allerlei
werktuigen bij de hand, de juiste instrumenten leert kiezen om een inkeping te
maken of om een ronde vorm te maken, een hoofd of een vrouwenborst. Overigens
kan men met Sennett vaststellen dat ook andere vaardigheden vele uren oefening
vragen en het inslijten van de handelingen.
8000,
10.000 uren heeft men nodig, schrijft Sennett om een vak onder de knie te
krijgen en een gezel te worden, waarna nog eens de nodige tijd moet verlopen en
vooral veel gewerkt moet worden, 5 tot 7 jaar betekent dat als men 38 uur per
week werkt gedurende 40 weken per jaar. Maar dat werken en leren is niet enkel
een poel van pesterijen en voortdurend afgewezen worden, wel integendeel,
zonder “positieve feedback” houdt men dat niet vol, meer nog, zonder vreugde te
vinden in het werk dat men doet, komt men er niet. Het valt op, meer dan rond
1980 dat men onderwijs graag voorstelt als een calvarie, soms als een Sisyfusarbeid.
Maar juist daarvan, bedacht Albert Camus, zou men wel eens kunnen gaan houden.
Alleen is onze visie op arbeid en op onderwijs, het genieten van onderwijs
behoorlijk donker, al houdt men ons graag voor dat emancipatie en sociale
mobiliteit, opwaartse mobiliteit belangrijk zijn, gaan we net de leerlingen die
het wel zouden kunnen niet voldoende ondersteunen.
Het feit
dat men spreekt over begrijpend lezen en technisch lezen, verbaast mij hogelijk
omdat ik – uit ervaring – begrijp dat technisch lezen niet helpt als je een
moeilijk vraagstuk te behappen krijgt. Soms krijg je een ambtelijk schrijven
dat je drie of vier keer moet lezen, doorgaans is alles glashelder, omdat je
vertrouwd bent met de context, de regels ook die bepaalde transacties
begeleiden, maar dat gaat behalve om lezen ook om een hoop kennis van de gang
van zaken in onze samenleving. Men moet niet vragen of jongeren in het
onderwijs leren over beleggingen – dat kan dus wel, ut infra – wel goed leren
rekenen en begrijpen wat een percentage betekent, bijvoorbeeld op een lening.
Banken zullen u niet zo gauw voorrekenen hoeveel je op het einde van de
periode, de laatste vervaldag betaald hebt.
Zoals gezegd,
dat kan wel, omdat je toch al in de lagere school vraagstukken leert oplossen,
waarbij je al eens tot verrassende inzichten komt. Maar je kan het ook leren in
een vak economie, als het goed gegeven wordt. Het gaat om de vraag hoe je een
programma ontwikkelt voor een bepaalde vorm van onderwijs, hetzij technisch,
hetzij het gymnasium, de humaniora dus, dat ertoe zou strekken dat na de hele
cyclus van 2 keer zes jaar jongeren klaar zijn om het volwassen leven aan te
vatten, eventueel verder te studeren of te gaan werken. Dat onderwijsplan mag
veeleisend zijn, mag leerlingen en studenten ook confronteren met inzichten die
de comfortzone binnendringen, of het nu literaire teksten zijn, zoals het verhaal
van Saidjah en Adinda, ook wel “de natuurlijke verwantschappen”, van Goethe.
Het punt is dat men nu in het onderwijs en de samenleving over het lezen van
dergelijke teksten niet enkel moet zien als het stapelen van kennis in een pakhuis,
ons brein. Dat leidt op zich niet tot veel inzichten, maar juist de verwerking
van het lezen van romans, verhalen, essays ook, helpt ons orde te brengen in onze
verbeelding van de wereld.
Het
belang van goed onderwijs, waarvoor Wouter Duyck pleit in De Morgen, mag men
niet onderschatten, vaak ook omdat we weten dat juist jongeren die er het
meeste voor hadden te doen en vooral te laten, vaak naderhand het beste vooruit
zijn gekomen in het leven. De obsessie een samenleving tot stand te brengen
waarin de gelijkheid heerst, maakt het moeilijk om kinderen aan te sporen het
beste van zichzelf te geven op school, maar als het over sport gaat, vinden wij
en vinden zij, die kinderen dat doorgaans geen probleem. Gelijkheid staat niet los
van vrijheid en broederschap, ook niet van het recht van personen om zich te
ontplooien. Sinds de Egyptische oudheid was opleiding, het onder de knie
krijgen van een ambacht een belangrijk aspect van de samenleving; de Grieken
gingen verder en ontwikkelden een vormingsmodel dat niet op praktisch nut was
geweest. De kerkelijke onderwijsvormen tijdens de middeleeuwen brachten vaak
ketters voort, omdat men kans gaf kennis te verwerven waarmee de studenten dan
op eigen gezag mee aan de slag gingen. Opvallend is dat de controle op
studenten minder voor de hand lag dan wij ons kunnen indenken. Ook dat de
omgang met de oude teksten, zoals Augustinus, Aristoteles, later Plato en
andere filosofen, de studenten en professoren kon gaan inspireren. Het waren
doorgaans niet de minst begaafden die overtuigende maar deviante stellingen
wisten te formuleren.
Mogen
excelleren omdat het kan, zou in het onderwijs opnieuw aan de orde moeten
komen. Timshel? Excelleren omdat het kan, omdat je over de mogelijkheden
beschikt en de omstandigheden er zich toe lenen, dan durven tot het gaatje te
gaan, dat zou in het onderwijs opnieuw het thema moeten worden. Welbevinden is
belangrijk, maar soms zitten kinderen niet in de juiste klas. Pleiten voor het
afschaffen van jaarklassen kan helpen, maar die jaarklassen kunnen ook
leerlingen stimuleren om een paar tandjes bij te steken, om toch niet achter te
blijven. De huidige discussie over onderwijshervormingen en de voorstelling van
zaken, dat onderwijs niets te maken heeft met Bildung – ook in Duitsland had de
Bildungsgedachte niet enkel negatieve gevolgen, want men behalve Speer niet zo
heel veel Gebildeten
ontwaren aan de top van het naziregime -,
zoals Theo Francken jaren geleden beweerde, impliceert dat men het niet nodig
acht dat kinderen voldoende vernemen oven waartoe mensen, grote figuren, geniën
zo u wil, toe in staat waren, maar ook hoe samenlevingen niet functioneren als
men niet zoveel mogelijk mensen hun kans laat gaan door hen te bekwamen, zo ver
als mogelijk is. Marnix Gijzen spotte wel met het motto: “Plus est en vous!”;
maar hij was zich, ondanks het consilium abeundi dat hij opliep (of niet, dat
zou voer voor discussie zijn), bewust van de kansen die zijn jaren bij de
Jezuïeten hem hadden geboden. Ook wie het Atheneum bezocht en retorica
bereikte, was zich evengoed bewust een kans te hebben gekregen, waar men best
trots op mocht zijn. Echter, ook arbeiders en ambachtslui die hun werk goed in
de vingers hadden, vonden van zichzelf dat ze niet zomaar kleine luiden waren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten