Vrijwaren van vrees
Reflectie
Vrij van angst
De rol van de overheid in hitsige tijden
Altijd
weer doen er zich incidenten voor, zeker in deze tijden in de VS, waar we ons
bij afvragen hoe het mogelijk is, maar dan weer blijken ook wij wel eens onvermoed
getuigen van misstanden in ons eigen, veilig gewaande Europa, België,
Nederland, Duitsland… Meestal worden dan schuldigen gezocht en vervolgens zoekt
men naar de drijfveren, motieven voor hun daden. Maar vaak volstaat het een
goed excuus te vinden, zelfs als men iets uitgevreten heeft waar weinig excuses
voor zijn. Onder meer angst, die goede maar misleidende leermeester spreekt
veel mensen aan, terwijl ze zelf er vooral vrij van willen zijn, denken te zijn
van angst. We leven in een tijd waar we elkaar murw slaan met horrorverhalen.
Terwijl met goed overleg die angst nergens nodig voor blijkt.
In
Brazilië werd een man gekozen tot president die geweld geen punt vindt, want
homo’s moet je slaan en misdadigers doodschieten. De criminaliteit moet men met
geweld aanpakken, want met wetten lukt het niet, zoals men ook elders kan
horen. De ene criminaliteit is dan nog erger dan de andere, meestal gaat het
dan om drugs, die verkocht worden, zelden gekocht en de verslaafden zijn
beklagenswaardig. Maar het kan zijn dat bijvoorbeeld wiet legaliseren, zoals
Canada doet, een deel van de criminaliteit kan temperen, maar er zijn nog
andere drugs. In de VSA zou een pandemie van opiatenverslaving heersen, waar
dokters een rol in spelen door te gemakkelijk pijnstillers waar derivaten van opium
in verwerkt, voor te schrijven. Het blijft binnen het wettelijke en dus kan men
hoogstens richtlijnen voorschrijven.
Criminaliteit
zou, je hoort het haast dagelijks, ten allen tijde en met alle middelen
bestreden moeten worden, maar mensen die er echt slachtoffer van werden,
beseffen hoe moeilijk het wel niet is. Net als alle andere bronnen van onheil
zoals daar zijn… Ziekte en dood, die men nu in een groot aantal gevallen kan
behandelen, maar niet altijd of nooit volkomen. De dood, daar valt niet aan te
ontkomen, maar maakt deel uit van het organische leven op deze aarde. Toch
vormt het thema “voortijdig sterven” een belangrijk thema in de
gezondheidscampagnes, want voorkomen is beter dan genezen. Natuurlijk, zou ik
zeggen, maar er zijn grenzen aan dat voorkomen. Als de levensvreugde erbij
inschiet omdat men oud wil worden, dan komt men toch wel dicht bij de grens van
wat dragelijk is.
Een ander
thema vormt de strijd tegen geweld in de samenleving, waarbij men burgers die
geen kwaad in de zin had steeds weer en in algemene termen, zonder aanleiding
gaat wantrouwen. Het feit dat in sommige landen wapendracht gedoogd wordt, maakt
dat allerlei vormen van geweld latent aanwezig zijn en wie kwaad in de zin
heeft, mensen wil doden zonder andere aanleiding dan een woedebui of een diep
gewortelde haat die plots uitbarst. Het volstaat dan niet enkel om het gedogen
van wapendracht maar ook om de argumenten waarom het veiliger is als mensen
geen wapens dragen en waarom het goed is dat de politie het geweldsmonopolie op
zich neemt en middels politiediensten de veiligheid realiseert. Er komt ook in
Europa kritiek op, want mensen willen of denken dat het goed zou zijn als ze
gewapend waren in plaats van te moeten wachten op de politie of zelfs in plaats
van de politie te handelen. Er is in de VS een merkwaardige schizofrenie aan
het licht gekomen, want terwijl verzekeraars en overheden alles doen om
gewelddadige actie tegen te gaan – want dat kost geld – doet men er niets aan
om uit te leggen dat het Tweede Amendement geen betekenis meer heeft. Er heerst
een gortige fascinatie voor geweld – minder erg dan (ongeregelde) seks – en tegelijk
een zorg om de veiligheid, die niet meer te verzoenen vallen.
Het verkeerde
woord, dat kan er ook niet meer door, maar tegelijk eigent men zich het recht
toe te zeggen en schreeuwen wat men wil. We eisen ons recht op vrijheid van
meningsuiting op, ook als het enkel is om onze frustraties te uiten en de ander
als mens te miskennen. Hoe kan men op grond van redelijke argumenten menen dat
anderen, de anderen, die anderen te dom zijn om te helpen donderen? We groeien
ermee op, we nemen aan dat wij het zoveel beter moeten weten, want – zo hoort men
het vaak genoeg – men weet nu eenmaal beter, omdat men zelfs niet de proef op
de som neemt. Wie een andere mening heeft, kan niet deugen, klinkt het aan de
toog en aan de borreltafel. Onze eigen woede is overigens heilig en terecht,
die van anderen onbegrijpelijk. Het gevolg is dat we niet eens de moeite menen
te moeten nemen om er andere inzichten op na te gaan hoe of ze betekenis kunnen
hebben.
Ik
mocht opgroeien na Vaticanum II, wel katholiek, maar er werd ook gesproken met “andersdenkenden”
en er was discussie over wat de Paus zegde, over wat ze deden, niet over
seksueel overschrijdend gedrag. Neen, over het pedofiele leven van priesters
werd toen niet gesproken, maar ik zag dat mijn ouders, zelfs mijn vader geleidelijk
de relativiteit van dat kerkelijke gezag inzagen en bepaalde stellingnames in
twijfel trokken. Een voor mij gedenkwaardig moment was toen we op een avond in
aanwezigheid van mijnheer pastoor spraken over de ketterse gedachten van mijn
moeder, waar de brave man de humor van inzag: twijfelen aan het leergezag was
plots acceptabel. Gelovig was mijn vader
wel en toch, anders denken was geen misdaad. Wijzelf groeiden los van de
dogmatiek op, want die kwam steeds minder aan bod, kreeg ook minder betekenis,
wat betekende dat je dan telkens op zoek moest naar de betekenis van uitspraken
en gedachten.
Daarom
verwijs ik ook naar de Four Fears Speech van Franklin Delano Roosevelt, omdat
zijn uitspraak dat mensen recht hebben vrij van vrees te leven, dus ook de
overheid mag geen vrees opwekken en ook burgers mogen elkaar niet bedreigen,
vrees aanjagen. De werkelijkheid is dan wel anders, in het huidige klimaat kan
men best nog eens nadenken over deze visie van Roosevelt. Men moet de oorlog
niet zoeken, maar als hij eraan komt, moet men wel doen wat nodig is. Als er terrorisme
dreigt moet men dat aanpakken, maar zoals Peter Sloterdijk uitvoerig beschreef
in zijn kritiek van de cynische rede, kan men best bedenken dat naarmate men de
vrees voor terreur opwekt, men de bestrijders almaar meer middelen en mensen
moet geven en, per slot van rekening, de democratische vrijheden over boord
zetten. De actie in München van Zwarte September waar Israëlische atleten en
anderen het leven lieten, in 1972 was voor mij een (kleine) schok, want je zag
even wat er gaande was, maar het was pas jaren later dat de draagwijdte ervan
tot mij doordrong.
Vrees
aanjagen zonder redenen maar met verleidelijke argumenten, het blijft aan de
orde van de dag en we moeten ons echt wel hoeden voor de risico’s van een
doorgedreven veiligheidsbeleid, want niet enkel schaadt dit het vertrouwen van
de burgers in de overheid, de overheid gaat ook aannemen dat ze de vrijheid
hebben steeds maar verder te gaan. De discussie over mensen- en burgerrechten
mag men niet veronachtzamen, wel moeten we nadenken waar de grenzen liggen en
wie erover moet waken. In die zin is de vraag om vingerafdrukken op de ID-kaart
te zetten wel een stap of drie te ver, omdat ze iedereen als mogelijke daders
aanziet, wat ook weer een uitdrukking is van de arrogantie van de macht. In die
zin moeten politici overtrokken wensen van burgers ook in de kiem durven te smoren,
zeker ook wat veiligheid aangaat. Aan de andere kant, als mensen al eens hun
ongenoegen uiten, hoeft de zaak niet onmiddellijk op scherp te stellen, want er
kunnen vele redenen zijn die het ongenoegen voeden.
Leven
zonder vrees, het is wel diametraal tegengesteld aan wat de ouden leerden, want
wie leeft in de vreze Gods, vroom is, zal het hemelrijk betreden. Die vrees God
te mishagen was uiteraard een goede aansporing te leven volgens de regels, die
de kerk oplegde, van de geloofsbelijdenis tot en met het seksuele gedrag. Goed
doen voor mensen? Alleen als ze leven in de vreze Gods. Uiteraard is dat een vorm
van vroomheid die men niet goed kan argumenteren, tenzij door beroep te doen op
het geloof als enige bron van wijsheid, vaak ook nog eens zonder andere
inzichten toe te laten. Niet voor niets schreef Walschap in “Adelaïde” over hoe
een gelukkige vrouw door bemoeienis van een onderpastoor, een kapelaan,
verteerd raakte van wroeging en scrupuleus schuldbesef, want ze was gelukkig en
had geen kinderen, dus “deed” ze het zonder het oogmerk kinderen op de wereld
te zetten en daarmee overtrad ze tal van regels. Gezond kan zo een bemoeienis
niet zijn en het werd een van de redenen waarom de kerk Gerard Walschap als een
pornograaf zag, terwijl er geen onvertogen woord in te vinden valt.
De
ontvoogding had ertoe kunnen leiden dat we nu minder met vrees en vreze Gods
bezocht werden, maar helaas heeft men verzuimd in de media mensen behoorlijke,
deugdelijke informatie aan te reiken. Darwin leerde ik als jonge snaak kennen,
toen we boeken en boekjes kregen waar onder andere de genealogie van de
menselijke soort werd aangedragen en dus meteen een stevige bijslag aan de wortels
van naïef geloof. De vrijzinnigheid heeft zich zo lang ingelaten met de strijd
tegen het obscure en obscurantistische geloof, dat men naliet mensen te leren leven
in een gezond zelfbewustzijn. Kennis is macht, zegde men, maar ik moet zeggen
dat vanaf de jaren 1990 de belangstelling voor wetenschap en technologie steeds
meer in verdenking werd gesteld. De beschuldiging luidde en luidt dat
wetenschappers tot de elite behoren en meedoen aan linkse manipulatieve zever
in pakken. Het hangt evenwel af van de inzichten die men aanreikt en sommige
gaan in tegen vrome overtuigingen over het scheppingsverhaal, de almacht van
God en wat al niet meer. Maar het viel me op dat men ook de almacht van
wetenschappers niet voetstoots kan aannemen, toch moet men er wel op bedacht
zijn dat er al te weinig over methode en resultaten van onderzoek wordt
gesproken. Het is niet omdat het verdacht is, dat het niet van belang kan zijn.
Men zal
het niet graag horen, maar het is wel duidelijk, denk ik, dat in sommige
domeinen van onderzoek en kennis, de wetenschappelijke bevindingen niet altijd
zomaar geldig kunnen heten, ook al doet men er alles aan om de methode en de
resultaten zo indrukwekkend mogelijk uit te laten zien. Onderwijssociologen die
menen dat alleen de sociaal-economische achtergrond van de ouders volstaat om
de (zwakke) prestaties van zoon of dochter te duiden, vergeten dat het
onderwijs in Vlaanderen en ook elders in
Europa sinds 1900 – ondanks afwezigheid van leerplicht in Vlaanderen tot 1919 –
een enorme democratisering van het onderwijs mogelijk was en steeds weer bleek
de opwaartse sociale mobiliteit dankzij het onderwijs te lukken. Toch zou het
nu stremmen, maar de parameters zijn veranderd en het klopt dat een groep nieuwkomers,
immigranten uit gebieden waar onderwijs minder evident zou zijn, het moeilijker
zou hebben op school, maar klopt dat beeld wel? Het hangt van vele factoren af,
onder meer de inzet van de ouders en die is er wel, maar ook van het
onderwijzend kader, dat ad primum de eigen onderwijsgeschiedenis en
emancipatiegeschiedenis niet (meer) kent en ad secundum ook niet weet waar de
aanknopingspunten te vinden zijn, waarmee men die kinderen kan enthousiasmeren.
De vrees
voor mensen die er niet echt bij zouden horen, omdat hun wieg of die van hun
ouders in de Magreb of Anatolië stond, kan men begrijpen, wanneer men in aanmerking
neemt dat velen onder ons, hoewel steeds minder in aantal, nog steeds in het
dorp van hun ouders en grootouders wonen en dat men vertrouwen stelde in de
buurt, de gemeenschap. Die vrees op zich kwalijk nemen lijkt mij overdreven,
tenzij ze aanleiding zou geven tot ressentiment en frustratie, maar dat is lang
niet altijd duidelijk. De ouden Grieken en mensen die leven in precaire
omstandigheden, koesterden/koesteren gastvriendschap omdat ze er zich van
bewust waren dat wie niet ergens opvang vond in de woestenijen sowieso zou
sterven. Daarom ook de straf van verbanning, uitdrijving uit de gemeenschap in
andere tijden zo zwaar, was een brandmerking dodelijk omdat men nergens geen
gemeenschap vond om zich bij te voegen, zij het tijdelijk.
Franklin
Delano Roosevelt hield zijn bekende speech bij zijn derde ambtsaanvaarding en
zette zich af tegen het populisme van Mussolini en Hitler. In de VS had Hitler
enige aanvang, zelfs Henry Ford II was lange tijd een fellow traveller, al
houdt men de term voor in het kader van het communisme volgers van Stalin aan
te duiden. Overigens zou de strijd tegen de communistische agitatie en
propaganda omtrent 1950 mensen als Charly Chaplin onder druk zetten de VS te
verlaten, net omdat de communistenjacht zonder enige terughoudendheid gevoerd
werd. Roosevelt wilde net zo een overheidsoptreden voorkomen en tegengaan, maar
men heeft de speech samen met andere bezwaren omtrent de New Deal later
proberen uit het geheugen te wissen. Toch is het van belang dat een president
en vertegenwoordigers van de overheid in overweging nemen dat hun optreden het
algemeen belang kan schaden.
Maar,
bracht men toen ook al in tegen andere maatregelen, zoals de toezichtcamera’s
overal in onze steden en gemeenten, toen de slimme camera’s aangebracht werden
en niemand weet hoe het in elkaar zit, c.q. wie er toegang heeft tot de
beelden. Privacy heeft te maken met het besef veilig te kunnen gaan en staan
waar men wil zonder bevreesd te hoeven zijn wat men doet en eventueel misschien
compromitterend zou kunnen zijn, in bepaalde omstandigheden. Privacy gaat dus over
veiligheid en de idee dat men veilig zijn gangen kan gaan en wie die schendt
kan aangesproken worden. Waarom zou men de overheid moeten vrezen? Dat was wat Roosevelt
stelde en daarbij had hij het niet over de boeven zoals Al Capone, die veel
geld verdiende aan de Drooglegging, maar ook ten onder ging. Roosevelt schroefde
ook de drooglegging terug, omdat het geen effect had en bovendien zorgde voor
overlast door de gangs. Anderzijds kwam zo de jazz tot grote bloei en ontstond
er een cultuur in de marge, kwamen ook de burgerrechten opnieuw op de agenda,
omdat blanken de Afro-Amerikaanse cultuur leerden waarderen, alvast in de
steden.
Men
kan maar beter legale handel toestaan voor producten en diensten die sociaal
aanvaard zijn, ook als men er ethische twijfels over heeft. Prostitutie kan men
bedenkelijk vinden, mensenhandel verwerpelijk en bestrijden, maar van belang is
dat als het helemaal in achterkamertjes verdwijnt, blijken de misbruiken en de
gevaren voor de prostituees groter dan als er een gedoogbeleid gevoerd wordt –
al kan men ook daar kanttekeningen bij maken.
Strafbare
feiten dienen vervolgd en men moet goed nadenken wat men strafbaar stelt. Het blijkt
duidelijk dat dit de veiligheid van burgers versterkt, maar tegelijk ziet men
dat de technologie steeds meer toezicht toelaat maar tegelijk merkt men ook dat
de politie niet alle taken meer even goed kan volbrengen, wat alweer nieuwe
problemen met zich brengt. Terwijl de
politie, soms onze vriend, een belangrijke taak heeft de angst van burgers voor
bijvoorbeeld diefstal en geweld te behoeden, merkt men dat de overheid niet dan
met grote zorg die misdaden wil voorkomen, zoekt men methodes, die ook brave burgers
kunnen treffen. Op welk moment de overheid de veiligheid als wapen gaat hanteren
tegen alle burgers, is niet geheel duidelijk, wel is duidelijk dat burgers
steeds vaker de indruk krijgen dat ze als mogelijke daders worden gezien.
Preventie heeft zeker belang, maar de overheid kan er zich maar beter voor
hoeden te ver door te schieten, wil men het vertrouwen vanwege de burgers niet
verliezen.
Vrijwaren
van angst? Het was een belangrijk thema voor Roosevelt, maar ook voor de Amerikanen,
al dacht men buiten de oorlog te blijven. Binnenlands had FDR de economie weer
aan de praat gekregen en de werkeloosheid was aardig teruggelopen, mede door
het stimulerende beleid, dat we kennen als de New Deal. Dezer dagen doet men
meewarig over en zou er veel geld verloren zijn gegaan, terwijl men niet zomaar
kan vertellen in een economisch systeem wat de precieze inbreng van zo een
gigantisch programma nu wel was. De angst voor armoede was zo weggewerkt en tot
rond 1970 zou de Amerikaanse economie blijven groeien, ook al waren er af en
toe kleine dipjes. Het zelfvertrouwen van de Amerikanen nam na WO II toe, maar
de breuklijnen binnen de samenleving, onder meer rond segregatie en
discriminatie raakten niet opgelost. Het blijft bijzonder dat we wel weten hoe
erg het geweest is, maar dat de betekenis van de burgerrechtenwetgeving van
Lyndon B. Johnson nog nauwelijks het vermelden waard blijkt, terwijl ook
duidelijk is dat men er veel voor over heeft mensen niet te laten stemmen,
mensen van Afro-Amerikaanse afkomst. Hun angst en onzekerheid werd niet
aangepakt, tot Johnson het nodige deed, maar het bleef moeilijk benaderingen
uit te werken die niet al te veel negatieve neveneffecten zouden hebben. Het
punt was dat men het geen geweld wilde noemen, wat men de Afro-Amerikanen
aandeed, want het was een rechtvaardige strijd voor en vanwege blank Amerika.
Geweld gebruiken erkent men wel als wederrechtelijk, wat zij deden was zorgen
voor orde en veiligheid.
Wanneer
de overheid, zoals in Little Rock de wet wil handhaven en kinderen van Afro-Amerikaanse
oorsprong toegang wil geven tot de school, terwijl de gouverneur met behulp van
de National Guard er alles aan deed om de “Little Rock Nine” uit te sluiten.
Het was Dwight Eisenhower die de nodige middelen inzette om de wet
daadwerkelijk uitvoering te geven en de leerlingen naar school te laten gaan.
Vanwege de polarisatie kon iemand als Hannah Arendt haar kritiek tegen de federale
aanpak nauwelijks uiten, omdat men niet begrijpen wilde dat ze vond dat men
kinderen niet de last op de schouders kan leggen om problemen, c.q. de
segregatie, op te lossen die de volwassenen niet opgelost krijgen. Arendt vond
dat men andere prioriteiten had moeten stellen. Dat hangt deels samen met haar
visie op het persoonlijke, private versus het publieke en vervolgens dan pas
het politieke. Dat wil zeggen, meende zij, dat men eerst deelneemt aan de
samenleving, iets wat ze een vaag gebied vindt tussen het persoonlijke en het
politieke, en dan pas aan de republiek. Deze gedachte komt mij voor ook dezer dagen
nog pertinent te wezen, omdat we vaak vergeten dat we ons, wanneer we onze
woonstede verlaten en de straat op gaan, ineens niet als gelijke onder gelijken
begeven, maar in allerlei relaties
treden waar we aan de ene kant gelijken zoeken te vinden en anderzijds toch met
anderen te maken krijgen, die ons niet a priori sympathiek voorkomen. Maar de
gelijkheid geldt bijvoorbeeld wel, zegt zij, wanneer men op de bus stapt en gaat
zitten waar men wil, want het gaat om publieke diensten, eventueel door
particuliere ondernemingen gerund. In de samenleving, het samen leven valt het
maken van onderscheid en zich onderscheiden moeilijk tegen te gaan, overheden
en publieke diensten mogen niet discrimineren, dus ook niet als het om
onderwijs gaat of strafvervolging.
De
visie van Arendt op het onderscheid tussen het sociale leven, buiten de eigen
woonst dus en het particuliere leven, heeft voor haar heel wat consequenties op
het vlak van discriminatie, want binnen die vier muren, in het persoonlijke
leven geldt dat men mag vasthouden aan de uniciteit en exclusiviteit. Hoe hard zij
dus stelt dat die kinderen in Little Rock, in 1958 werden misbruikt door aanhangers
van de rassenscheidingswetten en door voorstanders van de afschaffing van die
wetten, zij kant zich wel degelijk, in de context van toen tegen de segregatie.
Het is een vorm van denken die toen ook al niet goed begrepen, laat staan
geaccepteerd werd, die ons toch zou moeten aanspreken, omdat zij precies
aangeeft waar het haar om te doen is, respect voor individuele personen die in
de publieke ruimte een van de velen wordt en in een massasamenleving steeds
minder als een uniek individu voorkomt, terwijl we net daar behoefte aan
hebben.
De
discriminatie, de geplogenheden om in de samenleving niet met “anderen”
geconfronteerd te hoeven worden, Afro-Amerikanen dus in het geval van het
Zuiden van de VSA, moet men zeker wat de wetgeving betreft aanpakken en
afbouwen, maar men moet zich, zo lees ik toch, geen illusies maken, want daar hebben
we te maken met conformisme en andere mechanismen. Mensen kunnen zich ook
onderscheiden op de een of andere manier en dan kan dat bedreigend overkomen
voor de gemeenschap waarin zo iemand functioneert. Evengoed moeten we opmerken
dat Arendt uitlegt dat we nooit helemaal de figuur zijn die we als persoon
aannemen in de publieke ruimte. Dat maakt het soms moeilijk om ons “authentiek”
te gedragen, want dat zou nare gevolgen kunnen hebben. In die zin is de wensgedachte
van Franklin Delano Roosevelt betekenisvol en ijdel tegelijk, want men kan niet
zo gauw mechanismen van angst en afwijzing afbreken, maar wanneer de
samenleving niet meer aanvaardt dat Afro-Amerikanen terzijde worden geschoven,
dat gemengde huwelijken niet mogen en dat het middelbaar en hoger onderwijs
afgesloten blijft, zal de angst niet aan die mensen afgenomen worden, maar in
een beweging voelen de Kaukasians, Wasps of hoe ze zich ook noemen, zich
bedreigd, want zij vrezen statusverlies.
Men
kan proberen mensen van angst te vrijwaren, zoals de Amerikaanse president FDR
het bepleitte in zijn inaugurale rede, de werkelijkheid is dat we in een
complexe massasamenleving niet zo gauw de angsten kunnen opvangen en wegnemen
zal nog moeilijker zijn. In onze tijd, met sociale media, kan men zich ook
afvragen hoe men de neiging complottheorieën te presenteren en te cultiveren
zal tegengaan, net omdat er groepen en individuen zijn die daarin hun gelijk
bevestigd willen zien. Net die complottheorieën zijn een bezwering van angst of
wekken weer nieuwe angst op. Politieke partijen gedijen wel degelijk met het
wekken van angst en het bezweren ervan, terwijl die vaak alles behalve redelijk
blijken. Bovendien bekijken we die nogal eens an sich, zonder rekening te
houden met het wereldbeeld dat men hanteert en waarin zo een benaderingen wel
passen.
Politici
en publieke figuren die met halve waarheden en hele leugens de angst van mensen
onderhouden en nieuwe impulsen geven, men kan ze nauwelijks tellen. De vraag is
dan hoe men er het beste mee omspringt. Zelf kan ik het mij moeilijk
voorstellen dat politici voortdurend roepen de democratie genegen te zijn en
dan zelf een loopje nemen met wet- en regelgeving, al blijven ze altijd aan de
goede zijde van de wetgeving en gaat het om minieme overschrijdingen. Het doel
van de politiek in een democratie is ervoor te zorgen dat mensen op een
billijke manier macht kunnen verwerven en daar passend mee omgaan, zonder de
democratische geplogenheden te negeren en de rechten van burgers, onder meer op
privacy te ondermijnen. Het is van belang dat burgers weten dat hun belangen
veilig zijn, maar ook dat politici het nodige kunnen doen om die ook in de
toekomst te vrijwaren. Aangezien die toekomst ongewis is, kan men zich al eens
vergissen, wat geen groot risico hoeft in te houden, maar net omdat men het te
zelden over macht heeft, ligt het voor politici niet altijd moeilijk er gebruik
van te maken, ook als het niet hoort.
We
zullen dus niet zo gauw in een wereld zonder angst leven, maar het is wel van
belang, ook voor de legitimiteit van de democratie dat politici en andere
overheidspersonen en -instanties de gronden voor angsten wegnemen die het
politieke raken. De onvrede die men dezer dagen bespeurt bij burgers betreft
niet zozeer de welvaart op zich, maar eerder de ervaren weldadigheid van het
bestel en mogelijk prestigeverlies. Er kan een risico bestaan dat onze
samenleving islamiseren zou, maar tegelijk bedenk ik mij dan dat we er zelf ook
wel bij zijn. Sommige maatregelen, over gescheiden zwemmen of de discussie over
de hoofddoek lijken hier steeds meer exemplarisch voor te zijn.
Het
probleem is inderdaad niet denkbeeldig, namelijk dat men verworven vrijheden op
de helling zet, houdt men ons voortdurend voor, terwijl we tegelijk voortdurend
gewezen worden op alle mogelijke fobieën, waar we ons aan schuldig zouden
maken. De benadering van Arendt laat toe te begrijpen dat we die vormen van
discriminatie en fobieën niet voortdurend kunnen politiseren, terwijl we er wel
iets aan kunnen doen. De benadering die men als “politieke correctheid”
voorstelt heeft net die weg gekozen, waarbij men elke discussie over wat er in
de samenleving gaande is, succesvol tracht te politiseren. Men moet strijden
tegen discriminatie, maar beseffen dat men mensen niet zo gauw kan afhelpen van
ingesleten visies en attitudes. Jaagt men hen op stang, dan ontstaat er net
weer een maatschappelijke angst en zelfs aversie, wat ook niet bijdraagt aan
het publieke noch aan het persoonlijke welbevinden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten