Gele hesjes, populisme en particratie
Reflectie
Klagen over bozigheid
Vertrouwen in politiek verder afkalvend
![]() |
Martha Nussbaum inspireerde me wel vaker, maar zonder het altijd eens te zijn, bieden haar werken wel mooie inzichten. Over de betekenis van politieke emoties nadenken is er zo een. |
De
situatie mag dan wel hopeloos zijn, voor nogal wat mensen blijkt ze al te
ernstig, want die klimaatverandering verdraagt geen uitstel inzake beleid en anderen
menen dat men de migratie nu maar eens echt tot staan brengen moet terwijl het
Duitse leger op (Europese) inwijkelingen beroep moet doen om niet helemaal
machteloos te worden. Wat een ommekeer, moet men wel vaststellen. Maar politiek
is veel meer dan enkele heikele hete hangijzers, want beleid kan ongemerkt diep
ingrijpen in onze levens, zonder dat we daar vooraf – voor de besluitvorming –
erg in hadden.
Het
gaat om de vraag waarom mensen dezer dagen zo boos blijken en menen dat “de
politiek” niet meer voldoende zou leveren, vooral aan zekerheid en
toekomstperspectief. Men verwijt politici heel wat, terwijl wij burgers, wellicht
niet individueel dan toch als samenleving niet ophouden met elkaar
tegensprekende en zelfs uitsluitende eisen te stellen. Bovendien weten we nu
wel zeker dat politici ons, burgers, niet naar waarde schatten. Dat dit
pijnlijk moet heten, ziet evenwel niet iedereen, want ook het commentariaat,
het heir van columnisten en experten die voortdurend vertellen hoe slecht en
fout de mensen het wel niet doen, zorgen al eens voor oprispingen. Midden onder
de mensen staan maar weinig politici en men hoeft ook niet te doen alsof, want
dan stijft men burgers in hun oordeel dat die politici niet te vertrouwen zijn,
vriendelijk tijdens verkiezingscampagnes en ongenaakbaar nadien. Het gevolg is
ook dat een open gesprek tussen burgers en politici zelden mogelijk blijkt en
het slot zit aan beide kanten, want de politicus v/m wil een imago in stand
houden, de burger zijn of haar belangen tegemoet gekomen zien. Echter, als er
geen overleg mogelijk blijkt, dan laat men ruimte over voor gemor en afwijzing.
Anderzijds, politici die geen gesprek aangaan met burgers die er een kritische
doch welwillende houding op na houden, kunnen maar moeilijk het vertrouwen
winnen, laat staan behouden.
Het
gaat ook om verworven rechten, waarvan er heel wat in wetgeving zijn vastgelegd,
maar ook is er nog een cluster van aanspraken die veeleer onuitgesproken
blijven, zoals het recht op een redelijke koopkracht, waarbij de index en
aanpassing van lonen en uitkeringen aan de index van prijzen voor consumptiegoederen
maar die niet afdoende blijkt. Het hangt er natuurlijk ook vanaf wat wij als
burgers voldoende achten en hoe onze behoeften evolueerden en evolueren. Zijn
er mensen die vinden dat we moeten consuminderen, dan zijn er net wel iets meer
die dat niet willen en vinden dat het nooit genoeg is, wat de gevolgen voor de
natuur ook mogen zijn.
Het is
van belang te begrijpen dat we op dat vlak voortdurend ook aangespoord worden,
om te genieten wat er te genieten valt, ook als we er niet van kunnen genieten,
omdat we een te grote ballast op de schouders meedragen. Bovendien merkt men
dat mensen die acties van de gele hesjes storend vinden als ze zelf in hun
eigen plannen gedwarsboomd worden, zoals mensen die uit Engeland naar het
continent komen voor een familiegebeuren en pas drie uur later aankomen. Die
consideratie kunnen actievoerders niet opbrengen natuurlijk, maar dat er al 10
doden vielen, mag ons wel niet ontgaan: hoever is men bereid te gaan om de
eigen eisen ingelost te zien? Men durft niet goed kritisch te spreken over de
actievoerders die klagen dat hun sociale en financiële situatie – op goede
gronden – maar geen vertrouwen meer hebben in de instituties, zoals
bijvoorbeeld de vakbonden, die in Frankrijk met hun machtige hand het hele land
konden platleggen. Dat verlies aan vertrouwen heeft te maken met de wijze
waarop de mensen aan de top van instituties de bestaansreden ervan vergaten of
zelfs verloochenden, om maar ineens aan politiek te gaan bedrijven,
machtsspelletjes te spelen op de rug van hun achterban, die afdroop en nu dus
wraak neemt. Natuurlijk zijn er onverlaten die de boel willen kapen, maar daar
is niets nieuws aan, want al langer werden betogingen in precies Frankrijk
gekaapt door casseurs.
Een debat
aanvatten over de bestaansreden en het functioneren van de instellingen die de
democratie schragen, van gemeenteraden en parlementen over justitie en politie en
via het middenveld tot de uitvoerende machten kunnen we niet meer uit de weg
gaan, omdat de onvrede te opvallend is en de lokroep van wat men populisme
pleegt te noemen maar in feite vaak een goed uitgekiend vermengen is van
verzuchtingen die werkelijk leven. Het populisme geeft aan politici opvallend
genoeg meer macht dan men zou vermoeden, waarbij die populisten maar ook de
klassieke politici en het commentariaat negeren dat wat politiek beslist wordt
door toedoen van ambtenaren uitvoering krijgt. Dat moderne natiestaten
politieke crises overleven, ligt er net aan dat wetgeving en ambtelijke regels
doorgaan ook als de regering nog slechts beperkte bevoegdheden heeft. De Vierde
(Franse) Republiek liep uit op een politieke instorting, maar de ambtenaren bleven
aan boord en op de brug. Populisten zeggen dat men moet luisteren naar de
mensen, maar als een politicus dat doet, kan het ook een onverwachte kant
opgaan.
Vergeten we niet dat Charles de Gaulle in 1958
in Algerije de gemoederen heeft weten te matigen met een welgemikt “je vous ai
compris”, in een rede die bol stond van het begrip voor de Fransen in Algiers
en Algerije, waarna hij uiteindelijk Algerije onafhankelijkheid zou verlenen.
De Fransen die al een generatie of meer in Algerije waren gevestigd en
opgegroeid, reageerden zoals te verwachten furieus en de Pieds Noirs, de mensen
die terugkeerden naar Frankrijk gaven voeding aan hun rancune, waarop onder
meer Jean-Marie Le Pen verder zijn beweging uitbouwde. De Gaulle genoot dan een
nauwelijks te vatten aura van autoriteit en rechtlijnigheid, terwijl hij als
politicus wel wist dat Parijs een mis waard was. Populisten kunnen zich doorgaans
geen chicanes veroorloven, omdat men hen gelooft op hun woord, al zijn er ook
uitzonderingen, zoals een Pim Fortuyn in Nederland, vermoord in 2002.
Wil
men het populistisch discours tegenwerken met een even populistisch
tegendiscours, dan zal men doorgaans ongeloof oogsten, omdat men niet kan
uitwerken waarvoor men staat. Het valt op hoe men in Europese hoofdsteden dezer
dagen de electorale winst van populistische partijen vreest, maar heel weinig
voeling heeft met wat mensen drijft populistisch te stemmen. Het werk van
Martha Nussbaum, Politieke Emoties, gaat nu net over wat tegen een haat- en afwijzingsdiscours
ingezet kan worden. Politieke emoties als angst en afwijzing kan men niet meer
zonder meer als fout voorstellen, want het zijn echte emoties. Pas wanneer politici
daarop gaan inspelen en bijvoorbeeld beweren dat ze hun sociale zekerheid
zullen beschermen, maar naderhand doorgaan met besparingsmaatregelen op dat
terrein, kunnen populisten dat falen te baat nemen. Toch kan men dat vermeende
falen niet zien als een persoonlijk falen van een politiek leider, maar gaat
het om botsende ratio’s en belangen.
De
afgelopen tien jaar was de gebeten hond het neoliberalisme, waarmee men een “rucksichtslos”
financieel kapitalisme bedoelt, waarbij
aandeelhouderswaarde voor alles gaat, ten koste van leveranciers, klanten en de
samenleving. Het financieel kapitalisme evenwel is in wezen vreemd aan de
consideraties van het neoliberalisme, dat vooral open markten wil en geen
overheidsbemoeienis, maar in wezen blind bleef – en moest blijven – voor de
nefaste rol die banken konden spelen en spelen in zo een totaal van arbiters
bevrijde markt, c.q. ze gebruiken het wegvallen van regels wel, maar net die
banken kunnen ook regels uitstekend aanwenden. Aandeelhouderswaarde van banken?
Dat ging dus ons onder meer over het verstrekken van leningen aan mensen die er
niet op hadden kunnen rekenen in normale omstandigheden. De groeicijfers
verborgen onbeheersbare risico’s, die overigens wel degelijk vlot verkocht
werden, zogenaamd herverpakt. En raad eens wie buiten beeld bleef, bij gebrek
aan kennis, de normale instanties die voor arbitrage moeten zorgen, de
Nationale Banken, de Europese instanties, de regeringen, want niemand wist echt
wat bijvoorbeeld Fortis bezielde toen ze mee ging dingen naar delen van
ABN-AMRO, die zelf het slachtoffer was geworden van aandeelhoudersactivisme,
dat het onderste uit de kan wilde.
De Gele
Hesjes en het overlijden van een fortuinbouwer als Albert Frère, die zelf ook
meerdere keren bij de schatkist was langs gelopen om zijn kas te spijzen,
zonder echt aan meerwaardeschepping te denken, er is een wel heel zichtbaar
verband, want die mensen die kruispunten en rotondes gingen bezetten begrepen
dat zij voortdurend het puin hadden te ruimen van wat de elite mispeuterde. Intussen
merken ze ook dat de meerwaarde-industrie hen zuur opbreekt, want hun lonen en belastingen
staan in nauw verband: de staat en de bedrijven verlagen de lonen dan wel niet
echt – behalve voor een aantal flexwerkers - en verhogen de lasten om het
systeem in de hand te houden, maar ze zien niet dat het systeem aan geloofwaardigheid
heeft verloren, omdat de druk al te groot is geworden.
Wat
niet te berde wordt gebracht is dat de globalisatie een zijde van de medaille is
in het verhaal en dat tegelijk de technische vooruitgang, via onder meer steeds
meer performante Artificiële Intelligentie, op een aantal punten het leven van
mensen weliswaar gemakkelijker maakt, maar dat zien we nog nauwelijks en
anderzijds zorgt dat ook, zegt men, voor druk op de lonen. Aangezien we nu
evenwel zien dat we met een verouderende bevolking en een grote krapte op de
arbeidsmarkt de jobs niet ingevuld raken, zal men moeten kijken waar men
valabele (toekomstige) krachten zal vinden. Duitsland, verbazend genoeg, zoekt
militairen bij immigranten, maar het leger van de VS is al decennia gestut door
Spaanstalige militairen, mensen die uit Mexico en verderop in Midden-Amerika kwamen,
legaal en soms illegaal.
Ten
gronde moeten we vaststellen dat de kloof tussen het volk en de vermeende elites
vaak berust op het onvermogen met elkaar te communiceren, want mensen spreken
(niet altijd) om elkaar te begrijpen, zoals Bernard Mandeville al wist. Onder
meer Martha Nussbaum, maar ook Richard Sennett betogen elk op hun manier dat
als we de elites niet enkel zien als een sociaal-economische groep, maar als
een cultuurpsychologische verbondenheid van mensen die zich verbonden weten met
het landsbestuur en er mee vorm aan geven, beroepshalve of via allerlei
organisaties, dan moet men vaststellen dat zij op de een of andere manier ervan
uitgaat, als groep, dat anderen, die er niet toe behoren, in feite ook niet begrijpen
waarover “het” kan gaan. De Oorlog in Vietnam was voor mensen in het Pentagon
een klus die moest gedaan worden, met succes natuurlijk, waarover men in het
publiek maar weinig los wilde laten, want… ze moesten eens weten, de mensen.
Maar ze kregen geen uitleg en wisten niets, tot de Pentagon Papers werden
afgedrukt in de New York Times. Daniel Ellsberg werd opgespoord als de mol die
de teksten had ontvreemd, omdat hij, na zijn diensttijd in Vietnam in het Pentagon
via een Denktank, de Randcorporation, toegang had gekregen tot geheime stukken
over de oorlog in Vietnam en de gevolgen voor de Amerikaanse troepen. Mede door
die gebeurtenissen kwam ook Watergate aan het licht, waarna een president moest
aftreden. Ellsberg werd niet gestraft,
want het openbaar ministerie had onrechtmatige – maar succesvolle – methodes
aangewend om Ellsberg voor de rechter te krijgen. Onder meer afluisterpraktijken
en het stelen van het medisch dossier van de man. Toch was zijn leven in zekere
zin voorbij, maar hij wilde de hele mengelmoes van leugens over Vietnam bekend
maken, aantonen ook dat zij die aan de knoppen zitten, het niet altijd goed
voorhadden met de soldaten, Vietnam en uiteindelijk de VS. Het was voor de
media de vraag of de Amerikaanse burgers de Pentagon Papers zouden aannemen,
want de VS deden toch wat moest en ja, af en toe beging men wel vergissingen.
Het hele verhaal kan men evenwel niet in enkele paragrafen behandelen, maar zijn
er nuttige studies beschikbaar, bijvoorbeeld over de gevolgen van de publicatie
van de Pentagon Papers voor de Amerikaanse politieke verhoudingen?
Die
bewogenheid van Ellsberg zagen we ook bij Andrej Sacharov en in een andere
context bij Vaclav Havel, die net buiten het circuit van hofhoudingen stond –
tot hij president werd. Het is een bewogenheid die men wel eens aan populisten
als Geert Wilders wil toeschrijven, maar die zat al in een politieke hofhouding
en wilde vooral het migratiedebat aanwenden om zich te profileren en ging
daarbij erg ver. Maar welke belangen dient de man daarbij (nog)? Waar Ellsberg niet wist of het uitbrengen van
die papieren iets zou opleveren, wel wist dat hij strafbare feiten pleegde, kan
men van populisten doorgaans zeggen dat zij zeer doelgericht te werk gaan en
daarbij het grote doel, macht verwerven nooit uit het oog verliezen, al zal het
hen natuurlijk slechts daarom gaan om juist het volk te dienen. En dus ja,
iemand als Victor Orban een populist blijkt, kan men niet ontkennen dat hij
zijn mars door de instellingen steeds als een onderneming ten behoeve van het volk
heeft voorgesteld. Het uitwijzen van de Central European University van George
Soros verarmt evenwel zijn volk, maar hoeveel mensen zijn vertrouwd met het
hoger onderwijs?
Maar
hoe dient men nu het beste dat soms al te zeer vereerde volk, dat omwille van
de evidente verscheidenheid en soms zelfs door verschillende belangen verdeelde
volk? Verdeeld door cultuur, door opleiding en door de eigen natuur van mensen.
Wil men zich dan toch darwiniaans opstellen dan moet men ervan uitgaan dat
zelfs als iedereen zich tot eenzelfde stam, afstamming wil rekenen, de
verscheidenheid altijd ook zal toenemen naarmate de groep groter wordt, want
anders verdwijnt die door teveel aan inteelt. De verscheidenheid sluit evenwel
geen verbinding uit, maar nog vaak hoort men de opmerking dat iemand een echte
West-Vlaming is, terwijl, tja, tussen de wereld van mijn grootmoeder, die
opgroeide in de slagerij van haar vader en de boeren die mijn grootvader
opzocht als graanhandelaar men wel degelijk verschillen kon zien en daar is
niets mis mee, want die boeren zelf waren ook geen arme dompelaars – al hadden
er vele verhalen van de grote crisis toen de graaninvoer uit de VS en Canada de
graanprijzen en dus de broodprijzen deed dalen. Men kan moeilijk binnen samenlevingen
besluiten tot afwezigheid van verschil tussen mensen, omdat ambten en beroepskwalificaties
tot verschillen leiden. Hoeft dat, nog eens, de verbondenheid uit te sluiten? Overigens
was het bewust beleid van de Belgische overheid om de broodprijzen te laten
dalen, eens de graaninvoer via betere schepen en betere bewaaromstandigheden
mogelijk bleek. Polderboeren die zelf ook goed broodgraan teelden, konden niet
op tegen het goedkope aangevoerde graan.
Want
die verbondenheid berust, zoals tijdens de negentiende eeuw duidelijk werd
betoogd, op een gedeeld verleden en op een gedeelde kijk op de toekomst.
Immers, God en de Koning waren als absolute instanties onttroond en men diende
dus uit te kijken naar nieuwe verbanden, verbonden met de natiestaat. Nu kan
men wel beweren dat die natiestaat afgedaan heeft, andere gronden voor een
diepgaande solidariteit, broederschap, zal men zo gauw niet vinden, tenzij men
mensen wil uitsluiten. Links laat er zich graag op voorstaan niet exclusief te
kijken naar bepaalde groepen in de samenleving, maar al is het oude paradigma
van de klassenstrijd bijna geruisloos verdwenen voor dat van de gelijkheid ten
alle prijze, de gelijkheid en de klassenloze maatschappij impliceren dat burgers,
bourgeois in principe uitgesloten moeten worden van de weldaden, maar wel
moeten bijdragen. De angst voor degeneratie van het proletariaat vertaalde men
overigens als verburgerlijking, maar tegelijk werd een bescheiden vorm van drooglegging
doorgevoerd, net om de arbeiders van de zo versmade jenever af te houden,
cognac was niet zo gauw doelwit van drooglegging. Ook het socialisme overigens
was niet gespeend van diep geworteld paternalisme, zodat mensen die niet geheel
voldeden aan de eisen van de beweging al eens op een afwijzing konden botsen.
Inzet en de richtlijnen volgen, was een noodzakelijke voorwaarde om de beweging
op de rails te houden.
Tegelijk
kan men evenwel niet uit het oog verliezen dat dit paternalisme en ook dat van
de kerkelijk georganiseerde bewegingen zoals de KAJ van Cardijn ook een
emancipatorisch elan uitging, iets wat de laatste decennia steeds meer op de
achtergrond is verdwenen. Het doel van opvoeding en vorming was en is mensen te
vormen naar eigen beeld en gelijkenis en wie te kritisch werd voor wat geboden
werd en wordt, kreeg het te verduren, waarbij de kerk dus wel haar eigen
doodgravers vormde, terwijl de progressieve bewegingen vaak wel kritisch staan
tegenover wat ze bestrijden, zelden de eigen uitgangspunten dan wel plannen van
aanpak tegen het licht houden. Overtuigd zijn van de eigen voortreffelijkheid
en toch steun verliezen, zoals tijdens het interbellum, of zoals nu, helpt echt
niet om de problemen goed te onderzoeken en er een zinvolle aanpak voor te
bedenken. Bovendien wordt externe kritiek al te vaak afgedaan als irrelevant of
vergeven van vorm- en taalfouten, terwijl die kritiek best de moeite waard kan
wezen.
Het
punt is verder dat men, ongeacht de politieke partij en stroming men bekijkt,
moet vaststellen dat men altijd probeert een totaalpakket aan te bieden, dat
over alle sectoren en facetten van het leven zou gaan en de indruk wil wekken
dat mensen zelf niet meer hoeven te denken. Het is niet omdat men compromissen
moet maken met andere totaalpakketten, wel omdat men zelf vergeet wat cruciaal
zou moeten wezen, dat deze aanpak al decennia de onvrede voedt bij een soms
terecht en dan weer onterecht ontevreden publiek. Men belooft meer dan men kan
geven, kan leveren en bovendien ontwikkelt men een cultuur waarin de politiek
zo niet alles voor ons zou moeten doen en organiseren, waarbij het dan nog de
vraag is of politici om de haverklap dat alles weer moeten veranderen.
Betreurenswaardig in deze is dat men burgers hun ontevredenheid verwijt, maar
nalaat mogelijkheden te scheppen voor een betere debatcultuur. De aanpak van
David van Reybroeck zint me daarom niet, dat hij mensen door loting wil
belasten met besluitvorming, terwijl het probleem van de politieke vertegenwoordiging
daarmee niet opgelost is. De aanpak van de particratie zou kunnen helpen, maar
laten we wel wezen, politieke machtsverwerving is altijd en overal, dus niet
alleen in onze democratische parlementaire rechtsstaten aan de orde. Wie overigens
heeft voldoende kennis om met de soms razendsnelle evolutie in wetenschappen en
techniek om te springen?
Juist,
de technologie verandert, inzake geneeskunde ziet men nieuwe middelen of
bestaande aangewend voor andere dan bedoelde behandelingen, evidence based
uiteraard, zodat men daar wel heel goed op de kleintjes moet letten. Maar men
merkt dat op dat terrein de macht van farmaceutische spelers, grote en kleine
soms enorm groot is, waardoor de voorziening in gepaste behandelingen steeds
duurder uitpakt. Hoe zal men het debat hierover voeren?
Het
gaat om neoliberalisme zegt men dan, maar dat is geen afdoende verklaring. Het
gaat om het feit dat de wetgever zich terug getrokken heeft op domeinen, waar
ze wel aandacht voor hoort te hebben. Geld uitgeven om de strijd tegen de rokers
aan te gaan, levert snelle winst op – hoewel – terwijl de discussie aangaan
over hoe octrooien verhandeld worden en hoe het recht op een behoorlijke winst
staat tegenover billijke prijzen voor de patiënten waarbij de aandeelhouders
noch ontzien noch gestraft worden, vergt heel wat rekenwerk en juridische
onderbouwing op het niveau van Europa; het resultaat zal niet hemelbestormend
lijken, maar wel van belang voor artsen en patiënten. Medicijnen op de markt
brengen tegen een exorbitante prijs, waar geen specifiek onderzoek is aan
voorafgegaan omdat men een (verlopen) patent heeft opgekocht voor een aanwenden
buiten het oorspronkelijke protocol tegen andere aandoeningen, blijkt voor een
land als België niet tegen te houden. Nog eens, bedrijven willen wint maken,
maar er zijn ethische grenzen, wanneer een medicijn duurder wordt aangerekend
dan het equivalent van een QALY, een kwaliteitsvol jaar. Wie moet hier de knoop
kunnen doorhakken?
Het is
maar een dossiertje dat we hier op tafel leggen, er zijn er andere. Waarom zijn
ouders van begaafde kinderen zo gefrustreerd over het aangeboden onderwijs en
over het feit dat op hun recht op een vrije schoolkeuze steeds meer beknibbeld wordt?
Omdat het onderwijsbeleid ontstaat in gremia die weinig interne kritiek
mogelijk maken, omdat dit de besluitvorming bemoeilijkt. De aandacht voor
wiskunde blijkt steeds weer te strijden met een ideologisch verhaal over STEM,
dat iets met wetenschap, techniek, wiskunde te maken heeft, maar dan weer de
vereiste aandacht voor taal en taalbeheersing laat varen of, juist reflectie.
Het lezen van boeken doet geen afbreuk aan de aandacht voor
waarschijnlijkheidsleer, algebra of driehoeksmeetkunde, maar laat zien dat ons
denken door beide domeinen wordt gestimuleerd. Bovendien kan men maar moeilijk
beweren inclusief naar het onderwijs te kijken als men impliciet stelt dat
iemand die Hout en Bouw volgde of metaalbewerking, dierenverzorging geen echt
volwaardige opleiding heeft gevolgd.
Gezien
de krapte op de arbeidsmarkt, zal men toch het onderwijs beter moeten afstemmen
op de arbeidsmarkt, terwijl het wel zo is dat men gedurende veertig jaar en
meer hervormingen heeft doorgevoerd die goede vakopleiding in de weg stond, net
omdat wie Humaniora had gevolgd op het college of atheneum nauwelijks wist wat
vakopleidingen behelzen. Als het over de modeopleidingen gaat, muziek ook kan men
zich nog iets voorstellen, al blijft het altijd nog maar een vermoeden. Goede
vakopleidingen vergen vele uren in het atelier, waar men materialen leert
kennen en noodzakelijke bewegingen in de vingers moet krijgen, uren en uren en
bovendien ook nog eens leren dat het niet om perfectie gaat, maar om zo
goedmogelijk uitvoeren van bewegingen om een zo degelijk mogelijk resultaat te halen.
De
onvrede vormt wellicht een voedingsbodem voor allerlei populistische
drijverijen, de problematiek ligt veeleer besloten in het feit dat we rechten
opeisen, rechten verdedigen, zonder dat we nog weten waartoe ze in het leven
werden geroepen. We willen onze eigen winst maximaliseren en lopen vervolgens
tegen het systeem aan dat vertelt dat dit of dat niet meer kan. Natuurlijk
moeten artsen behoorlijk betaald worden, ze studeren er hard en lang genoeg
over, maar ook moeten ziekenhuizen goed gefinancierd worden, waarover de discussie
om allerlei redenen vooral in achterkamertjes besproken wordt. Hier blijft de
burger buiten beeld en dat maakt het debat zo moeilijk. Men kan niet pleiten
voor meer volkomen transparantie en dan als nieuwsmedia de complexiteit van het
dossier rond de gezondheidszorg onbesproken laten. “Kom op tegen Kanker”?
Natuurlijk, maar kan men niet duidelijk maken dat er een verschil als mensen
kanker krijgen met veertig en sterven en mensen die ouder worden, relatief
gezond geleefd hebben en toch sterven? Het leven moet uiteindelijk toch geleefd
worden en daar vallen af en toe spaanders en brokken.
De
overheid neemt veel op zich en burgers leven naar behoren, al is er wel armoede
natuurlijk, omdat niet iedereen bij machte is een bedrijf succesvol – en dan nog
kan het zijn dat een klein bedrijf zeer rentabel blijkt - op te starten of
hoogleraar te worden. Er zijn tal van voorzieningen voor mensen die geestelijke
of mentale problemen hebben en daar werken mensen die heel wat inspanningen doen
om het goed te doen. Maar er is ook een circuit van overlegstructuren, waar de
patiënten of naaststaanden noch de werkers op de wijngaard bij betrokken zijn.
Expertise is belangrijk, maar als die losgezongen raakt van wat mensen ervaren,
mensen die ook zoeken naar Best Practices, dan loopt het verkeerd en ontstaat onvrede.
Als we
de Gele Hesjes en de onvrede in de samenleving wijten aan zij die ontevreden
zijn, zal men niet veel remedies vinden, want de problematiek zit vaak in de
complexiteit van het bestel, van probleemgebieden of van uit de klauw lopende
kosten, waarbij men vooral iets kan doen als men burgers, volwassen mensen met
een eigen expertise en kunde bij de zaken betrekt. Daarbij zal men dan proberen
door een passende aanpak het machtsconflict uit de weg te gaan, terwijl men wel
de onderscheiden kennisgebieden respecteert. Macht als element ontkennen klinkt
goed maar het maakt deel uit van ons handelen in groepen, maar men kan de
machtsaanspraken wel temperen en het debat bevorderen als men zich ernstig inlaat
met de aanspraken zelf. Overigens, bij sociaal overleg over lonen en andere
facetten van de arbeidsverhoudingen, zal die factor macht onmogelijk te negeren
zijn en toch hoort men er weinig over. Dit soort discussies zou al heel duistere
aspecten belichten en mensen de kans geven zich een realistischer beeld van de
besluitvorming eigen te maken. Zal dat alles oplossen? Was het maar zo simpel,
denkt u dan, maar het is net niet simpel omdat we in een complexe samenleving
leven.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten