Hannah Arendt indachtig
Kritiek
Het Hannah Arendt-Instituut
Onder vuur
Toen men kwam met de naam voor een nieuw instituut dat zich met maatschappelijke kwesties, c.q. burgerschap zou inlaten, gevoed door wetenschappelijk onderzoek, vond ik het niet helemaal correct. Hannah Arendt heeft in haar studies en essays ook over burgerschap nagedacht, want ze achtte zich bij uitstek een politieke denker en vond niet dat zich als filosofe diende voor te stellen, maar haar werk was breder en fundamenteler. Dat had vele redenen, die ook meteen refereren aan de opdracht die het instituut dat nu haar naam draagt zou mogen opnemen.
Hannah Arendt (Königsberg 1906 – New York 1975), was
zich ervan bewust dat filosofie bedrijven ook wel eens kon leiden tot obsessief
piekeren over de dood, maar evengoed een zoeken naar een alles bepalende en
alles beantwoordend systeem, een Theorie dus, die voor eens en altijd alle
onzekerheid zou opheffen. Nu, dat vermag filosofie niet en dat vermag geen
enkele wetenschap, wegens de versplintering van de disciplines, noodzakelijk om
allerlei domeinen de vooruitgang te realiseren die we kennen, van geneeskunde
tot materiaalkunde en theoretische natuurkunde. Maar de sociale wetenschappen riepen
bij haar nog meer vragen op, in de mate dat die net ook weer aan modelbouw
gingen doen. Hoe men tegen maatschappelijke kwesties aankijkt, blijft altijd
nog een belangrijke vraag als het om sociologie gaat, want we weten dat in de
traditie van Auguste Comte geloofd werd dat men de maatschappij kan beschrijven
als een weliswaar complex mechanisme, maar toch als een mechanisme, waarover
men voorspellende uitspraken kan doen. Arendt meende dat iemand als Max Weber
die eerder beschrijvend te werk ging, de situatie van de sociologie beter
vatte. Het doel van haar onderzoek, dat uiteraard in de loop der jaren
evolueerde, soms ook aangevuurd door omstandigheden als het proces tegen Adolf
Eichmann in Jeruzalem in 1961, maar evengoed rond de beslissing van Dwight
Eisenhower, toen president, om federale troepen naar Little Rock te sturen, om
kinderen te beschermen en hen naar school te laten gaan, Afro-Amerikaanse
kinderen naar een witte school wel te verstaan. Haar positie was in beide gevallen
voorwerp van heftige kritiek en afwijzing, maar toch kan men Arendt geen gebrek
aan moed ontzeggen, want de kritiek op haar werk omtrent Eichmann ging over de
vaststelling dat het kwaad ook op een banale, te begrijpen als routineuze,
weinig opzienbarende kantoorbezigheid voltrokken kan worden. De tweede kritiek
was dat Arendt de Joodse Raden, die de Duitsers hielpen met lijsten om mensen
te deporteren naar Auschwitz en Sobibor te brengen en te weinig deden om mensen
aan te raden zich aan de bevelschriften te onttrekken. Wetende dat Arendt ontsnapt
was uit Duitsland na een gevangenschap op last van de Gestapo en in Frankrijk
kampervaring opdeed tijdens de “Drôle de Guerre”, september 1939 – mei 1940 en
ook daar kon ontsnappen en via Spanje en Portugal naar de VSA kon ontkomen,
wetende ook dat zij in Frankrijk na 1933 meewerkte aan Joodse jongerenorganisaties
om mensen naar Palestina te brengen, illegaal overigens als ik het wel heb, dan
kan men begrijpen dat de houding van Arendt berustte op weerbaarheid en verzet
als het kon. Mensen die al in Israël waren hebben na de oorlog de overlevenden
van de Endlösung wel eens aangewreven dat ze te beschaafd waren, terwijl zij,
de Israëli in hope, zich wel verzet hadden en gestreden hadden voor de Joodse
Staat. Maar tegelijk heeft zij zich ook wel kritisch opgesteld omtrent het
proces tegen Eichmann en de wijze waarop Israël een Joodse Staat zou worden,
omdat zij vond dat men niet een nieuw onrecht kon begaan, namelijk dat anderen in
die staat tweederangsburgers zouden worden. Arendt stond er niet om bekend zich
zoetsappig te voegen naar een meerderheidsstandpunt en ze ging de controverse niet
uit de weg. Maar de afwijzing van “Eichmann in Jeruzalem” betekende ook breuken
met vrienden uit haar bemoeienis met de “Palestijnse” zaak, die van de
landverhuizers naar Israël dus. Dat betekent dus dat wie haar naam kiest om een
instituut naar te vernoemen, een hoge standaard aanvaardt, waaraan de
activiteiten gemeten zullen worden.
Het is dan ook van belang te begrijpen dat men zich
uiteraard tegen totalitarisme dient te verzetten, maar democratie is nog iets
anders dan precies de uiterlijke praktijken van verkiezingen en wisseling van
de macht. Het gaat ook over een rechtsstaat, waaraan de overheid ook gebonden
is, zonder dat de rechters op de stoel van de regering gaan zitten. Democratie
is een complex en kostbaar weefsel, waaraan men heel wat werk heeft, maar dat
niet functioneert zonder inbreng van de burgers. Burgerschap dus bevorderen,
wat ook betekent dat de media hun bijdrage dienen te leveren. Nu kan men dat
beperken tot het aannemen van een kritische houding, maar als dat betekent dat
men zich niet uitlaat over wat goed gaat, de burger ook niet uitgenodigd wordt de
zegeningen van het bestel te tellen, dan kan men dat niet echt een kritische
houding noemen.
Het is moeilijk een kritiek te uiten op een instituut
dat nauwelijks weerklank krijgt in de media en evenmin mensen weet aan te
spreken. Het kan ook niet zomaar dat sommige partijen menen dat het Hannah
Arendt Instituut onderhands hand en spandiensten verleent aan hun ideologische
ontwikkeling. Nu, of dat zo is, kan ik niet beoordelen, maar het is wel zo dat
de partijen hun sociaal-culturele werking hebben laten schieten, door instellingen
en verenigingen die zich daarmee inlieten, van Davids-, Willems- en
Vermeylenfonds tot organisaties als Femma, de vroegere KAV en wat al niet meer.
Die bestaan nog, maar de financiering schiet niet meer over, maar ook de
werking lijkt minder uitstraling te hebben. Men kan nu wel zeggen dat het middenveld
niet langer tussen burgers en politiek mag staan, maar dat lijkt me te kort
door de bocht. In een (massa-)democratie is het middenveld geen hinderlijk
niveau van zelforganisatie, maar een mogelijkheid die mensen toelaat maatschappelijk
engagement aan de dag te leggen. Burgerschap houdt naast het deelnemen aan
verkiezingen, het betalen van verschuldigde belastingen en het naleven van de wetten
– al moet men die eerst nog kennen – ook in dat men de maatschappelijke
discussies volgt en eraan bijdraagt, al kan dit geen verplichting zijn. De
nieuwe autoritaire regimes in Rusland, China, Turkije en zelfs lidstaten van de
EU houden niet van NGO’s, maar we hadden niet de gewoonte organisaties als de
cultuurfondsen als Willemsfonds onder die noemer te plaatsen. Het is wel
wezenlijk voor de democratie dat mensen zich vrij kunnen verenigen, deel kunnen
nemen aan activiteiten van die organisaties zonder daar door agenten op te
worden aangesproken.
Het valt me wel eens op dat in de brede mediaorganisaties
als de cultuurfondsen verouderd worden genoemd en vooral geen bijdrage leverend
aan de publieke zaak. Dat is zeer kort door de bocht, want men zegt dat ook van
serviceclubs en zelfs van loges. Juist, mijn indruk is het dat niet alleen
politici als Verhofstadt het middenveld liever kwijt dan rijk zijn, maar het is
vooral opvallend dat men organisaties als mutualiteiten, ziekenfondsen niet
zien als verenigingen, wat ze in oorsprong wel waren. Het had hen kunnen
helpen, zo blijkt uit het Nederlandse proces van vermarkten van de
gezondheidsdiensten, ziekenhuizen en medicijnen, dat er geen echte patiëntenvertegenwoordiging
meer te bespeuren valt. Wel voor bijzondere aandoeningen en weesziekten in het bijzonder.
Maar ook in ons land spelen de mutualiteiten die rol nog nauwelijks en is de
vermarkting onderhands verlopen. Hoe zouden mensen zich dan nog betrokken weten
bij het systeem voor gezondheidszorg en dat niet enkel voor zichzelf. De Coronapandemie
heeft laten zien hoe kwetsbaar dat bestel is en het is vreemd dat patiënten
inderdaad hoogstens als Lijdend Voorwerp in beeld zijn gekomen.
De mediacommentatoren, door Jean-Pierre Rondas het “commentariaat”
genoemd, zitten overigens met een gigantisch gebrek aan geloofwaardigheid want
dagelijks spreekt men mensen toe, maar tegelijk gebeurt op een toon die de
ontvanger van die berichten wel eens zeer betuttelend ervaart. Net als politici
en de bestuurlijke elite van de ministeries, die al lang neoliberaal verkast
zijn naar agentschappen, menen journalisten en commentatoren ten onrechte dat
men het volk als onmondige, ja, onnozele kinderen moet aanspreken, terwijl
Vlaanderen wel heel veel geschoolde, hooggeschoolde burgers rijk is. Ergens
onderweg is men vergeten hoe men bestuurlijk de regie aantoonbaar in handen
moet nemen. Discussies over de callcenters die de “contacttracing” in verband
met de beperking van de circulatie van het virus in het Vlaams Parlement lieten
mij alvast zien dat de overheid zichzelf de afgelopen decennia onthand heeft.
Dat was dus omdat de overheid een beperkte taak zou hebben, maar dat burgers op
die overheid op een aantal domeinen moet kunnen rekenen, bleef onbesproken. Een
ander voorbeeld: het agentschap Wegen en Verkeer voorziet in een wezenlijke
behoefte, namelijk betrouwbare infrastructuur om de inderdaad ongebreidelde
mobiliteit van de burgers voor welke reden dan ook garanderen, terwijl men er jarenlang
over klaagt dat het wegennet slecht onderhouden is; veel verkeer is er inderdaad
en men timmert aan de weg, dat moet gezegd, maar het wordt dan weer niet afdoende
uitgelegd.
Een Instituut als het Hannah Arendt Instituut wil zich
ook inlaten met stedelijkheid, maar in Vlaanderen is er nog weinig ruimte die
niet verstedelijkt is en waar er nog ruimte is, zijn er genoeg gegadigden om
dat voor eigen gebruik in te pikken en de restjes nog verder te versnipperen. We
zouden dus mogen verwachten dat men net gaat onderzoeken hoe men in een
stedelijk landschap – dat zich overigens over de grenzen heen uitspreidt als
een megalopolis – al die functies kan blijven ontwikkelen – of net niet – zodat
mensen hun leven tot eigen welbevinden kunnen leiden en tegelijk ook met
anderen samenleven. Ook dat is burgerschap en voor Hannah Arendt minstens even
cruciaal voor het goede leven als het individuele welbevinden. In vele
discussies die we de afgelopen decennia, sinds Zwarte zondag alvast, hebben
gevoerd, lijken er maar twee niveaus te zijn voorzien, de samenleving, die volgens
Tatcher en anderen niet bestaat, maar vooral dus het individu, veeleer een
atoom dan een persoon. Nu ja, in het standaardmodel van elementaire deeltjes blijkt
een atoom toch ook weer complex in elkaar te zitten en inderdaad, personen zijn
nogal complex en niet zo goed voorspelbaar.
Als ik Hannah Arendt enigszins begrepen hebben, toch zeker
haar latere werk, dan kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat consensus niet
het hoogste goed is, dat men kan nastreven. De ruimte tussen mensen is voor
haar wezenlijk omdat er bij contact en communicatie dan de vrijheid kan
ontstaan die leidt tot handelen. In de Vita Activa legde Arendt uit dat
handelen het optreden van mensen buiten de sfeer van het overleven (arbeid) en
het zorgen voor het nodige, huis, meubels, ander tuig dat door handenarbeid –
tja, de terminologie in het Nederlands is nogal verwarrend – en dus in de
publieke sfeer te situeren valt. Publiek betekent hier ook dat het handelen
relevant is voor de omgeving, de samenleving. Voor Arendt was het overigens van
belang dat we het onderscheid niet vergeten tussen het private en het publieke,
omdat de politiek anders de no go zones niet kan erkennen. Hoe zij met de
huidige technologie, ook de ANPR-camera’s zou omspringen, is dan ook een interessant
vraagstuk, maar we krijgen niet meer dan
een bespiegeling. We zullen zelf moeten nadenken waar en wanneer die
technologie het algemeen belang dient en waar die, door schade aan personen aan
te richten, meer nadeel oplevert dan voordeel. Waarom burgemeesters en
politiediensten dit nodig achten en of het niet als “ultimum remedium” met
grotere schroom aangewend moet worden, mag ook uitdrukkelijker ter discussie
gesteld worden. Men moet daders van criminele feiten vervolgen, zonder meer,
hen zien te klissen en vervolgens naar een huis van bewaring sturen als de
wetten en regels dat bepalen. Het is de vraag of de burgers nog wel ervaren dat
de overheid juiste prioriteiten stelt en zichzelf niet voortdurend bespied voelen,
zoals aan illiberale democratieën blijkbaar wel ten laste wordt gelegd.
Er zijn dus actiegroepen met toegang tot de regering
die vinden dat men moet streven naar 0 doden op de weg. Enfin, het zal wel
betekenen dat wie door eigen rijgedrag tegen een boom plakt niet in de berekening
wordt opgenomen, maar het voorstel, dat in beleid wordt omgezet, geeft de brave
soldaat, sorry, burger wel weer aanleiding de regering en de belendende percelen
ervan te verdenken hem of haar alleen maar te minachten. In de discussie over
het politieke zou men van het Instituut mogen verwachten dat men zich ook inlaat
met vragen over de kijk van politici,
experten, ambtenaren op burgers. Zijn die mensen alleen wetsonderhorige
dommeriken, een zootje dat men best zou wantrouwen en alleen maar kan
minachten? Het lijkt mij dat de NSDAP in Duitsland na de Beurscrash van 1929
profiteerde van dat gevoel bij Duitse burgers, die zich al in 1918 bedrogen
hadden gevoeld door de nieuwe burgerlijke regering onder leiding van de SPD. Goede
bestuurders dragen er vooral zorg voor dat hun machinerie feilloos draait, maar
dat kan dan ook dienen om mensen in concentratiekampen onder te brengen. Een
goede bestuurder zal ook proberen bij te dragen aan een groter welbevinden,
want doelmatigheid nastreven is bestuurlijk evidentie, maar in de praktijk
moeilijker te realiseren. Dus kan men maar beter nadenken over doelstellingen
van het beleid, over kerntaken van de overheid in een samenleving en wereld
waar de initiële ontwikkelingen zoals de industrialisering en verstedelijking
niet meer evident kunnen heten. Kanttekeningen zoals Paul Frissen die
formuleert over precies het dichtplamuren van wetgeving om alle gevallen te
vatten, leidt tot vals gevoel van veiligheid en zekerheid. Wil men
transparantie, aldus Frissen dan zal men ook best in overweging nemen dat
besluitvorming een zekere beslotenheid vergt om tegengestelde visies tot elkaar
te laten komen. De roep om transparantie kan bovendien het doorstromen van
noodzakelijke informatie verdrinken, omdat overdaad aan informatie niet altijd
te verwerken valt met de beschikbare middelen. Bovendien kan te veel
transparantie ook de schijn wekken dat we weten waarover het gaat. De Trump
Administration leek bijzonder transparant, maar de tweets en andere mededelingen
van de president en zijn staf waren doorgaans strategischer dan men dacht. Het
viel me altijd wel op dat het werk van Paul Frissen en andere bestuurskundigen
in de brede media in Vlaanderen weinig of geen aandacht kregen.
De taken van een instituut dat zich noemt naar Hannah
Arendt zijn talrijk en veeleisend, wat de dame, geboren in Königsberg in 1906,
studerend bij Martin Heidegger en zelfs zijn geliefde maar die doctoreerde bij
Karl Jaspers, een ietwat vergeten filosoof, ging uiteindelijk haar eigen
intellectuele odyssee aan, waarbij ze geen onderwerpen uit de weg ging. Of zij
over de fataliteit veel nadacht, vroeg ik me wel eens af, want is dat niet het
onderwerp van de filosoof, voor de politieke denker is het maar de vraag of het
veel zin heeft na te denken over het einde, wat precies de kritiek was van
Arendt aan het adres van Westerse filosofie, met uitzonderingen natuurlijk. Voor
haar was “Nataliteit” een belangrijker onderwerp, het vermogen iets te
beginnen, een (nieuwe) start te nemen, omdat dit past bij haar concept van de
vita activa. Wat me altijd heeft verwonderd is dat zij een doctoraal
proefschrift schreef over het liefdesbegrip bij Augustinus en zo een reflectie
ontwikkelde over de vraag wat de samenleving innerlijke cohesie zou geven.
Vermits Augustinus Luther en ook wel Calvijn inspireerde, is zo een onderzoek
bijzonder relevant, maar het werd nooit verder doorgedacht.
Toch zien we dezer dagen dat het de samenleving, de
leden en groepen in die samenleving aan conflictstof niet ontbreekt, zodat het
bijzonder lastig zou zijn na te gaan hoe we de samenhang kunnen versterken. Nu
ben ik zelf allergisch voor woorden als “verbinden” of “bruggen bouwen” omdat
ze net altijd weer in een context aan bod komen die niet bijdraagt aan wat men
zou kunnen beogen. In wezen kan men het belang van vertrouwen gaan onderzoeken,
wetende dat we geneigd zijn tot een kritische houding ten aanzien van de overheden,
de grote marktmachten en “de anderen”. Men kan uiteraard niet voorbij aan de
kwestie van de migratie in deze tijd, waarbij Vlaanderen (plots) heeft moeten
vaststellen een immigratieland te zijn. Dat legt dan weer druk op allerlei
sectoren, van onderwijs tot justitie, omdat die veranderende culturele verhoudingen,
zie het dispuut over de hoofddoek, voortdurend op publieke fora aan de orde
komen. Dat men er gebruik van maakt om van de migratiebewegingen een bedreiging
te maken, die men munt als “omvolking” legt grote druk op de politiek en diensten
die zich met die aankomende mensen moeten inlaten, maar het lijkt moeilijk
daartegen argumenten aan te brengen. Nu, ondanks de toenemende aanwending van
het Engels in tal van activiteiten, ziet men dat mensen nog steeds de voorkeur laten
gelden voor het Nederlands, enfin voor een Vlaamse tussentaal, zoals de media
die ook brengen. Bovendien kan men niet om de vaststelling heen dat mensen zich
nog wel degelijk “baas in eigen huis” weten. Immigranten weten dat ze best
Nederlands leren om zich te handhaven en ja, men ziet dat ook in artistieke
producties. Het Hannah Arendt Instituut zou onderzoek kunnen ontwikkelen omtrent
die omvolkingstheorie en hoe men de dreiging die uitgaat van dat beeld moet
beantwoorden. Zelf denk ik dat onze cultuur, voor zover die een geheel vormt en
door iedereen op dezelfde manier gedragen wordt en vormgegeven, het niet hoeft
af te leggen tegen andere, maar dat betekent dan wel dat we er ons steentje
actief toe bijdragen.
Of de subsidies van het instituut ingehouden of toch
minstens gekort moeten worden, is een louter politieke vraag, waarbij
partijfinanciering wordt ingebracht als ontstekingsmechanisme. Aangezien ook de
liberalen als politieke actor de afgelopen decennia hebben meegewerkt aan het saneren
van het middenveld, zou men die vraag best met hout snijdende argumenten weerleggen.
De minister van Binnenlands bestuur steunt het instituut en daar kan men weinig
tegenin brengen, maar wellicht moet de band doorgeknipt. Dat de rector van de
VUB er zich zeer duidelijk achter schaart en het instituut met raad en daad
bijstaat, is haar goed recht. Voor haar is het een plicht, krijgt men wel eens
te horen, maar precies omdat zij als rector, tredend in de voetsporen van em. Prof.
dr. Els Witte en Aloïs Gerlo, het
maatschappelijk debat ernstig neemt, kan men haar inzet alleen maar waarderen
en erkennen dat zij als hoogleraar en rector een verantwoordelijkheid opneemt
over maatschappelijke kwesties. Met namen van grote figuren, zeker die van
Hannah Arendt, dient men wel kies om te gaan, net omdat ook opvalt dat haar werk niet echt aan de orde gesteld wordt,
omdat het zo breed uitwaaiert, maar wel diepgravend is gebleken en vooral
inspirerend. Hopelijk zal dus het instituut er mee toe bijdragen dat filosofen
als Arendt, Albert Camus, Karl Jaspers en filosofie van deze tijd ook meer
aandacht krijgt en mag men hopen dat dit mensen gaat aanspreken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten