In Memoriam Kamiel D'Hooghe

 

 

 

 

Kamiel D’Hooghe

Een leven voor Orgelkunst

En veel meer

 

Kamiel D'Hooghe,
Beveren 17 november 1929
Grimbergen 23 december 2021

Oud mogen worden en goed blijven, nog actief zijn, het leek hem, Kamiel D’Hooghe gegund en hij genoot er lang van, ook toen zijn vrouw, Agnes door dementie werd getroffen. Maar hoe krachtig ook, op zeker moment lijkt het op, blijkt de leeftijd zelfs zo een levenswil te kraken. Toch blijft de herinnering aan iemand die zich bewust was van zijn missie, een roeping ook.

 

Enkele jaren geleden zaten we met Kamiel D’Hooghe en nog enkele gasten na een orgelconcert in de Basiliek van Grimbergen, de abdijkerk, aan de dis in een restaurant bij het water. In de abdijkerk had hij op de twee orgels muziek ten gehore gebracht. Het was een gelegenheid voor hem en anderen om over de afgelegde weg te vertellen. Ik wist dat zijn grootmoeder de gezegende leeftijd van 104 jaar had mogen bereiken en dat sprak hem ergens wel aan, want het leven was hem dierbaar, ondanks de zorgen om zijn vrouw. Dat zijn vader jong gestorven was, toen Kamiel 4 jaar oud was, als ik het wel heb, was ook nog na te voelen. Na veel wikken en wegen verliet zijn moeder de hoeve en werd die toekomstmogelijkheid afgesloten, al had hij dat, zegde hij die avond, misschien graag gedaan. Maar hij werd na zijn lagere school naar de kweekschool gestuurd en uiteindelijk werd hij onderwijzer-organist, koster in principe ook, zoals wij er in Waarschoot een kenden, die ons de notenleer bijbracht en op het kerkorgel graag mocht improviseren. Via vervolgopleidingen, onder meer bij Flor Peeters werd hij organist benoemd aan de Sint-Salvator te Brugge, waar hij ook een koor opzette. Daar ontmoette hij Agnes Dumon, maar ook haar zus, later mijn moeder, Françoise.

 

In Roeselare had hij het bestuur van een stedelijk conservatorium in de vingers gekregen. Als leraar en bestuurder viel hij blijkbaar op in Brussel. Wat we ons herinneren van de jaren vijftig en zestig blijft vaak beperkt tot de Expo ’58, de problemen in Congo en uiteraard Mei ’68, maar Kamiel D’Hooghe timmerden aan de weg, Johan Fleerackers en Frans van Mechelen waren ook drukdoende cultuur bij de mensen te brengen. Het Festival van Vlaanderen vond in Brugge een vruchtbare bodem voor Oude Muziek, Orgelkunst en dat leidde tot een jarenlang volgehouden inspanning de mogelijkheden ervan bij het publiek te brengen. Bach of Scarlatti hoeven niet elitair te wezen, vonden Kamiel D’Hooghe, Fleerackers en anderen, maar onder invloed van onder meer Pierre Bourdieu zouden die inspanningen verdacht worden gemaakt. Het “volk” kan nooit echt het sociaal en cultureel kapitaal verwerven waarop de elite zich beroept en de “klassieke” kunst hoort daarbij. Toch zag men in Vlaanderen met dank aan het Deeltijds Kunstonderwijs generatie na generatie mensen opgroeien die goed onderlegd hun instrument bespeelden in kleine en grotere ensembles. Daar legde men de basis voor het rijke cultuurleven in Vlaanderen, van toneel over koren tot muziekensembles. Men vormde de spelers en men vormde het publiek.

 

In 1967 werd in Brussel het Koninklijk Conservatorium gesplitst en kwam er een Vlaams Conservatorium, waarvoor men een directeur zocht. Kamiel werd aangezocht  - volgens mijn bronnen door Renaat van Elslande -zich kandidaat te stellen en had metterdaad de nodige mensen weten aan te spreken, zodat zijn kandidatuur verzilverd werd in een benoeming. Men kan dat niet lichtvaardig beoordelen, want uiteindelijk dient de bevoegde minister, die de benoeming rechtsgeldig maken moet, toch wel over dossierkennis beschikken en die dragen niet alleen ambtelijke diensten aan. De taken van de directeur van het nieuwe conservatorium, daarover gaf hij wel eens uitleg, waarbij vooral duidelijk werd dat de verhoudingen met de Franstalige zusterinstelling niet altijd vanzelf liepen.

 

Jarenlang stond hij pal voor de plaats van de nieuwe onderwijsinstelling en kreeg die een behoorlijke uitstraling. Er werd wel eens kritiek geleverd omdat het toch gek was dat het vermaarde conservatorium zo veel aanzien had verloren, maar de directeur wrocht verder, zeker toen het onderwijs en dus ook hoger onderwijs helemaal onder het beheer van de Vlaamse Cultuurgemeenschap kwam. De hervormingen van het hoger onderwijs lieten Kamiel en zijn collega’s toe het niveau van de alumni aan te sterken, want ze konden met de rang van licentiaat, Master dus, lesgeven, maar toen de discussie op gang kwam over de “inkanteling” – het woord is recenter, maar de urgentie was er al - van conservatoria in hogescholen, was dat niet echt een cadeau, omdat de onderwijspraktijk totaal anders verloopt dan bijvoorbeeld bij Vertalers en Tolken of industrieel ingenieurs.

 

Het viel me vaak op hoe lastig het voor de kunstopleidingen en zeker muziek en woord, de politiek te overtuigen een bepaalde richting uit te gaan, op het niveau van concrete curricula als wat de professionele uitdrukking van zo een opleiding wel niet kan zijn. Kamiel D’Hooghe diende meerdere karren tegelijk te trekken, op het niveau van kwaliteit, maar ook wat de omkadering aangaat. De onderwijsdecreten voor het Hoger Onderwijs dreigden meer dan eens de wagens te overladen en tegelijk de vorming uit te hollen. Bij het overlijden van Kamiel D’Hooghe kan ik er moeilijk omheen, als directeur van het Conservatorium en als een van de aanstuurders van het muziekleven in Vlaanderen bleek het niet altijd eenvoudig gehoor te vinden bij het (Vlaams) Parlement, de Openbare Omroep en de media in het algemeen. Het belang van een veeleisende opleiding lijkt voor de hand te liggen, voor politici en mediamensen, opiniemakers leek het niet altijd de aandacht waard. Maar er was en bleef een publiek dat zich wilde vormen, hun kinderen de kans wilde geven hun leven aan de muziek te wijden. Dat was ook wat Kamiel bleef aandrijven.

 

De conservatoria waren lang en op niveau zeer beroepsmatig georganiseerd en studenten v/m waren gericht op de muziekpraktijk, als concertviolist of in het orkest, op het vormen van jong talent ook, maar het werd niet echt beschouwd als Hoger Onderwijs, wat gevolgen had voor de alumni. In feite bestond er lang geen goed curriculum voor jonge artiesten in de knop. Het Deeltijds Onderwijs stond buiten het onderwijs, het conservatorium gaf studenten wel een stevige opleiding, maar de kwaliteit van het diploma baarde zorgen. Ook daar heeft Kamiel D’Hooghe mee zijn strijd gestreden, maar omdat de oogmerken van de politiek niet altijd helder waren, konden de conservatoria niet altijd mee de richting bepalen. Ook werden net deze discussies nooit hoofdpunten in het nieuws. De oprichting van kunsthumaniora’s liet jongeren dan weer toe tijdens het S.O. intens met hun muziekopleiding bezig te zijn, wat toch een nieuw elan gaf aan het muziekonderwijs. Nu dreigt ook hier dat de muziekpraktijk geofferd wordt op het altaar van een te zwaar curriculum Algemene Vorming.  

 

De orgelkunst bleef uiteraard ook tijdens zijn carrière in Brussel een bron van vitaliteit, die zijn aandacht niet losliet. Met zijn tijdschrift “Orgelkunst”, waaraan Agnes Dumon, zijn echtgenote mee leiding gaf, zette hij zich in voor de conservatie van orgels en de bespeelbaarheid ervan. Zelf hoorde ik hem jaren her in Watervliet op het orgel spelen en heb ik weet van de zorgen die hij besteedde aan sommige bijzondere orgels die dreigden te verdwijnen. Dat hij mee aan de wieg stond van het Festival van Vlaanderen Brugge en Musica Antiqua, door de Orgelweek uit de grond te stampen, is een verdienste die vervaagd is.

 

Het eigene en unieke van elk orgel ontgaat de leek wel eens, maar in de loop der jaren mocht ik vernemen dat zo een orgel bouwen en renoveren veeleisend was. Het gaat om orgelpijpen? Ja, maar ook de  kerk of zaal wel het orgel gebouwd werd of wordt is een klankkast en ook de registers moeten grondig op elkaar afgestemd worden. Dat mocht ik  ook ervaren bij een discussie over de kerk van het Hazegras in Oostende, waar een meer dan behoorlijk orgel gebouwd was en waar de bestemming van het gebouw het orgel zelf in het gedrang bracht. Kamiel D’Hooghe heeft talloze malen advies gegeven over orgels en hoe die gevaloriseerd konden worden. Ook dat was vaak hoogstens nieuws voor regionale bladen en het zogenaamde Parochieblad, Kerk en Leven dus.

 

Het valt te betreuren dat besluitvorming rond kunst- en cultuurleven in Vlaanderen vaak voorbij is gegaan aan de inspanningen van mensen als Jan Briers, Frans van Mechelen en zovele anderen. De betekenis van cultuurbeleving en kunstbeoefening in onze samenleving en de infrastructuur daartoe, waar onder vele anderen Kamiel D’Hooghe de intendance voor verzorgd hebben, blijft bij het evalueren van het beleid over lengte van jaren onderbelicht. Maar als we ons welbevinden afwegen aan de mogelijkheden om als publiek of uitvoerders deel te hebben aan het kunst- en cultuurleven, dan blijkt hier minder de politiek de pluimen op de hoed te mogen steken dan net die kringen van leidinggevende figuren.

 

Een in memoriam voor een afgestorvene schrijven, heeft altijd wel een motivatie, een grotere betrokkenheid, want anders neemt men er doorgaans gewoon kennis van. Kamiel D’Hooghe was bij leven mijn oom en zelfs dooppeter, maar vooral de afgelopen tien, vijftien jaar zijn er gesprekken geweest en was er de zorg om de zussen, eerst Agnes en later ook mijn moeder, Françoise, die beiden door een periode van dementie moesten. Het blijft merkwaardig, maar in de nood leert men mensen beter kennen, ontstaat iets als vriendschap. Afgelopen zomer bezocht ik hem nog, in het gezelschap van de jongste zus, Dominique, zijn dochter Marie(-Beatrice) en mijn zus. Het was een moeilijk sprekende oude man die we zagen, die me eraan herinnerde hoe de schoolmeester hem nooit verlaten had, klaar sprekend, zonder dialect, behalve in meer gemoedelijke omstandigheden. Het viel op dat zowel Kamiel, mijn vader en Fernand, de andere schoonbroer doorgaans Nederlands spraken, met aandacht voor een correct taalgebruik zonder daarom gemaakt te klinken. Met Kamiel is een generatie gegaan, die belang hechtte aan het Nederlands, want veel Vrasens heb ik Kamiel, veel Sents heb ik mijn vader nooit horen spreken, behalve met hun familie. In den Haan spraken de zussen wel vlotter het Brugs van Bommama en Bompapa, want dat was een echt verzamelpunt en zelfs buiten de grote feestdagen, Kerst, Nieuwjaar, Pasen, Pinksteren en Maria ten Hemelopneming kwam iedereen er graag en dan werd er gekaart. Kamiel speelde dan graag de eerste viool, maar kreeg niet altijd de goede kaarten.

 

Het leven van een mens is meer dan zijn of haar beroep, maar lang heeft Kamiel zich kunnen uitleven met zijn orgelkunst, die hem ook naar Japan, de VS en Zuid-Afrika had gebracht. Eens hadden we het erover dat hij zich er nog over verbaasde dat die kleine weesjongen van 4 het zover had mogen schoppen, met veel werk en inzet, maar ook met toewijding en dankbaarheid. Bij gelegenheid van zijn 90ste verjaardag was er een mooi feest aangericht door zijn kinderen en genoot hij duidelijk van al die mensen die hem kwamen feliciteren en met hem genieten van spijs en drank. Het deed me eraan denken dat wijzelf, zijn kinderen, mijn zus en broers en ik, in Brugge aanwezig waren op de 90ste verjaardag van onze overgrootvader. 90 jaar mogen leven, die jaren tellen, vanzelfsprekend, maar het zijn de jaren die zich reien, de jaren die door leven en bezigheden, aandacht en beleving de rijkdom uitmaken.

 

Nu was mijn zus studente aan het conservatorium en geeft zij tot nog toe les aan de kunsthumaniora, waar zij leiding geeft aan de klassieke muziekafdeling, maar waar ik wel eens vaststel hoe die onderwijsvorm voor de leerlingen een boeiende uitweg biedt uit een soms te strak ASO. Maar vooral leidt het lerarencorps die jongeren op om zich op het conservatorium voor te bereiden. Alleen dreigt nu de weg moeilijker, omdat de aandacht voor algemene vorming zwaarder aangezet wordt. Er zijn in de politiek weinig mensen met affiniteiten voor muzikale vorming, want anders zou men toch begrijpen dat net als het BSO en TSO het Kunst Secundair onderwijs een eigen aanpak vergt, maar nu meer dan nodig op de leest van het ASO wordt geschoeid, iets wat de musicus en ere-directeur van het conservatorium wellicht ook niet begrepen zou hebben. Let wel, het kan geen kwaad algemene vorming mee te krijgen, maar voor toekomstige musici, woordkunstenaars en dansers, mag het specialisme, de studie van het instrument heus meer dan een pondje zwaarder wegen.

 

Het valt me op bij de discussie over de sluiting van kunsthuizen, het afgelasten van uitvoeringen en ook het verbod op repetities van koren, dat men de relatie tussen die kunstenaars, klassieke maar evengoed hedendaagse wel over het hoofd ziet. De discussies met Kamiel over de ideale conservatoriumopleiding leerden me dat het niet eenvoudig is in een samenleving waar men zeer op het nut van vorming gericht is, de aandacht voor de vorming van zeer hoog reikende en goed onderlegde kunstenaars, die – voor wat het waard is – de wereldtop kunnen bereiken op de agenda en in het curriculum aan te houden. Dat er over muziek wel eens laatdunkend wordt gesproken, dat men de traditie van Bach en de klassieke muziek al eens afwimpelt als tijdverdrijf, terwijl de meeste kenners dan een bravourestuk als de Toccata en Fuga in D minor wel eens als zodanig durven weg te zetten, laat zien dat het niet vanzelfsprekend is dat men (nog) investeert in de behoorlijke vorming van muzikanten. Zoals iemand me zegde, dat men in een garage ook gitaar kan leren spelen, maar een aantal van de meest opmerkelijke popartiesten kregen nu net wel een uitstekende klassieke vorming.

 

We hopen en willen er onze bescheiden bijdrage toe leveren dat het levenswerk van Kamiel D’Hooghe niet verloren zal gaan, dat men aandacht blijft schenken aan de goede en bijzondere orgels die Vlaanderen telt en nu door ontkerkelijking en de ontwijding van kerken bedreigd worden door sloop. Evengoed zal men een bepaalde opvatting van cultuur bij deze verder blijven ondersteunen. Opdat hij ruste in Vrede.

 

Aan mijn nicht en kozijns, aan de familie, ik zie jullie dankbaarheid jegens jullie ouders die voortvloeit het besef wat zij, Agnes en Kamiel jullie hebben meegegeven en wens jullie sterkte toe bij dit afscheid. Maar net dankbaarheid maakt het mogelijk het afscheid als een groet en eerbetoon uit te dragen. Het cultuurleven in Vlaanderen heeft veel aan die generatie te danken, al keken wij er kritisch naartoe. Kamiel D’Hooghe heeft de orgelwereld met raad en daad leiding gegeven, wat ook conflicten meebracht in de culturele wereld en in de vergaderruimten van de politieke besluitvorming. De zorg om het conservatorium, het gebouw dan, hield hem ook bezig, maar het bleek bijzonder bewerkelijk de restauratie van het gebouw aan de Regentschapsstraat te Brussel aan te vatten en gefinancierd te zien worden.  Enkele jaren geleden tot slot mocht ik in de Raadzaal in het Gemeentehuis van Grimbergen de toekenning meemaken van het ereburgerschap van Kamiel D’Hooghe, waarbij ook Vic Nees, de bekende koordirigent die via Radio 3 en met gesmaakte optredens het koorleven in Vlaanderen had ondersteund. Het zijn huldeblijken waarvan de betekenis niet altijd doordringt, maar net belangrijk is voor een gemeente, want het laat zien dat men, dan toch, kunst en muziek weet te waarderen.

 

Jullie, Marie-Beatrice, Thomas, David en Alexander, met jullie gezinnen dragen de fakkel nu, hebben in jullie professioneel leven hoge toppen kunnen scheren, waarbij Kamiel en Agnes bewonderend toekeken, na jullie door opvoeding en vorming op weg te hebben gezet. Het is de eeuwige estafette van generatie op generatie die ons laat terugkijken op wat verwezenlijkt werkt door die polderjongen en vooruitkijken naar wat wij, die jonger zijn, eraan kunnen bijdragen, want die  taak zag hij voor zichzelf en voor ons.

 

Bart Haers   

Reacties

Populaire posts