Hoe vrijheid te begrijpen?
Recensie
Vrijheid
Een geschiedenis van een idee
Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis. Alfabet Uitgevers 2021. 484 pp. € 29,99
Annelien de Dijn bracht een mooi werk tot stand, over
iets waar we alles over menen te weten, maar toch ongrijpbaar en bron van
conflict, Vrijheid. Van Plato en Herodotos over Romeinse koningen en
Republikeinen tot de strijd om burgerrechten in de VS, altijd weer voert men
strijd voor meer vrijheid, maar men strijd voor zeer verschillende dingen.
Controle over het staatsgezag aan de ene kant, waarbij elites het volk van de
kamers van de macht willen weghouden en aan de andere kant strijden voor
volksregeringen. Maar beide partijen zetten in op wat vrijheid voor individuen
en groepen kan betekenen. U volgt nog? Het is niet zo simpel als we zouden
willen, maar graag neem ik u mee op de wandeling die Annelien de Dijn maakte
door de geschiedenis van het denken over
vrijheid, maar ik zal u mijn vragen niet onthouden.
Wie geen slaaf is, is vrij. Zo dachten de Grieken
erover, want in hun strijd tegen de Perzen, werden ze zich bewust dat hun eigen
positie in de politieke verhoudingen, sterk verschillend van wat de Perzen over
macht dachten, waarbij de Grote Koning, de Heer der heerscharen en hoeder der
volkeren boven alles uittorende, waarbij zelfs de onderkoningen slaven waren en
onvrij. Het is niet zonder belang dat de auteur ons in die discussies meeneemt,
want ons denken over vrijheid ademt nog altijd de afwijzing van dienstbaarheid
aan een hogere instantie als te vermijden. Tegelijk schetst zij ons hoe in
Athene, de meest ontwikkelde van de Griekse stadsstaten, poleis, op het vlak
van medebestuur door gewone mensen, al bleven metoiken en vrouwen, uiteraard
slaven verstoken van enige inspraak. Wie mee mag spreken in de
volksvergadering, wie recht mag spreken, wie beslist over oorlog en vrede, het
blijft cruciaal vast te stellen dat de Griekse democratie, zelfs met alle
beperkingen in acht genomen het begrip vrijheid ernstig nam en dat inzette als
vorm van bestuur en het een culturele lading gaf, een identiteit vormend item.
Met Plato zou er al een andere opvatting opduiken, waarbij vrijheid eerder
persoonlijk is, maar het staatsgezag daarboven moet staan, in handen van een
koning-filosoof, wijs en daadkrachtig en zonder inspraak van de onderdanen.
Persoonlijke soevereiniteit komt dan niet in vraag, terwijl we ook moeten zien
hoe we zijn wie we zijn door toedoen van onze omgeving, ten goede en ten kwade.
Nu heeft Annelien de Dijn vooral onderzoek gedaan naar hoe ideeën over vrijheid
zich ontwikkelden en telkens weer verder uitgewerkt of domweg herhaald. Het
gaat dus om politieke vrijheid en dan komt de visie op democratie, zelfbestuur
in het vizier.
Wie Utopia van Thomas More in deze context leest
ontdekt (opnieuw) dat de humanist een dystopie schreef over een samenleving
waar een wijze wetgever ooit alles had vastgelegd, waardoor gelijke kappen
gelijke monniken maakten. Aangezien in alle primaire levensbehoeften was
voorzien, konden de mensen zich bezighouden met literatuur, maar het bleef nog
de vraag of er echt een discussie over die levenswijze zou komen, want men werd
niet geacht het bestel van Utopia in vraag te stellen. Echter, het deel over de
wijze waarop grote landeigenaren door enclosure de gemene gronden afnamen van
de dorpen en dus de kleine boeren en veehouders niet langer in hun
levensonderhoud konden voorzien maar ook hun lokale autonomie kwijtraakten,
zodat zij niet langer vrij konden heten en verarmden, komt minder vaak aan bod
en is wellicht best het heroverwegen waard. Dit werk komt in het verhaal over
vrijheid, zoals de Dijn het presenteert niet uitgebreid voor, maar men kan terecht vaststellen dat dit
het essay niet langs platgetreden paden
zou voeren. Toch is vooral het verhaal over de enclosure en het verzet ertegen
cruciaal om iets van de relatie tussen macht en vrijheid van individuen en
groepen te begrijpen: accepteert de elite dat “het volk” deelheeft aan het
bestuur of moet het vooral onderworpen blijven aan hun willekeur? We komen er
via andere, minder gewone paden wel aan toe denk ik, omdat het goed mogelijk is
dit boek te zien als een mooi nieuw stuk in de legpuzzel over wat vrijheid is
en hoe het functioneert in het legitimeren van maatschappelijke structuren en
machtsverhoudingen.
De these in dit boek blijkt best uitdagend voor wie
meent dat ideeëngeschiedenis er zich toe bepaalt het opduiken van nieuwe ideeën
op te sporen, terwijl eerder sprake is van een genealogisch onderzoek: hoe
evolueren en herhalen bepaalde ideeën zich doorheen de tijd en botsen ze
telkens weer op varianten van dezelfde argumenten. De vrijheid was voor de
Grieken de status van wie niet in slavernij leeft. Nu hadden de Grieken ook wel
slaven, want historici menen dat zonder slavernij de Griekse mannen die vrij
waren niet hadden kunnen deelnemen aan het politieke bedrijf, zoals dat na heel
wat conflicten over wie mocht participeren tot stand kwam. Net dan komt Plato
af met idee dat vrijheid niet zo relevant is voor welvaart en zelfs voor geluk
omdat mensen niet weten wat ze willen, hun belang niet zien. Iemand als Nicollo
Machiavelli durfde het aan dat paternalisme te ondergraven en te stellen dat
ook de Elite geen garantie kon bieden voor goed bestuur, want ze zijn alleen
bezig met hun eigen belang en negeren de noden en kansen voor het zogenaamde
gewone volk.
De hoofdstukken over de Romeinse strijd om de macht in
de stad tussen patriciërs en plebejers, de uittochten naar de Mons sacer en
andere vormen van oppositie, de val van Tarquinius door toedoen van de ene
Brutus die de Republiek hielp vestigen en vervolgens, aan het einde van die
Republiek, waarbij de nieuwe Brutus Caesar doodt maar dat einde niet kan
verhinderen, verdienen zeker aandacht, omdat de Dijn er terecht op wijst dat de
elite, via Suetonius, Tacitus en anderen nog steeds de Republiek in ere zegt te
houden, maar het Principaat was goed en wel gevestigd. Filosofisch begon men de
zegeningen van de monarchie te zien en uit te leggen dat het volk best vrij
(van zorgen?) kan zijn als er aan de top een goede bestuurder staat. Het
christendom heeft vervolgens verder geborduurd op dat thema. Augustinus zou met
zijn theorie van de Aardse Stad en de Hemelse Stad het respect voor het
burgerlijk bestuur aansterken en zo de subversieve boodschap van het
christendom onder het tapijt schoffelen. Toch huldigde Augustinus nog altijd de
idee dat de mens vrij is, over een vrije wil beschikt en dus kan kiezen voor
het goede. Maar politiek moet de mens zijn plaats kennen, zoals dat tijdens de
middeleeuwen en het Ancien Régime verder uitgewerkt zal worden.
Annelien de Dijn werkt haar onderzoek uit met vooral
Angelsaksische verwijzingen, terwijl voor de Magna Charta er kwam, de garantie
voor de Engelse adel dat ze erkend zouden worden in hun rechten door de koning
en diens raadgevers, diens rechters en vertegenwoordigers in afgelogen
graafschappen, was er in Vlaanderen al een stevige discussie aan de gang over
het bestuur van steden en wie het in het graafschap voor het zeggen zou hebben. In de steden wilde een
elite het heft in handen nemen, maar ze moesten zich ook erkend weten door de
graaf en de adel van het graafschap. Vrijheid speelde in die conflicten uiteraard
een grote rol, maar duidelijk werd, zoals dat ook in de negentiende eeuw werd
beleden, dat de elite vond dat een regering van het volk, door het volk en voor
volk niet deugen kan, want dan verliest men geld en middelen aan frivoliteiten.
Wie een beetje toekijkt, merkt dat het beleid dat de elites uitwerken, vaak
niet minder inconsistent en incoherent oogt, behalve op een punt, dat het volk
er niet toe doet. Spinoza, Machiavelli en een aantal politiek actieve lieden
hebben dat paternalisme vakkundig ondergraven maar zijn even vakkundig
verketterd, want Machiavelli’s Il Principe stond op de index van verboden
boeken, met argumenten die regelrecht ingingen tegen wat Il Principe nu net te
vertellen heeft. Macht nastreven tot elke prijs en het doel dat middelen
heiligt? Dat is precies waarom Machiavelli de di Medici als machthebbers
verdacht van machtsmisbruik en onderdrukking, verdelgers van de vrijheid.
Wie doorheen dit boek de gedachtegang volgt, merkt dat
vrijheid in hogere mate dan verwacht een dialectisch begrip is. Wie het over
vrijheid heeft in politieke zin, merkt algauw dat de ene partij vrijheid ziet
als het vestigen van een bestuur waarin het volk het mee voor het zeggen heeft,
terwijl economen en juristen die denken over vrijheid vooral vrezen dat het
volk vooral de rijkdom zou afnemen van de machthebbers om de vrijheid te
vestigen of de vrijheid zou net dat plan toelaten en een elite zonder geld, is
arm en machteloos. Het liberalisme van de Gilded Age, een periode in de
Amerikaanse geschiedenis, aanvangend na de Burgeroorlog in 1865 en eindigend
rond 1900, toen Theodore Roosevelt president werd, weigerde machtsdeling met
het volk onder ogen te zien. Het is ook de tijd van Tycoons als Carnegy en de
verticale trusts, bedrijven die het hele productieproces controleren, die de
vrije markt en concurrentie op afstand houden, wat toch als liberaal werd
gezien. Toen gingen ook begrippen die sinds de Atlantische Revolutie (1774 –
1788) uitgekristalliseerd waren zoals democratie, republiek en vrijheid
schuiven, want de Boston Tea Party, waar het volgens de nationale mythe mee
begon, was gericht op het verwerven van democratie, inspraak van het volk. De
auteur leidt ons door de discussies waarbij de Federalist Papers een belangrijke
drager was voor de garantie dat het volk zou deelnemen aan het politieke leven.
Anderen vonden dat alleen wie over de middelen beschikte, deel kon hebben,
dienstpersoneel was vanzelfsprekend uitgesloten net als vrouwen en slaven.
Na de Burgeroorlog werden kieswetten openlijk en
listig uitgehold, zodat het volk verstoken bleef van inspraak en controle. Men
kan zich dan ook afvragen wat men bedoelt met “the land of the free”. De
vergelijking tussen de Amerikaanse politieke ontwikkelingen waarbij Republiek
algauw niet meer stond voor de zaak van het algemeen, maar een zaak van de
elite met de geschiedenis van de late Republiek die Rome was. Waren er partijgangers
van het volk, zelf leden van de elite, dan waren er vaandeldragers, zoals Brutus,
zoals Cicero die de republiek tegen demagogie en dictatuur wilden behoeden.
Voor de USA zien we dat als Abraham Lincoln nog een Republikein van de oude
stempel was, dan kwam men na de Burgeroorlog tot het inzicht in hoofde van
nieuwe liberale denkers dat men het volk niet echt kon toevertrouwen te
besluiten over zaken van staatsbelang. De vrees voor anarchie en onderdrukking door
de meerderheid dreef hen tot een afwijzende visie op democratie. Vrijheid, zo
klonk het, kon niet sporen met democratie. De komst van miljoenen uitgeschudde
landverhuizers uit Europa, die weldra Amerika tot een supermacht zouden maken, droeg
bij tot vrees voor communisme, socialisme, want onder de vluchtelingen waren er
zeker ook linkse rakkers en anarchisten. Sommigen onder hen waren overigens
niet te beroerd om te gaan aanbidden wat ze verbrand hadden en verbranden wat
ze aanbeden hadden. Een opvallende figuur is William Graham Sumner, die net de
laisser-faire economie bedacht, waarbij de regering zich niet of zo weinig
mogelijk moeit met het bedrijfsleven en dus de macht van trusts bevestigde.
Het merkwaardige is waar in de aanloop tot de
Atlantische Revoluties, dus zowel de Amerikaanse Revolutie en de Franse
Revolutie, maar ook de Brabantse Omwenteling als de Patriottenstrijd in de
Republiek, vrijheid zagen als een stap naar medebestuur, terwijl, zoals
Jean-Christophe Petitfils betoogt in zijn werk over Louis XVI de (hogere) adel
net komaf wil maken met het koninklijk absolutisme om een Adelsrepubliek te
vestigen. De Franse Revolutie komt in die lezing voort uit de pogingen van de
koning om van bovenaf de macht van de derde stand uit te breiden terwijl het Parlement
van Parijs en andere instituties de absolute macht onderuithalen. Via de
samenkomst van de Staten-Generaal komt dat absolute koningschap tot een einde,
maar komt er ook een nieuwe politieke constellatie, republiek genoemd, die
echter niet volkomen evenwichtig kon heten, wat tot de Terreur heeft geleid
onder gezag van Robespierre en Saint-Just. Velen verloren er het hoofd bij,
maar het begrip vrijheid werd voor lange tijd bezwaard door het gevaar van een
nieuwe dictatuur, die van de armen. Enfin, de Derde Stand. De revoluties van
1830, tegen de restauratievorst Charles X, 1848 tegen de Burgerkoning Louis-Philippe,
die nochtans streefde naar politieke openheid en economische ontwikkeling, maar
met Karl Marx kon men vaststellen dat de arbeiders er steeds meer welbevinden
bij inschoten, hoewel toch ook blijkt dat in industriële regio’s de arbeiders
niet achterop liepen bij landbouwers en ambachtslieden, eerder beter af waren,
maar dat valt moeilijk te bewijzen aan de hand van loongegevens en de
broodprijzen. Het punt was dat vrijheid voor hen betekende dat zij via
verkiezingen en via mandaten deel zouden hebben aan het lokale bestuur en aan
het landsbestuur, met het oog op lotsverbetering en volwaardige deelname aan
het maatschappelijke leven.
Dat dit tegen het zere been was van leden van de
elite, die met waarachtige en vooral met schijnargumenten de deelname van “de
heffe des volks” wilden tegenhouden, hoeft niet te verbazen, al heeft de
geschiedenis van Europese landen sinds WO II bewezen dat juist de sociale, economische
en culturele emancipatie en participatie aan het publieke leven geleid heeft
tot wat Marx het ergste vreesde, l’embourgeoisement van het proletariaat. Omdat
Annelien de Dijn vooral de posities van de partijen in het debat over vrijheid
sinds de Verlichting onder de aandacht brengt, analyses aandraagt over wat de strijd
voor politieke democratie als vrijheid begrepen versus de idee dat vrijheid een
persoonlijke zaak is en de staat derhalve zo bescheiden mogelijk zijn moet wat
taakstellingen aangaat, kan men begrijpen dat ze de dialectiek van zowel de ene
als van de andere stroming zich verder ziet ontwikkelen. Want linksom of
rechtsom zien we de schrik voor het volk dat machtiger zou worden door
politieke deelname getemperd wordt door de ervaring dat mensen die deel gaan
nemen aan de macht meer geneigd zijn voorzichtigheid aan de dag te leggen. De
politiek van Kautsky in Duitsland, de machtigste sociaaldemocratische partij in
Europa maar tot 1917 uitgesloten van de macht en vervolgens het puin van de
oorlogszuchtige politieke elite te ruimen, inclusief het tekenen – zonder inbreng
in de besluiten – van het verdrag van Versailles, liet zien dat de partij
theoretisch naarstig aan de weg timmerde, maar het volk, dat na de Reichsgründung
(1871) wel degelijk een heel wat beter leven leiden kon, dan Marx en de oude
garde van de SPD wilden inzien, net wel nationalistisch was geworden en
gelijkheid niet het nec plus ultra vond. Mensen veroverden vrijheid in de vorm
van zelfbeschikking door betere lonen en de algemene toename van de welvaart. Onderwijs,
mobiliteit, voedselzekerheid waren ook voorwaarden voor persoonlijke
voorwaarden en dat zagen de pleitbezorgers van de beperkte taakstelling van de
overheid als garantie voor de vrijheid van staatsinmenging niet. Overigens, het
bedrijfsleven vergde in concreto nu net wel stevig overheidsingrijpen in
onderwijs, gezondheidszorg en rechtsbedeling om van grote infrastructuurwerken
nog te zwijgen.
-
De oefening in dit boek over hoe het begrip vrijheid een
zo tegengestelde inhoud en lading kon en - nog steeds – kan meekrijgen, kan
helpen een aantal discussies met meer afstand en bescheidenheid te benaderen en
argumenten opnieuw te wegen. Wie herinnert zich niet uitspraken van Ronald Reagan
en Margret Thatcher, van G.W. Busch, de jongere dus, en uiteraard Trump, maar
ook de administratie van Joe Biden heeft af te rekenen met de discussie, want
zijn groots opgezette programma, Built Back Better Plan was bedoeld om na de Coronapandemie
en de gevolgen ervan voor de US, het land opnieuw op de rails te krijgen. Trump
en zijn campagneteam, inclusief mediagroepen, vonden er niet beter op het volk
wijs te maken dat dit hen alleen geld zou kosten en vooral verlies aan
vrijheid. Conservatieve ondernemers als de Kochs, van Kochs Industries waren niet
bevreesd met Trump in de clinch te gaan, vooral omdat zij als libertairen nog
veel verder gaan in het afwijzen van welke taakstelling voor de overheid dan
ook. Hoogstens moet de overheid zorgen voor een leger, liefst zo weinig mogelijk
politie en het gerecht moet in handen van de elite.
We lezen over Friedrich von Hayek, die zich uitliep
over het gevaar van een daadkrachtige overheid die zou leiden naar nieuwe
slavernij. De VLD heeft ten tijde van de publicatie van het Burgermanifest
geflirt met de inzichten van von Hayek, maar in wezen had Tony Judt goede
argumenten om die positie af te serveren, onder meer omdat in een moderne staat
in een hoog ontwikkelde industriële en financiële economie de ontwikkeling van
vaardigheden niet meer vanzelfsprekend op de werkvloer kan gebeuren, omdat
mobiliteit van mensen en goederen over de weg en het water nog altijd
infrastructuur behoeft. Meer nog, men kan gemakkelijk aantonen dat het
industriële groepen en financiële groepen zijn die sinds de jaren ’60 de
oplopende financiering van wetenschappelijk onderzoek bij de staat legden, om
dan de profijten voor zich te houden. In het onderzoek over de genealogie van
de vrijheid dat we hier volgen kan men niet voorbij aan de kritiek van Bernard Mandeville
op de beleden publieke moraal, in verschillende delen van de Fable of the bees.
Private vices, public benefits lijkt op het oog niet veel met vrijheid te maken
te hebben, maar bij nader toezien merken we dat Mandeville er geen graten in
zag als mensen op eigen gezag dingen deden, die in een surveillance samenleving,
een bewakerssamenleving als een panopticum onacceptabel zijn voor de
machthebbers, maar toch is die gedachte van Mandeville voor het welbevinden en
voor de welvaart van belang. De fatsoenseisen dezer dagen bedreigen de vrijheid
niet, zegt men, maar tegelijk wordt wel nagestreefd dat mensen niet gekwetst
zouden worden door uitspraken van derden, terwijl er ampel media zijn die zich
bezighouden met goed- en vooral afkeuren van anderen, hun gedrag of hun
uiterlijk, zelfs hun gedachten. Mandeville en zijn vader waren moeten
vertrekken uit Rotterdam omdat de schout hen achter de veren zat, want ze
zouden zich niet aan de Dordtse Confessie houden. In zijn betogen stelde
Mandeville vast dat men door te veel fatsoen na te streven de welvaart uit de
samenleving zou drijven en stilstand zou bewerkstelligen. In feite betoogde
Mandeville een analoge afkeer voor regelgeving als Thomas More in Utopia. Maar
hij pleit niet a priori voor een beperkte taakstelling van de overheid, wel dat
die zich nu net niet met goed fatsoen zou inlaten.
Nu ging de aandacht van pleitbezorgers van de vrijheid
in een oligarchisch gestructureerde republiek vooral om het contractrecht en de
vrijheid om contracten te sluiten. Het gaat er dus om in welke mate overheden
die vrijheid kan inperken om bepaalde maatschappelijke doelen te
bewerkstelligen, zoals bijvoorbeeld meer rechtszekerheid voor de zwakkere contracten.
Het huurcontract is daarvan een mooi voorbeeld, maar het lijkt erop dat de
elite in de VS dat Europese gedrocht een ware uiting van socialisme vinden. Het
gaat er dan ook om na te denken hoe wetgeving mensen kan bevrijden van
onbillijke druk, maar anderzijds kan het investeringen in de huurmarkt
belemmeren en dat geeft dan weer aanleiding tot een woningnood, zoals zowel in
Nederland als Vlaanderen het geval lijkt. De discussie over de Vrije markt
wordt evenwel vanwege de pleitbezorgers van de nachtwakersstaat waarbij zoveel
mogelijk negatieve vrijheden gewaarborgd worden zwart-wit gevoerd, of men is
vrij of men is gebonden aan overheidsbemoeienis.
Het valt op dat in het denkwerk van de tegenstanders
van democratie als zou dat een illiberale constellatie vormen, omdat de elite
haar macht zou verliezen aan de machtige meerderheid van armen die immers hen
zou onteigenen, terwijl er daar niet echt argumenten voor zijn, wanneer men
opwaartse sociale mobiliteit zou bevorderen, zoals in Vlaanderen het geval was
vanaf de late negentiende eeuw. Wat de kerntaken zijn voor een overheid in een
moderne, hoogtechnologische samenleving laat zich niet vertalen in dat
vrijheidsdebat, maar de opgang van Donald Trump heeft laten zien dat ook “armen”
bereid zijn voor een vrijheid te vechten, die hen voorgoed in campers buiten de
steden doet belanden. Trump viel en valt de overheid aan, omdat die hem –
wellicht terecht – voortdurend in de wielen heeft gereden om zijn activiteiten
zonder beperkingen te kunnen uitvoeren. De afwijzing van de conclusies van het
IPCC en van het akkoord van Parijs over de beperking van de opwarming van de
aarde vormden immers een beperking van de kolen-, gas en petroleumwinning,
zoals het ook verbieden van een pijpleiding door een reservaat waar men leden
van de First Nation had verplicht te wonen, de staat te veel macht gaf. Alleen,
wie redelijk wil nadenken en alle redenen een plaats geeft, zal begrijpen dat
ongebreideld aanwenden van fossiele brandstoffen om meerdere redenen geen goede
idee is. Maar wat heeft het debat over de kernuitstap dan te maken met
vrijheid? Verzekerde elektriciteitsproductie is toch cruciaal om zich thuis of
onderweg te bedienen van allerlei apparaten?
Hoe complex het is en hoezeer eenvoudige slagzinnen
misleidend kunnen zijn over vrijheid, kwam aan het licht in de acties en
teksten van Unabomber die meende dat de bomaanslagen die hij had gepleegd en
nog zou plegen zwaar waren maar noodzakelijk om de aandacht te vestigen op de
uitholling van de vrijheid, veroorzaakt door de moderne technologieën vereisende
grootschalige structurering, zoals Wikipedia het pamflet citeert. Voor Theodore
Kaczynski komt de vrijheidsbedreigende actie
niet van de overheid maar van het bedrijfsleven. Mocht die man die in 1996 gearresteerd
werd in Lincoln Montana dezer dagen zijn analyses maken, ze zouden niet minder
straf zijn en wellicht ook tot verzet aanleiding geven. Maar het valt op dat captains
of industry en belangrijke pleitbezorgers van de vrijheid nog steeds de staat
als grootste bedreiging van de persoonlijke vrijheid beschouwen, terwijl grote
techbedrijven, maar ook verzekeraars en banken niet minder bij machte zijn
mensen in hun persoonlijke vrijheid te treffen.
Alles welbeschouwd brengt Annelien de Dijn ons een
mooi overzicht van hoe politieke denkers in het verleden dachten over vrijheid
en hoe groot de spanning wel niet is tussen wie de democratie en volksbestuur
wenst en wie meent dat de vrijheid leeft bij genade van een wel zeer bescheiden
staat met een dito taakstelling. De weg naar slavernij zou men inslaan als men
niet enkel een zich onthoudende staat in ere houdt, maar ook meent dat de staat
via onderwijs, sociaal en cultuurbeleid op emancipatie zou mikken en personen
kansen geven hun autonomie naar behoren te beleven. Verder is het maar de vraag
of men vrij is als men geen kans krijgt ondanks een IQ van meer dan 120 goed onderwijs te genieten. Zouden niet een
aantal complotdenkers hun visie ontwikkelen omdat ze gefrustreerd zijn omdat ze
merken dat ze wel slim zijn, maar niet de taal en structuren hebben geleerd aan
universiteiten als Columbia of Harvard?
Het is overigens opvallend dat wie de beperkte taakopvatting
van de staat bepleit economische groei en ontwikkeling zeer genegen is, maar
ondanks aandacht voor nieuwe technologie seksuele moraal zeer conservatief
bejegent? Natuurlijk, de Dijn legt uit met overtuigende argumenten dat doorheen
de geschiedenis vrouwen geen stemrecht behoefden omdat ze niet tot een rationeel
oordeel in staat zouden zijn, maar de suffragettes in de VS en het UK merkten dat hun eis om gelijk
stemrecht door patriarchale liberalen naar de haard en het kookvuur werd
teruggejaagd. Intussen wist en weet men dat vrouwen die deelnemen aan het maatschappelijke
leven – niet gedwongen zijn tot het bedrijven van weldadigheid – zoals Christine
de Pizan, Emilie de Châtelet, Alette Jacobs, Olympe de Gouges – van de rechten
van de vrouw en de burger - en zoveel andere dames wel degelijk hun waardevolle
bijdragen hebben geleverd.
Het essay van Annelien de Dijn over vrijheid brengt
ons ook bij discussies over actuele thema’s, zoals het illiberalisme van Victor
Orban en Jaroslaw Kaczynski, de chef van de PiS, de partij voor Recht en Rechtvaardigheid,
waarbij zij vrijheid van het individu en een staat die de vrijheden respecteert
verdacht maken, waarbij ze restrictieve wetgeving over seksueel fatsoen
uitvaardigen. Het blijft opvallend dat na veertig jaar dictatuur van de
Communistische Partij die partijen en leiders verkiezingen kunnen winnen, maar
het ligt eraan dat ze een goed verhaal hadden over de bedreigingen van de Poolse,
respectievelijk Hongaarse eigenheid. Homoseksualiteit en eraan uiting geven in
de publieke sfeer werd en wordt bedreigend genoemd, maar u vraagt zich met mij
af hoeveel mensen in de partijgeledingen en het landsbestuur zelf niet bevend
in de kast wachten tot men hen eruit jaagt. Decadentie? Vrijheid kan tot eigen
oordeel leiden over hoe men goed kan leven en dat hoeft de maatschappelijke
orde niet te bedreigen. Europa zou met het werk van de Dijn aan de slag moeten
gaan om haar eigen positie te bepalen over wat voor vrijheid men wil, die van
von Hayek – die vreesde voor de weg naar de slavernij als de staat goede
gezondheidszorg of jeugdzorg zou aanbieden – dan wel de vrijheid die nu net Nicollo
Machiavelli voorstond, de vrije deelname van elke burger aan het landsbestuur,
maar ook kansen op ontwikkeling en emancipatie voor wie niet tot de elite
behoort, zoals tijdens de jaren vijftig tot zeventig mogelijk is gebleken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten