Ministeriële verantwoordelijkheid



Reflectie

 

 


Politieke verantwoordelijkheid

Ener minister?

 


Johann Rudolph Thorbecke, jurist en politicus,
voerde mee de discussie over de ministeriële 
verantwoordelijkheid. Maar dat ging deels om
de vaststelling dat ministers de koninklijke 
handelingen dienden te verantwoorden,
maar ook wel dat het parlement ministers
kon wegstemmen en het was niet
de koning die een minister kon
ontslaan zonder de regering
daarin te kennen. 

We weten al enige tijd dat ministers niet zomaar ontslag nemen als er iets goed mis blijkt te gaan, zoals in de kinderopvang aan het licht kwam. Louis Tobback nam ontslag omwille van een vrouw die bij de terugdrijving naar land van herkomst door twee dienders werd gesmoord en stierf. Voor een linkse politicus was dat een onmogelijke situatie want vooral linkse organisaties spraken er met afgrijzen over. Maar hoe zit dat met de vaststelling dat een minister al of niet verantwoordelijk is voor gebeurtenissen.

 

Mark Eyskens sprak over een apenland en dat na het opduiken van een gezochte terrorist op de Brusselse Grote Markt een minister van Buitenlandse zaken in een normaal land zou aftreden. Het was dat zijn diensten en wellicht de inlichtingendiensten niet voldoende alert waren geweest. Een andere suggestie was dat Buitenlandse Zaken de politiediensten niet had mogen of willen informeren omdat er een en ander geritseld werd op een hoger niveau, bij de CIA of zo. Dat het uitlekte heeft me altijd hogelijk verbaasd, omdat men dit perfect geheim had kunnen houden, want gegeven het feit dat Brussel een belangrijke stad is voor diplomatieke diensten, inlichtingendiensten en allerlei organisaties, ngo’s, lobbyisten en zo meer, komt er wel meer volk ons land en Brussel binnen. Wie al eens aan het Konrad Hotel aan de Louiselaan langsloopt, weet hoeveel mensen van bedenkelijk en ander allooi pleisteren in onze contreien en daar is op zich niets mis mee. Alleen, de minister begreep perfect dat zijn ambt hem weinig instrumenten leverde om de ongewenste bezoeker de deur te wijzen of zelfs maar aan te spreken. België is in weinig opzichten soeverein, honni soit qui mal y pense.

 

Maar België en Vlaanderen zijn dan wel autonoom, min of meer, om in eigen land een ingewikkelde infrastructuur van diensten op te tuigen, de wetgeving is al even ingewikkeld en de verwachtingen en verlangens van burgers zijn er niet minder complex bij. Waarom is er in Vlaanderen zoveel nood aan kinderopvang? Omdat we meestal een druk beroepsleven combineren met een naar perfectionisme strevende opvoedingssituatie in het gezin. Hoewel het aantal singles toeneemt, is de zorg voor kinderen met een moeder aan de haard al lang een historisch relict, net omdat aanschaf van een huis en inrichting ervan nogal kostelijk uitpakt. Wie rond zich kijkt, merkt dat de eisen die we stellen aan ons leven en de levensomstandigheden ook voor veel kopzorgen en vaak ook voor onderdrukte frustraties. Bovendien merkt men dat mensen, moeders wel kinderen willen, liefst niet te veel en er mag niets misgaan, want het zijn grote investeringen. De druk op ouders om geen fouten te maken, vanwege de omstanders is ook nog eens overweldigend. Gelukkig zijn er nog ouders die hun kinderen niet als bezit zien, maar eerder als een project, waarbij ze het opgroeien begeleiden en hopen dat zoon- of dochterlief een goed leven zal hebben. Daarbij is de kinderopvang evenwel noodzakelijk en dus moet die ook beantwoorden aan hoge kwaliteitseisen, terwijl men vooral naar de kosten kijkt, vierkante meters afmeet en het papje niet vergeet. De kinderzorg blijkt dan te bestaan uit het verversen van pampers en toch, ja vooral, moet het kinder klaargestoomd worden op de stap naar de peuterschool.

 

Wie de zittingen in het Vlaams parlement gevolgd heeft over de kinderopvang, alleen nog maar het vragenuurtje in de plenaire, niet de commissievergaderingen, merkt dat de vragen dan wel gaan over de beschikbaarheid van een kwalitatief voldoening gevende kinderopvang, er komen meerdere domeinen van het samenleven aan bod, want zonder kinderopvang kunnen vrouwen, moeders niet (meer) werken en dan moeten we aan 80 % activiteitsgraad komen. Opvallend is dat we niet zien dat in Nederland, Duitsland, Zwitserland door de organisatie van het onderwijs moeders van (jonge) kinderen vaak halftijds werken of zelfs niet, omdat ze zo beter voor de kinderen kunnen zorgen en omdat werken niet altijd loont. Het is moeilijk zonder correct vergelijkingsmateriaal een en ander te vergelijken en goede keuzes te maken. Toch zegt men dat in Nederland de werkzaamheidsgraad wel dicht bij de 80 % ligt, maar wat is de noemer in deze?

 

Toen Jo van Deursen nog minister voor sociaal beleid was, werd hem meer dan eens de mantel uitgeveegd omdat hij te weinig plaatsen zou voorzien, terwijl er nog allerlei sociale rechten voor het personeel ter discussie stonden. Men begrijpt dat het systeem van onthaalmoeders door de zwakke sociale ondersteuning steeds verder terugliep en het systeem van de meer uitgebreide crèche zorgde voor schaalvergroting. Discussies die meer dan twintig jaar aanhielden en waarbij allerlei dilemma’s en problemen het debat telkens weer deed oplaaien. Overheden die zaken uitbesteden aan particulieren en (kleine) organisaties moeten inspecties opzetten opdat de kwaliteit te verzekeren zou vallen? Maar inspectie leidt vanzelf naar bureaucratie en sluit al eens betrokkenheid uit. Dat dit ook met Kind & Gezin het geval was en is, wisten velen, zo kon ik in mijn omgeving horen. Het probleem van de betaalbaarheid, de inbreng van de ouders in de opvang, het verzinkt in het niet bij de vraag hoe ouders en de opvang elkaar kunnen vertrouwen.

 

Wat opvalt is dat de minister – wie ook het ambt vervult – moeilijk kan instaan voor elke kinderopvang en dat de vereisten die gesteld worden door zoveel partijen mee besproken en vastgelegd zijn, dat het moeilijk valt nog te vertellen wie nu de verantwoordelijke is. Men kan de minister van onderwijs ook niet verantwoordelijk stellen als een leraar wiskunde de stelling van Pythagoras niet goed weet te adstrueren of een leraar v/m geschiedenis de val van Sovjet-Unie niet objectief aan de orde stelt. Het gaat hier niet enkel om delegatie van bevoegdheden, maar om het eenvoudige feit dat de minister de algemene regels die het parlement bij wet of in onderhavig geval decreet vast heeft gelegd uitvoering moet geven. Maar er is het agentschap Opgroeien, er is Kind en Gezin, er zijn de kinderopvangdiensten, soms door steden en gemeenten opgezet, vaak ook particulier initiatief en uiteindelijk en al bij al gaat dat goed. Maar als het mis blijkt te gaan, wie moet men aanspreken? De minister alleszins niet, wel “bevoegde diensten” en dat lijkt een hindernissenparcours. Er is een kinderrechtencommissaris, maar die kan pas handelen als alle andere instanties verstek hebben gegeven. Er is dus voorzien in een vangnet, maar het eerste aanspreekpunt, de voorziening zelf kan klachten terzijde schuiven. Echter, als Kind & Gezin als toezichthouder zegt dat klagen mag maar klacht indienen niet, dan wordt het lastig.

 

In een democratie moet men ministers met de nodige kritische afstandelijkheid bekijken, maar men moet ook wel proberen te volgen hoe in het parlement de regelgeving tot stand komt. Ik denk dat dit proces op zich doorgaans goed verloopt, maar net in domeinen waar de politisering, dat wil zeggen de vraag wie de macht zal hebben, hoog oplaait, ziet men dat er geen goed overleg in het parlement meer mogelijk is. De oppositie moet oppositie voeren, heet het, maar omdat net zoveel partijen – instanties, stakeholders en experten -  in het regelgevend proces betrokken zijn, moet het parlement des te duidelijker de doelstellingen formuleren en de middelen aanreiken om die doelen te bereiken. Een groot netwerk van kinderopvangvoorzieningen vergt dus ook kwaliteitseisen en evaluatie, inspectie. Het was vroeger goed gebruik dat ouders, moeders die moesten werken om het gezinsbudget op niveau te krijgen hun jongste kinderen wel eens uitbesteedden, wat voor degene die het kind opving dan een kleine bijverdienste opleverde en vaak langdurige vriendschappen opleverde, maar die informele aanpak paste noch past in een moderne samenleving. Ook met de (voedsel-)hygiëne verzekerd zijn en de kruippakjes proper, de kindjes veilig en niets in de mond kunnen steken dat niet mag.

 

De minister heeft een ministeriële verantwoordelijkheid, maar sinds het parlement te weinig met de eigen wetgeving en controle op de uitvoering betrokken wordt, ziet men dat de oppositie om evidente redenen de publiciteit zoeken, terwijl anderen aan andere tafels de zaak regelen. Dat frustreert en dient de democratische besluitvorming niet en nog minder de doelen die men wil bereiken. Vrouwen moeten niet aan de haard gekluisterd (meer) zijn, dat spreekt, maar de opvang wordt zozeer onderworpen aan regels dat de inspectie er zich toe bepaalt de kwantitatieve eisen af te vinken, maar niet goed weet hoe het de menselijke omgang en een zekere informele verstandhouding te koppelen aan de handhaving. Daar kan de minister uiteraard nooit bij in het geding komen.

 

Uit de werkzaamheden van de onderzoekscommissie zal nu blijken hoe de verantwoordelijkheden vastgesteld worden wanneer een kindje sterft in een opvang, niet op de strafrechtelijke wijze, maar wel bestuurskundig en administratief, opdat men dat in het vervolg kan vermijden. Maar het parlement zal ook de eigen inbreng in die debatten onder ogen moeten zien en begrijpen dat zelfs een heel specifieke vraag: veiligheid van kindjes in de kinderopvang, vele uitlopers heeft, waarbij onder meer de aangewezen agentschappen hun rol te vervullen hebben, maar dat personeelstekort en een te grote vraag, omdat het beroep te weinig aantrekkelijk zou zijn, een moeilijk te nemen hindernis blijven, staat vast, wat dan ook weer niet alleen in termen van een verdienmodel opgelost kan worden.

 

Bart Haers 

Reacties

Populaire posts