Ministeriële verantwoordelijkheid
Reflectie
Politieke verantwoordelijkheid
Ener minister?
We weten al enige tijd dat ministers niet zomaar ontslag nemen als er iets goed mis blijkt te gaan, zoals in de kinderopvang aan het licht kwam. Louis Tobback nam ontslag omwille van een vrouw die bij de terugdrijving naar land van herkomst door twee dienders werd gesmoord en stierf. Voor een linkse politicus was dat een onmogelijke situatie want vooral linkse organisaties spraken er met afgrijzen over. Maar hoe zit dat met de vaststelling dat een minister al of niet verantwoordelijk is voor gebeurtenissen.
Mark Eyskens sprak over een apenland en dat na het
opduiken van een gezochte terrorist op de Brusselse Grote Markt een minister
van Buitenlandse zaken in een normaal land zou aftreden. Het was dat zijn
diensten en wellicht de inlichtingendiensten niet voldoende alert waren geweest.
Een andere suggestie was dat Buitenlandse Zaken de politiediensten niet had mogen
of willen informeren omdat er een en ander geritseld werd op een hoger niveau,
bij de CIA of zo. Dat het uitlekte heeft me altijd hogelijk verbaasd, omdat men
dit perfect geheim had kunnen houden, want gegeven het feit dat Brussel een
belangrijke stad is voor diplomatieke diensten, inlichtingendiensten en
allerlei organisaties, ngo’s, lobbyisten en zo meer, komt er wel meer volk ons
land en Brussel binnen. Wie al eens aan het Konrad Hotel aan de Louiselaan
langsloopt, weet hoeveel mensen van bedenkelijk en ander allooi pleisteren in onze
contreien en daar is op zich niets mis mee. Alleen, de minister begreep perfect
dat zijn ambt hem weinig instrumenten leverde om de ongewenste bezoeker de deur
te wijzen of zelfs maar aan te spreken. België is in weinig opzichten
soeverein, honni soit qui mal y pense.
Maar België en Vlaanderen zijn dan wel autonoom, min
of meer, om in eigen land een ingewikkelde infrastructuur van diensten op te
tuigen, de wetgeving is al even ingewikkeld en de verwachtingen en verlangens
van burgers zijn er niet minder complex bij. Waarom is er in Vlaanderen zoveel
nood aan kinderopvang? Omdat we meestal een druk beroepsleven combineren met
een naar perfectionisme strevende opvoedingssituatie in het gezin. Hoewel het
aantal singles toeneemt, is de zorg voor kinderen met een moeder aan de haard
al lang een historisch relict, net omdat aanschaf van een huis en inrichting
ervan nogal kostelijk uitpakt. Wie rond zich kijkt, merkt dat de eisen die we
stellen aan ons leven en de levensomstandigheden ook voor veel kopzorgen en
vaak ook voor onderdrukte frustraties. Bovendien merkt men dat mensen, moeders
wel kinderen willen, liefst niet te veel en er mag niets misgaan, want het zijn
grote investeringen. De druk op ouders om geen fouten te maken, vanwege de
omstanders is ook nog eens overweldigend. Gelukkig zijn er nog ouders die hun
kinderen niet als bezit zien, maar eerder als een project, waarbij ze het
opgroeien begeleiden en hopen dat zoon- of dochterlief een goed leven zal
hebben. Daarbij is de kinderopvang evenwel noodzakelijk en dus moet die ook
beantwoorden aan hoge kwaliteitseisen, terwijl men vooral naar de kosten kijkt,
vierkante meters afmeet en het papje niet vergeet. De kinderzorg blijkt dan te
bestaan uit het verversen van pampers en toch, ja vooral, moet het kinder klaargestoomd
worden op de stap naar de peuterschool.
Wie de zittingen in het Vlaams parlement gevolgd heeft
over de kinderopvang, alleen nog maar het vragenuurtje in de plenaire, niet de
commissievergaderingen, merkt dat de vragen dan wel gaan over de
beschikbaarheid van een kwalitatief voldoening gevende kinderopvang, er komen
meerdere domeinen van het samenleven aan bod, want zonder kinderopvang kunnen
vrouwen, moeders niet (meer) werken en dan moeten we aan 80 % activiteitsgraad
komen. Opvallend is dat we niet zien dat in Nederland, Duitsland, Zwitserland
door de organisatie van het onderwijs moeders van (jonge) kinderen vaak
halftijds werken of zelfs niet, omdat ze zo beter voor de kinderen kunnen
zorgen en omdat werken niet altijd loont. Het is moeilijk zonder correct
vergelijkingsmateriaal een en ander te vergelijken en goede keuzes te maken.
Toch zegt men dat in Nederland de werkzaamheidsgraad wel dicht bij de 80 %
ligt, maar wat is de noemer in deze?
Toen Jo van Deursen nog minister voor sociaal beleid
was, werd hem meer dan eens de mantel uitgeveegd omdat hij te weinig plaatsen
zou voorzien, terwijl er nog allerlei sociale rechten voor het personeel ter
discussie stonden. Men begrijpt dat het systeem van onthaalmoeders door de
zwakke sociale ondersteuning steeds verder terugliep en het systeem van de meer
uitgebreide crèche zorgde voor schaalvergroting. Discussies die meer dan
twintig jaar aanhielden en waarbij allerlei dilemma’s en problemen het debat
telkens weer deed oplaaien. Overheden die zaken uitbesteden aan particulieren
en (kleine) organisaties moeten inspecties opzetten opdat de kwaliteit te
verzekeren zou vallen? Maar inspectie leidt vanzelf naar bureaucratie en sluit
al eens betrokkenheid uit. Dat dit ook met Kind & Gezin het geval was en
is, wisten velen, zo kon ik in mijn omgeving horen. Het probleem van de
betaalbaarheid, de inbreng van de ouders in de opvang, het verzinkt in het niet
bij de vraag hoe ouders en de opvang elkaar kunnen vertrouwen.
Wat opvalt is dat de minister – wie ook het ambt
vervult – moeilijk kan instaan voor elke kinderopvang en dat de vereisten die
gesteld worden door zoveel partijen mee besproken en vastgelegd zijn, dat het
moeilijk valt nog te vertellen wie nu de verantwoordelijke is. Men kan de
minister van onderwijs ook niet verantwoordelijk stellen als een leraar
wiskunde de stelling van Pythagoras niet goed weet te adstrueren of een leraar
v/m geschiedenis de val van Sovjet-Unie niet objectief aan de orde stelt. Het
gaat hier niet enkel om delegatie van bevoegdheden, maar om het eenvoudige feit
dat de minister de algemene regels die het parlement bij wet of in onderhavig
geval decreet vast heeft gelegd uitvoering moet geven. Maar er is het
agentschap Opgroeien, er is Kind en Gezin, er zijn de kinderopvangdiensten,
soms door steden en gemeenten opgezet, vaak ook particulier initiatief en
uiteindelijk en al bij al gaat dat goed. Maar als het mis blijkt te gaan, wie
moet men aanspreken? De minister alleszins niet, wel “bevoegde diensten” en dat
lijkt een hindernissenparcours. Er is een kinderrechtencommissaris, maar die
kan pas handelen als alle andere instanties verstek hebben gegeven. Er is dus
voorzien in een vangnet, maar het eerste aanspreekpunt, de voorziening zelf kan
klachten terzijde schuiven. Echter, als Kind & Gezin als toezichthouder
zegt dat klagen mag maar klacht indienen niet, dan wordt het lastig.
In een democratie moet men ministers met de nodige
kritische afstandelijkheid bekijken, maar men moet ook wel proberen te volgen
hoe in het parlement de regelgeving tot stand komt. Ik denk dat dit proces op
zich doorgaans goed verloopt, maar net in domeinen waar de politisering, dat
wil zeggen de vraag wie de macht zal hebben, hoog oplaait, ziet men dat er geen
goed overleg in het parlement meer mogelijk is. De oppositie moet oppositie
voeren, heet het, maar omdat net zoveel partijen – instanties, stakeholders en
experten - in het regelgevend proces
betrokken zijn, moet het parlement des te duidelijker de doelstellingen formuleren
en de middelen aanreiken om die doelen te bereiken. Een groot netwerk van kinderopvangvoorzieningen
vergt dus ook kwaliteitseisen en evaluatie, inspectie. Het was vroeger goed
gebruik dat ouders, moeders die moesten werken om het gezinsbudget op niveau te
krijgen hun jongste kinderen wel eens uitbesteedden, wat voor degene die het
kind opving dan een kleine bijverdienste opleverde en vaak langdurige
vriendschappen opleverde, maar die informele aanpak paste noch past in een moderne
samenleving. Ook met de (voedsel-)hygiëne verzekerd zijn en de kruippakjes
proper, de kindjes veilig en niets in de mond kunnen steken dat niet mag.
De minister heeft een ministeriële
verantwoordelijkheid, maar sinds het parlement te weinig met de eigen wetgeving
en controle op de uitvoering betrokken wordt, ziet men dat de oppositie om
evidente redenen de publiciteit zoeken, terwijl anderen aan andere tafels de
zaak regelen. Dat frustreert en dient de democratische besluitvorming niet en
nog minder de doelen die men wil bereiken. Vrouwen moeten niet aan de haard
gekluisterd (meer) zijn, dat spreekt, maar de opvang wordt zozeer onderworpen
aan regels dat de inspectie er zich toe bepaalt de kwantitatieve eisen af te
vinken, maar niet goed weet hoe het de menselijke omgang en een zekere
informele verstandhouding te koppelen aan de handhaving. Daar kan de minister
uiteraard nooit bij in het geding komen.
Uit de werkzaamheden van de onderzoekscommissie zal nu
blijken hoe de verantwoordelijkheden vastgesteld worden wanneer een kindje
sterft in een opvang, niet op de strafrechtelijke wijze, maar wel
bestuurskundig en administratief, opdat men dat in het vervolg kan vermijden.
Maar het parlement zal ook de eigen inbreng in die debatten onder ogen moeten
zien en begrijpen dat zelfs een heel specifieke vraag: veiligheid van kindjes
in de kinderopvang, vele uitlopers heeft, waarbij onder meer de aangewezen
agentschappen hun rol te vervullen hebben, maar dat personeelstekort en een te
grote vraag, omdat het beroep te weinig aantrekkelijk zou zijn, een moeilijk te
nemen hindernis blijven, staat vast, wat dan ook weer niet alleen in termen van
een verdienmodel opgelost kan worden.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten