Een geslaagde integratie: Een Algerijn sous-préfet van Chateaudun

 


Recensie

 

 

Integratie vs koloniale vooroordelen

 


Boris Cyrulnik, José Lenzini. Chérif Mécheri. Préfet courage sous le gouvernement de Vichy. Editions Odile Jacob Septembre 2021. 304 pp. Prijs : 21,90 €

 

Men kan vandaag wel pleiten voor een dekolonisatie van het Westen, het probleem is dat we niet eens snappen hoe men zoveel talent en inzet onbenut heeft kunnen laten als gevolg van vooroordelen over andere volkeren. José Lenzini en Boris Cyrulnik brengen het verhaal van Chérif Mécheri, de eerste muzelman die prefect kon worden en onder het régime van Vichy erin slaagde het verzet te dienen, al koste hem dat ook na de oorlog en de bevrijding nog heel wat moeilijkheden, want men wilde hem koste wat het kost uit zijn ambt verdrijven, wat uitliep op een bevestiging van zijn loyauteit wat hem in hoge ambten bracht. Een geslaagde integratie?  

 

Inzake de politiek ten aanzien van Algerije en het streven naar autodétermination kon Chérif Mécheri minder bereiken. De idee van de auteurs luidt dat Chérif anders dan Papon zich kon handhaven zonder puur en zonder meer tegen de orders van bovenaf in te gaan. Papon was gewoon uitvoerder en zette zich in om de gestelde doelen te bereiken, ook als het om de vervolging van Joodse mensen ging. Chérif Mécheri ging ervan uit dat hij de regels van de hogere overheid, waarvan een sous-préfet de uitvoering moet garanderen, maar er is een verschil tussen de legitiem tot stand gekomen regelgeving onder de vooroorlogse regeringen en de regelgeving die uitging van Pétain en diens regering. De auteurs laten zien dat de Algerijnse Civil servant goed wist waar hij zich op diende te toe te leggen zonder zijn positie in het gedrang te brengen. Tegelijk moest hij zich staande weten te houden tegenover trouwe uitvoerders van het Vichy-régime, die probeerden hem in discredit te brengen met de bestuurlijke vervolging en de aanhouding van een schoolmeester en diens echtgenote omdat hij lid zou zijn van de Vrijmetselarij.

 

De auteurs brengen meer dan een biografie van een bijzonder figuur, die ondanks waarschuwingen van zijn vader toch slaagde in zijn opzet de Franse taal goed onder de knie te krijgen, terwijl van hem verwacht werd dat hij een Algerijnse notabele zou worden, Berber en thuis in het Arabisch en de Islamitische juridische traditie. Wat bedacht Chérif nu te bereiken door in te gaan op een uitzonderlijke maatregel om jonge Algerijnen toch toe te laten tot studies en tot het ambtelijke kader van de republiek? De vraag naar emancipatie van een volk kan alleen via persoonlijke emancipatie gaan, waarbij zij die zich de vorming eigen maken en zo uiteraard ook tegelijk vervreemden van hun oorspronkelijke omgeving en niettemin ook anderen inspireren om iets anders van hun leven te maken.

 

Het leerproces van de hoofdfiguur gaat uiteraard over in integratie in de Franse samenleving en cultuur, van omgangsvormen via bestuursstijl naar intieme kennis met de macht in het bestel, de arcana imperii. In die zin was het te begrijpen dat bijna overal waar een onderdrukkende verhouding ontstaat tussen een metropool en een gekoloniseerd volk, waarbij voor de exploitatie lokale inwoners voortdurend via dwangmaatregelen ingezet werden. Zij ervaren niet alleen negatieve emoties, maar ook voor de kolonisator is er veel verlies, al hebben we de indruk dat men daar niet om gaf. Hoewel Algerije ostentatief deel werd van Frankrijk en als twee departementen deel uitmaakten van de Hexagone, de metropool dus, werden de “Indigènes” ver achtergesteld bij de Franse Kolonisten, die daar een nieuw bestaan opbouwden. Het verhaal van  Chérif Mécheri laat overtuigend zien dat er onder de autochtone bevolking van Algerije heel wat potentieel zat, dat men weigerde de kans te geven zich te ontwikkelen. Arme Fransen en Joodse ingezetenen behielden dan wel verwierven een status van volledig burgerrecht, wat ook gevolgen had voor de alfabetisering en scholingsgraad van de “Indigènes”. Er was de Franse wetgeving, maar de Fransen lieten zogenaamd grootmoedig de zogenaamde lokale wetgeving, de Shari’a dus, gelden voor de autochtonen, maar dat betekende wel dat als er pacht- en andere conflicten tussen Franse instanties of kolonisten en de plaatselijke bevolking opdoken, de Franse Wet vigerend werd, met normen inzake afpaling – om bij de pachtconflicten te blijven – die geen rekening hielden met de kennis van de bevolking van het terrein. Is het in Europa zo dat er geen grond zonder heer, eigenaar kan aangetroffen worden, zo is dat in Algerije niet altijd het geval, ook al omdat er veel grond niet in cultuur gebracht kon worden. Bovendien werd de positie van de “Indigènes” stelselmatig in hun eigen culturele sfeer gevangen werden gehouden. Chérif Mécheri botste met zijn vader over zijn keuze zich in te werken in de Franse cultuur en hij kon, wellicht een samengaan van persoonlijke ambitie en een politieke keuze van de overheid, in Frankrijk gaan studeren. Het is indrukwekkend te zien hoe de jonge man, die tot de betere klasse van Indigènes behoorde tegen die omgeving inging en tegelijk botste met de geforceerde integratie van de Fransen.

 

De Prefecture is in Frankrijk een belangrijke instelling en de rol van de Préfet krijgt een belangrijke bestuurlijke rol, zo ook de sous-préfet, die heel wat enquêtes moet uitvoeren en data samenbrengen ten behoeve van het centrale bestuur. Staat de préfet gelijk aan de gouverneur in onze provinciebesturen, dan kan men de sous-préfet gelijkstellen aan de arrondissementscommissaris. Maar ook in het lokale weefsel spelen de préfet en zijn sous-préfet een bepalende rol en steunen dan wel berispen burgemeesters en hun adjoints, opdat het beleid van bovenaf ook daadwerkelijk uitvoering krijgt maar zij moeten ook voldoende directieven geven aan de lokale besturen. Veel van wat deze bestuurders moeten doen is routine en hun personeel leveren aan wat nodig is. Chérif Mécheri was ook sous-préfet en tijdens het Vichy-régime hadden hij en zijn collegae de legitimiteit van Pétain en diens handpoppenregering te aanvaarden, maar of dat moest leiden tot blinde gehoorzaamheid, blijkt volgens dit relaas over Chérif Mécheri niet het geval te zijn geweest. José Lenzini stelt vast dat Maurice Papon, die later nog betrokken zou zijn als préfet de police bij het neerslaan van een Algerijnse Demonstratie in Parijs, heeft in Bordeaux in 1842 bij een razzia meer joodse inwoners laten oppakken dan de Duitsers opgelegd hadden. Het was dus altijd weer een persoonlijke inschatting die de inzet van zo een prefect of sous-prefect aanstuurden om mee te gaan met de eisen van Vichy en de Duitse bezetter. Chérif Mécheri was onderprefect tijdens de bezetting en onder Vichy en werd tijdens en na de oorlog van verschillende zijden aangevallen, onder meer omdat hij ertoe zou hebben bijgedragen dat vrijmetselaars in zijn ambtsgebied zouden zijn opgepakt, in Chateaudun en later in Rochefort. In Chateaudun was zijn hiërarchische overste Jean Moulin, de man die zich inzette voor het verenigen van de verschillende verzetsgroepen en die vermoord werd in een trein bij Metz, toen hij naar Duitsland werd afgevoerd. De held van het verzet wordt herinnerd in het Panthéon, maar dat andere hoge ambtenaren evenzeer in stilte het verzet steunden en dat konden blijven doen, is een deel van de geschiedschrijving die ons ontgaat.

 

De auteurs van dit boek richten zich vooral op de vraag waarom Chérif Mécheri erin slaagde ondanks zijn bijzondere situatie standvastig te blijven tegenover de Duitse bezetter en de Maréchalistes, de aanhangers en handlangers van Pétain, Vichy dus. Boris Cyrulnik, die zelf de oorlog overleefde hecht eraan het verschil tussen Papon en Mécheri te onderzoeken, waarbij hij de loyauteit van de laatste aan de waarden van de Republiek afzet tegen de loyauteit aan de (tijdelijke) machthebbers vanwege Papon, die met ijver en toeleg de bezetter diende. Ook als hoge officier bij de politie in Parijs zal hij kiezen voor grof geweld wanneer in 1961 de Algerijnen protesteren in de straten van Parijs. Het is een belangrijke vraag van Cyrulnik en Lenzini want hoe ambtenaren hun opdrachten uitvoeren, zowel de routineklussen als exceptionele opdrachten in exceptionele tijden bepalen mee hoe de overheid legitimiteit behoudt bij de burgers. Mécheri zal meegaan in het verzet tegen de Duitse bezetting en Vichy en dus de weg volgen van Moulin en de Gaulle. Duitsgezinde collegae, de Milice van Vichy vorderen hem lijsten op te stellen van niet-Franse Joodse ingezetenen in zijn ambtsgebied – dus in de praktijk in de verschillende sous-prefecturen waar hij aangesteld wordt – wat hij weigert te doen zodat die mensen ook geen huisarrest opgelegd kunnen krijgen, laat staan opgepakt worden – al had de SIPO-SD wel degelijk ook eigen bronnen om deze mensen te vinden.

 

Na de bevrijding zal de verwijdering uit hun ambt van leraren met sympathie en meer voor de vrijmetselarij en voor de Rechten van de Mens, Jean Hay en zijn echtgenote, Chérif Mécheri enige tijd parten spelen, omdat in 1945 voormalige collaborateurs zijn inzet voor het echtpaar Hay in Marennes als een daad van partijdigheid ten gunste van Vichy aangewreven kon worden. De zaken evenwel zijn, hoe kan het anders, complex, want door hun administratieve verwijdering te ondersteunen, kan hij vermijden dat ze politioneel aangepakt zouden worden. Helaas werd Jean Hay wel degelijk opgepakt vanwege activiteiten bij het verzet en hij stierf in kamp Ebensee op 21 april 1945.  De aanklagers hebben in 1942 gepoogd een val te spannen voor de ambtenaar Mécheri en denken die in 1945 te kunnen laten dichtklappen, maar de man zelf en zijn getrouwen, vertrouwde medestanders weten wat er gaande is geweest. Alleen, de schijn kon gewekt worden dat hij zelf – als Arabier, Algerijn – ook gekant was tegen de vrijmetselarij.

 

De biografie van Chérif Mécheri verdient echt wel aandacht, zoals Boris Cyrulnik in het nawoord betoogt, omdat de man, die onder de vierde Republiek betrokken was bij de complexe toestand van Frankrijk ten aanzien van de kolonies, Vietnam en Algerije in de eerste plaats. De presidenten Auriol en Cotti hebben hem in hun kabinet opgenomen net omdat ze begrepen dat hij de verschillende partijen kon begrijpen. Waar voor Papon gold dat er meer vorm van loyauteit kon bestaan, die men dan volle inzet dienen moet, kon Mécheri vanuit zijn achtergrond en ervaring meerdere wegen zien om het doel te bereiken. Het zou ons ver voeren de moeilijke periode na WO II in Frankrijk, economisch, maar ook politiek en institutioneel hier uitvoerig te beschrijven, maar het zou wel wenselijk zijn als men die periode, laten we zeggen 1944 tot 1958, toen de fundamenten van de economische en dus ook politieke unie voor Europa vaste contouren hadden aangenomen. Bij de oprichting van de Vierde Republiek bedacht men dat boven de Republiek en de koloniën een niveau kon opgetuigd worden, waar het gezamenlijke beleid vorm moest krijgen, de Union Française, waaraan Mécheri verbonden werd. Men kan niet onder de indruk komen van deze instelling, omdat het ook niet echt het doel was van de onderneming, maar dat kwam pas geleidelijk aan het licht.

 

De rol van generaal de Gaulle is belangrijk, maar er zijn ook andere spelers, zoals de communisten, zoals iets later ook François Mitterrand, die in 1954 betrokken was bij het neerslaan van opstanden in Algerije. Mécheri zal proberen, vanuit zijn functies in de Republiek, de veranderende verhoudingen te vatten tussen de metropool en de kolonies, al gaat dat niet op voor Algerije omdat dit gebied gewoon deel is van Frankrijk, wat voor de inwoners, die “Indigènes” genoemd worden, erger is dan voor de gekoloniseerden in Marokko en Tunesië. Het lijken nuances, maar omdat de Algerijnen in naam Fransen zijn, maar niet met gelijke rechten aan die van alle Fransen in de metropool worden hen veel kansen ontnomen, die Mécheri heeft weten te zien en genomen.

 

Deze biografie verdraagt echt ook wel aandacht omdat de auteurs ons vertrouwd maken met de dillema’s van de bestuurders, ambtenaren die zich al dan niet betrokken weten bij het wel en wee van hun ambtsgebied. Mécheri ging de boeren opzoeken om te weten wat er diende te gebeuren om de oogsten te verbeteren na de oorlog. Maar de tijden na de oorlog vergen nog altijd veel van bestuurders en Mécheri blijkt geschikt om te werken aan de relaties binnen wat men de Union Française noemt en waarvan de bestaansreden is meer gelijkheid in de relaties te organiseren. Het blijft een bijzondere aanpak, maar de belangen zijn dan ook groot voor Frankrijk, zeker in de nieuwe constellatie met twee supermachten, de VS en de USSR die Europa te allen tijde kunnen negeren. Betere relaties met Algerije, Marokko en andere territoria zijn dan geen luxe, maar Mécheri zal merken dat Frankrijk en vooral de hoge politiek de oude denkbeelden niet los kan laten. Waar hij meent dat Algerije een positie kan verwerven met autonomie, zelfbestuur en los van Frankrijk voor de interne ontwikkeling, zien onder meer de colons dat niet zitten, en al helemaal is uitgesloten dat de “Indigènes” volwaardig zouden kunnen deelnemen aan het publieke en politieke leven, wat toch wel een implicatie is van zelfbestuur en ook zijn landgenoten zien niet in waarom men tijd moet verliezen en kiezen voor onmiddellijke onafhankelijkheid, soevereiniteit.

 

Al enige tijd spreekt men over dekolonisatie van de geesten, maar dit werk van Boris Cyrulnik en José Lenzini maakt duidelijk dat men heel diep moet duiken in archieven en onderzoeksmateriaal om te zien hoe individuen en groepen hun rol spelen in de ontwikkelingen, waarbij opgemerkt moet worden dat het rijpen van de geesten, zoals dat bij Mécheri gebeurde in de jaren na WO II over de toekomst van zijn vaderland, vaak anderen net geen redenen zagen om het statuut van Algerije te herzien. Mécheri bleef Frans en werkte in Parijs mee aan nieuw beleid, maar zijn loyauteit maakte hem niet blind. Alleen is het zo dat, wanneer men deze geslaagde integratie als een voorbeeld wil voorstellen, zowel in Frankrijk als in Algerije onder de lokale elites, velen in hun maag zaten met Mécheri omdat hij anders optrad dan men had verwacht en gehoopt. Dekolonisatie bepleiten klinkt goed, maar dan moet men wel weten welke belangen openlijk en vooral heimelijk worden uitgespeeld. Het doel van machtsuitoefening lijkt voor deze prefect en bestuurder geen zaak van carriérisme geweest te zijn, al doorliep hij nu net wel de instellingen via een opvallende loopbaan en maakte hij opgemerkte maar niet altijd gewaardeerde keuzes. Maar ook die strijd in de achterkamers van de macht ging hij niet uit de weg, zonder zichzelf te onderwerpen, laat staan te verloochenen.

 

De opzet van deze biografie kan helpen ook ander onderzoek te aan te vatten, waarbij men cruciale waarden omtrent bestuur en persoonlijke inzet niet alleen vanuit dat persoonlijke succes benadert. Chérif Mécheri laat zien, zoals Boris Cyrulnik betoogt, dat men met een meervoudige loyauteit niet per se een verrader van het grotere doel wordt, wel integendeel. Men heeft die bestuurder meermaals proberen weg te duwen en telkens bleek hij onmisbaar om vanuit een eigen benadering maar met respect voor de hogere belangen, c.q. het algemeen belang, niet a priori de belangen van hoger geplaatsten complexe kwesties af te handelen. Het falen van het beleid inzake Algerije en het feit dat er uiteindelijk een open oorlog woedde, waarbij de toekomst van de Algerijnen tot onze dagen gehypothekeerd zou blijven door geweld, lag besloten in de politiek sinds 1832 om Algerije wel tot het Franse territorium te rekenen, maar de inwoners niet meteen ook volwaardig burgerrecht te verlenen. Toen Charles de Gaulles hen beloofde zelf te kunnen kiezen wat hun toekomst zou zijn, “le droit à l ’autodétermination” was dat station al gepasseerd maar het was tegelijk vaag genoeg om iedereen te kalmeren. Chérif Mécheri zou nog enkele jaren zijn krachten wijden aan zijn Frankrijk, maar hij wist evengoed dat men in zijn persoon een wit konijn had gevonden, terwijl men voor de rest weinig had gedaan om de Algerijnen een goede opleiding te bezorgen en vervolgens carrièrekansen te bezorgen. Daar zit volgens Cyrulnik, wiens vader een jood uit Oekraïne was en die streed in Spanje bij de Internationale Brigades een van de nalatigheden van Frankrijk dat nochtans rond 1900 grote ambities koesterde inzake de ontvoogding van arbeiders en de plattelanders, door het versneld uitbreiden van de scholen. Het gaat om de onderwijswetten van Jules Ferry, die ook Jean Hay hadden gedreven zich met volle inzet in het onderwijs te engageren. Marcel Pagnol heeft er het zijne toe bijgedragen, via de roman “L”Eau des collines”, waarvan het eerste deel over Jean de la Florette gaat, die ten onder gaat omdat men zijn toegang tot water afsnijdt en Manon des Sources, die met een jonge onderwijzer aan haar zijde de moordenaars van haar vader weet te vinden. Als men Pagnol’s werken leest, dan beseft men overigens ook dat in het Frankrijk van de vorige eeuwwisseling inwoners van afgelegen gebieden ook als “Indigènes” werden behandeld, wat net Jules Ferry wilde keren. Niet enkel werd de laïcisering van het onderwijs doorgevoerd – wet van 1905 – maar ook en in het bijzonder werd de opleiding van onderwijzers verder aangescherpt. Het is nuttig te onderzoeken hoe die ontwikkelingen die zich – zonder de laïcisering – bij ons hebben voorgedaan. Maar ook is het duidelijk dat de emancipatie niet was gelukt als er bij de jongeren en hun ouders geen belangstelling voor schoolse prestaties bestond. Chérif Mécheri moest zijn vader overtuigen om in te mogen stappen in het Franse onderwijssysteem en hij werd jurist in zowel het Franse Recht als in het Arabische recht. Hij nu vond dat hij zich Algerijn moest weten en deelnemen aan de Franse samenleving, maar velen vonden dat dit niet kon en dat is het cruciale punt bij een geslaagde integratie en ook de hele strijd van de voormalige paracommando Jean-Marie Le Pen, die niet kon aanvaarden dat men Frans kon zijn en moslim.  

 

Bart Haers

 

Reacties

Populaire posts