Waar zijn de ware Vlamingen?

 



Kritiek

 

 

Wie is Vlaming

Over Integratie

 

 



Dit verhaal dat Eric Defoort bracht,
laat zien hoe men iets waardevols
kan betekenen, ook al komt
men uit een andere wereld. 

Na 30 jaar vragen ze me in Brugge nog wel eens vanwaar ik kom, terwijl mijn familie deels Brugs is maar zeer ver is uitgeweken, binnen en buiten de grenzen. Zo gaat dat dezer dagen en dat zou niet wonderlijk mogen zijn. Toch wil men weten wie men Vlaming vindt en lijkt een geslaagde integratie niet aan de orde. En ja, ik spreek geen Brugs, niet goed en toch is het mij vertrouwd want mijn grootmoeder en de tantes spraken met elkaar dat Brugse idioom, gekuist maar wel duidelijk Brugs. Een seultje is dan een emmer. Maar wie hier woont en deelheeft aan het maatschappelijke leven is toch wel Vlaming, maar wie uitweek mag zich nog best wel Vlaams noemen, toch?

 

Waar moeten we dan die discussie over integratie aanvatten en over hoe we iemand zien als iemand “van ons” of een “vreemde”? Het item in de radio en vervolgens in mijn krant, op het scherm, verbaasde me hooglijk, want er zit iets afwijzends in het proces, van vraagstelling tot het brengen van de resultaten. Aan de andere kant, waarom zou ik een Limburger… de vraag kan men niet stellen, omdat ik dan zou moeten aangeven wat typisch is aan de inwoner van Leopoldsburg of Maaseik. Oh ja, die zullen elkaar misschien ook vreemd vinden. Het idee dat er iets bestaat als de Vlaming, heb ik al lang geleden achter mij gelaten, wat niet betekent dat we in deze “Gouw” niet een aantal zaken op een eigen manier zouden geregeld hebben, zowel in de publieke sfeer als in het huiselijke domein. Maar toch, aannemelijk maken dat we allemaal dezelfde smaak zouden hebben als het over het goede leven gaat, lijkt me best wel moeilijk, omdat er ondanks de vele publiciteit toch wel grote verschillen in voorkeuren vast te stellen vallen. Het is ook volkomen normaal, aangezien we sowieso niet allemaal dezelfde referenties meekrijgen en ook in de loop van jeugd en latere jaren eigen voorkeuren ontwikkelen of net gaat meelopen met wat aangeboden wordt.

 

Als we merken dat homogeniteit ver te zoeken is en dat dit aanleiding geeft tot een veelzijdig maatschappelijk leven, waarbij mensen keuzes kunnen maken en niet per se mee moeten heulen met deze of gene zanger, die voetballer, dan blijft men natuurlijk wel betrokken bij eenzelfde gebeuren. Wielrennen? Ach ja, zegt de ene, maar het kan leuk zijn na een lekker paasmaal lui op de bank te kijken naar de Ronde van Vlaanderen. Maar dat zegt alles en niets over identiteit of samenhorigheid. Het zegt niets over identiteit ondanks het feit dat mediamensen ons graag doen geloven dat elke Belg zot is van de koers, maar het gaat dan vaker om Vlamingen dan Franstalige Belgen. Wat ons dan verenigt? Hoe zou men kunnen zeggen dat we verenigd zijn als het om maatschappelijke doelen gaat, zoals blijkt uit de lotgevallen van de energietransitie waar niet iedereen even consequent is. Maar wat heeft dat milieudebat te maken met identiteit? Meer dan we op het eerste zicht voor aannemelijk houden, want het gaat om het gemeenschappelijke doel, ook op Europees niveau, om de klimaatevolutie beter onder controle te nemen. Men kan dan niet voor windmolens op zee zijn en tegen hoogspanningslijnen, als er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat het elektromagnetische veld schadelijk zou zijn en kinderleukemie zou veroorzaken. Het nulrisico is geen optie, maar daar moet men dan wel een eerlijk debat over voeren.

 

Overigens, wat is persoonlijke identiteit? Uit verhalen van joodse overlevers van de Endlösung is gebleken dat velen zich in de jaren twintig eerder onbewust waren van hun joodse afkomst en bewust hadden gekozen voor assimilatie en daarbij in de Duitse cultuur een grote inbreng hadden, wetenschappelijke vooruitgang stevig stutten en economisch waren er inderdaad een aantal zeer welvarende zakenlieden, zoals de familie Wittgenstein – in Wenen – en Rudolf Pringsheim, die in Silezië als oprichter van succesvolle koolmijnen en spoorwegen een fortuin hadden verworven, waaraan de vader van Katja Mann-Prinsheim, Alfred Pringsheim een mooi traktement overhield dat hem toeliet in München een opulent stadspaleis te bouwen, dat na inbeslagname door de Nazi’s gesloopt werd, waarna een onbeduidend partijgebouw werd gebouwd, dat uiteraard grootsheid moest uitstralen. Alfred was een groot fan van Richard Wagner, maar werd door de nazi’s vervolgd en uit zijn paleis gezet, waarna hij naar Zürich kon vluchten met zijn vrouw. Overigens waren de namen, Rudolf, Alfred en Katja, Claus, haar tweelingbroer niet voor niets degelijk Duits van snit.

 

Zijn identiteit ontleende Pringsheim niet aan zijn joodse achtergrond, want die werd net als in de familie van zijn vrouw zeker niet gekoesterd, maar wel liet hij zich niet dopen. Zijn vrouw Gertrude Dohm, een actrice was dochter van de Berlijnse vrouwenrechtenactiviste Hedwig Dohm, wat toch een vrij moderne levenshouding mag heten. Maar inderdaad bleven zij voor velen met hun opvallende welstand voorbeelden van de plutocratische “Geldjood”, wat zich niet direct weerspiegelde in het ambt van hoogleraar, maar dat was dan weer het bewijs van de greep van joodse geleerden op het academische leven. Wie strak met identiteit bezig is, kan de trappers verliezen en vergeten dat de inbreng van joodse kunstenaars, wetenschappers Duitsland aan het einde van de negentiende eeuw tot een benijdenswaardige bloei had gebracht.  

 

De bewegingen in Europa van burgers die via Erasmus en beroepshalve doorheen Europa metterwoon een (nieuwe) heimat hebben gevonden en zich daar wel bij bevinden, heeft ook al langer een grote impact, maar wordt niet gepercipieerd als migratie, wel als persoonlijke keuzes in functie van allerlei opportuniteiten, niet enkel professionele. Het betekent dat we Europese medeburgers gemakkelijker als gelijken zien, zonder dat ze daarom maar ineens Vlamingen moeten worden. Dat is anders bij niet-Europese migranten, al komt het er dan op neer dat men onmogelijke inspanningen vergt. In een nachtwinkel in de buurt staan mensen uit Pakistan of Bangladesj bij de kassa en zij doen wat een kruidenier altijd al doet, vriendelijk de klanten ontvangen en een babbeltje slaan voor wie daar aanleiding toe geeft. Enkele jaren geleden zochten we Polen om allerlei klussen in huis te laten uitvoeren, wegens hun bekwaamheid en omdat ze graag goedkoper werken. Nu is die stroom opgedroogd omdat het in Polen beter gaat dan 20 jaar geleden, al zijn er nu wel Polen, goed opgeleid, die niet in het land willen blijven, maar hooggeschoold in andere sectoren aan de slag gaan.

 

Demografische omstandigheden dragen ertoe bij dat er ook nieuwe noden zijn op de arbeidsmarkt, die niet ingevuld worden door ingezetenen, zodat men onder meer in India moet gaan zoeken naar zorgpersoneel. Het is dan de vraag hoe snel dat personeel het vertrouwen krijgen kan van de patiënten en bewoners in Woonzorgcentra. Toch ziet men al langer dat niet-Europees personeel in die woonzorgcentra heel belangrijk werk op zich neemt en dat tot tevredenheid van de bewoners en de collega’s. In welke mate zijn die verzorgenden of verpleegkundigen geïntegreerd? In het WZC waar mijn moeder verbleef had ik eens een gesprek met een Afrikaanse jongedame die net mijn moeder had geholpen. Ze sprak goed Nederlands, was als driejarige hier naartoe gekomen – dat vertelde ze niet bij het eerste gesprek, maar een tijd later – en had hier dus schoolgelopen. Ze zegde dat mijn moeder, die niet veel meer sprak altijd zo vriendelijk was en haar dankte toen ze de kamer uitging. Bij latere gesprekken vertelde ze hoe ze op school eens een spreekbeurt had gehouden over haar stad in Rwanda, Butare en hoe de leerlingen en de lerares verbaasd was over hoe ze sprak over de genocide van 1994. Ze was zelf te jong om het te hebben meegemaakt, maar haar moeder en tante waren dankzij een Belgische zakenman geholpen om onder te duiken en dan naar België gebracht. De verloofde van haar moeder had het overleefd door naar Oeganda te vluchten en die had een reis van twee jaar nodig gehad om in Tunesië aan te komen. Daar kon hij zijn geliefde bereiken, die al lang vreesde dat hij niet meer leefde. Via die zakenman kon hij op legale naar België komen, waarna hij hier een opleiding kreeg om zijn Rwandese diploma te laten erkennen. Zijzelf moest ook thuis Nederlands spreken, ook om haar vader te helpen, die de taal wel leerde, maar zich niet altijd zeker voelde van zijn taalbeheersing. Dat verhaal, zo zegde ze, kennen wij niet en hoeven we niet per se te kennen, maar een buurman had geprobeerd haar huiseigenaar ervan te overtuigen haar uit te laten zetten met allerlei voorwendsels. Maar die eigenaar die merkte dat ze altijd tijdig betaalde en zag dat ze haar woning goed onderhield, ging daar niet op in, wat tot ruzies leidde, waar zij ongewild ook brokken van kreeg. De politie heeft de buurman uiteindelijk moeten oppakken, omdat de hele buurt aan haar kant stond, gewoon omdat ze altijd vriendelijk was en voor geen overlast zorgde.

 

Wat mensen bezield om mensen niet als “echte” Vlamingen te zien, die een immigratieachtergrond hebben, valt wellicht niet zo gemakkelijk te duiden als men zou willen, maar het zou de media sieren op te houden met aan de ene kant de superdiversiteit van onze samenleving te beschouwen als een verdienste en mensen die er niet zo blij om zijn af te schilderen als achterlijke apen. Het punt is dat men dan de mensen die om allerlei redenen de vele processen die met de migratie te maken hebben niet zien, laat staan begrijpen. Men ziet wel degelijk succesverhalen van kinderen uit de migratie, maar men ziet ook dat er inderdaad verschillen zijn in opvattingen. Zoals jonge Marokkanen van de derde generatie bij een familiebezoek aan de streek van oorsprong zich totaal niet meer Marokkaans voelen en gezien worden als Europeanen, omdat we onze identiteit nu eenmaal deels opgedrongen krijgen door de blik van anderen en die is niet altijd zo gunstig als men zou wensen. Dat heeft voor hen wel eens tot gevolg dat ze zich hier anders voelen, maar ook in de streek van oorsprong, wanneer ze erheen reizen.

 

Integratie is inderdaad een eindeloos project, want men kan het maar moeilijk voltooien, al was het maar omdat de idee zelf berust op een misvatting dat we leven in een collectieve gemeenschap, waar het individu zich moet wegcijferen, wel integendeel, het individu centraal is komen te staan, vaak ten koste van iets wat wel wat waardevol is, namelijk de broederliefde, broederschap. Klinkt het wat zwaar aangezet, dan roep ik ter verantwoording in dat we ons bij maatschappelijke discussies gemakkelijk laten verleiden tot dooddoeners over individualisme en egocentrisme, maar niet goed zien dat mensen ook wel beseffen dat ze het samen moeten doen met anderen. Goed samenleven met buren is al zoiets waar we het wel eens lastig mee hebben, omdat we onze belangen boven alles stellen, maar niet begrijpen dat het beter is goede buren te hebben dan verre vrienden, zonder dat men daarvoor elkaars deur plat zou lopen.

 

Het is goed na te denken over integratie, maar men kan niet blind zijn voor het feit dat er ook zoiets is als culturele overdracht bestaat, waarbij ongemerkt bepaalde inzichten, concepten en gebruiken van deze naar gene zijde doorsijpelen. Men kan dat ook metissage noemen, waarbij wat eerst twee verschillende culturen lijkt, geleidelijk door wederzijdse beïnvloeding veranderen. Het valt bovendien toch al langer vast te stellen dat onze cultuur door toedoen van goedkope vliegtuigreizen, de digitale wereld en uiteraard de migraties sinds de jaren vijftig grondig veranderd is, waarbij we ook wetenschappelijke inzichten niet mogen vergeten, medische mogelijkheden die onze levensverwachting zeer tot onze tevredenheid heeft opgekrikt. Dat brengt veel goeds maar men kan ook observeren dat mensen daar niet altijd hun voordeel mee lijken te doen, hen ongemakkelijk maken in de nieuwe wereld waarin we terecht zijn gekomen. Of dat een Heerlijke Nieuwe Wereld wordt, zoals sommigen vrezen, hangt ervan of we weten om te gaan met nieuwe technologie en de voordelen die het biedt, zonder meteen slachtoffer te worden van nieuwe machtsverhoudingen. Daarover gaat de broederschap, Fraternité ook, die de Franse Revolutie heeft uitgedragen. We moeten niet echt van elkaar van houden, wel elkaar verdragen omdat we nu eenmaal dezelfde rechten hebben op lucht, voeding, welbevinden.

 

De homogeniteit waarnaar men lijkt te streven komt dan ook wel voor uit een diep ongenoegen terwijl de wereld van onze voorzaten, die van voor WO I al helemaal niet aan onze wensen zou voldoen, want de mogelijkheden waren toen toch wel beperkter dan wat wij tot onze beschikking hebben, wat impliceert dat we dus een enorme verarming zouden ondergaan. We moeten nu eenmaal omzichtig omspringen met wat we wensen, zoals eenieder weet die al eens de kans kreeg drie wensen te doen en een fee of tovenaar die wist te verwerkelijken, want het ideaal bereiken die zelden. Het is goed dat we weerbaar blijken voor wanneer ongevallen ons overkomen, maar het zoeken naar een betere wereld vergt dat we goed nadenken wat het worden zal. Integratie bevorderen kan men niet afwijzen, maar het valt niet mee gepaste parameters aan te geven, dus moeten we ons verheugen in het vermogen van nieuwkomers zich in onze samenleving een plaats te vinden en hun talenten willen delen, ten goede.

 

Bart Haers

 

 

 

 

 

Reacties

Populaire posts