Het filosofisch Kwintet over Maakbaarheid

 


Reflectie

 

 


Om maakbaarheid gaat ‘t niet

wel

om vindingrijkheid en scheppingsdrang

 


Dit blijft nog altijd een uitdagend 
boek. 

Human, een kleine Nederlandse omroepvereniging gaf weer een reeks gesprekken ten beste, het filosofische Kwintet. Een mooi reeks gesprekken was het wel, maar wat al langer wrong, kwam toen plots aan de orde, namelijk dat geloof in de maakbaarheid van mens en wereld niet helemaal klopte omdat mensen makers zijn, elke mens nagenoeg een homo faber, een bedenker kan zijn, vaak ook is.

 

Wie die idee en dat geloof heeft geformuleerd en verteld, uitgevent, is me niet helemaal duidelijk, maar de moderniteit zelf was een verhaal van maken, opnieuw maken, nieuwe voorwerpen maken en ja, sinds we leerden vuur te stoken en beheersen, zijn we blijven geloven dat er voor elk probleem een oplossing was, maar soms vonden we dingen zonder dat er een probleem aan de orde was. Het menselijke avontuur sinds het verschijnen van de eerste specimina, Australopeticus en Afarensis, gaat net telkens over het realiseren van de sprong van het onderhevig zijn aan de natuur zonder verweer of strategie en de (langzaam) groeiende mogelijkheden van de menselijke soorten om de natuur te vlug af te zijn. De moderniteit, dat was de landbouwrevolutie, zegt men, maar het beheersen van het vuur, het inschatten van weerfenomenen waren minstens zo belangrijk, wellicht ook het gebruiken van het water als reisweg, door boten te maken, vlotten en wat al niet meer. Men paste zich ook uiteraard aan, leerde uit ervaringen, maar voor zover ik het heb begrepen is het nog niet duidelijk hoe de sedentaire landbouwcultuur wortel kon schieten. Dat het gebeurde, staat vast, maar hoe men gebruiken, gebruiksvoorwerpen veranderde, hoe men steviger woningen ging bouwen, lijkt veel moeilijker uit te zoeken, omdat de bronnen, archeologische bronnen en onderzoek naar de geschiedenis van gecultiveerde planten en dieren niet altijd terug te voeren is tot een werkelijk begin. Men kan zich afvragen, zoals sommige theorieën stellen, of er sprake was van een eenmalige ontwikkeling van jagers-verzamelaars naar landbouwers op een plaats, in het Midden-Oosten – voor het Westen – dan wel of er meerdere plaatsen waren waar geleidelijk het volgen van dieren van winter- naar zomerweiden en het zaaien van granen kon ontstaan, over meerdere generaties, over honderden jaren. Toch zou men kunnen bedenken dat in die lange periode, tot ongeveer het vijfde millennium BP de ideeën vorm kregen dat mensen de wereld kunnen veranderen en het leven verbeteren. Was landbouwleven saai en routineus, dan was in normale jaren de opbrengst zekerder dan wat jagers-verzamelaars konden realiseren, maar die konden hun werktijd beperken, al heeft de jager-verzamelaar bij een klimaatverandering ook grotere onzekerheid. De vraag is ook nog of er in die periode, toen de IJstijd eindigde, rond 12.000 BP veel territoriale conflicten waren, want blijkbaar was de bevolking in de laatste glaciale periode in Europa zeer beperkt, volgens de resultaten van het archeologisch onderzoek. Vondsten van werktuigen en wapens in de zeevlakte gevonden, wijzen op een indrukwekkend gebied dat zich uitstrekte tussen de continentale Noordzeekust, de Engelse kust en Doggerbank, dat dit gebied bewoond was. In onze beeldvorming kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe dat landschap eruit kan hebben gezien. Maar tussen het onderlopen van de Noordzeevlakte, die rond 8000 BP voltooid moet zijn geweest en de Deltawerken, een uitzonderlijk groot project, uiting van waterbouwkunde ook, ligt die hele geschiedenis van maakbaarheid, of beter, van ontwikkelingen die tot de moderniteit hebben geleid. Dijkenbouw en inpoldering begon al in de 11de eeuw maar lang bleef het achterland van de duinen kwetsbaar voor overstromingen. Ten tijde van Simon Stevin kon men de werking van gemalen door diens toedoen verbeteren, waarbij als toegift mensen als Stevin maar ook Oldenbarnevelt heel wat nieuwe gronden verwierven. Daarnaast zag men dat de bevolking tijdens de zestiende in de Republiek toenam, vaak door het aantrekken van buitenlandse zeelui en ambachtslui. Want al die tijd was de groei van de bevolking relatief langzaam, tot in de achttiende eeuw de groene revolutie in Engeland en Vlaanderen zorgde voor een demografische boom. Vergeten we intussen niet dat in de Duitse landen de Dertigjarige Oorlog woedde, waarbij dorpen en regio’s helemaal ontvolkt werden, wat een andere vorm van maakbaarheid belicht.

 

Met de kennis van nu kan men alleen verbaast kijken hoe in die ruige omstandigheden van het mesolithicum en het neolithicum mensen ueberhaupt aan voortplanting toekwamen en hoe dat vaak genoeg goed afliep, opdat de mens ‘talrijker dan de sterren aan de hemel” of talloos als de zandkorrels op het strand. Volgen we Charles Darwin, dan was de ontwikkeling en verspreiding van de mens, niet enkel in Europa, maar ook in Azië, Afrika en de Amerika’s dan gebeurde die voortplanting, het copuleren vanzelf en als vanzelfsprekend, maar  van de Inuit weten we dat het nodig is dat de gemeenschap af en toe een vreemde ziet opdagen, om de genenpoel te verruimen en gevolgen van inteelt op te ruimen. Pas in de landbouwtijd weten we dat veehouders wisten dat ze af en toe een stier of ander mannelijk dier uit een andere kudde moest halen om datzelfde resultaat te bereiken. In die zin kan men zich best inbeelden hoe de bestuurders en leiders in de samenleving regels opstelden, over incest en inteelt, over de opvoeding ook, want men begreep dat men de natuur niet zomaar het laatste woord kon geven. Brengen we nog in rekening dat kinderen verwekken, zwangerschap en bevallen een riskante onderneming was, voor de vrouw, maar dat het in de landbouwtijd, met sedentaire gemeenschappen in dorpen, later in steden veiliger werd en dat er doorheen tijd een tendens was van positieve balans inzake geboorten, maar vooral dat mensen steeds weer in iets grotere aantallen volwassen werden, kan de groei van steden verklaren, maar waar was het plan? Maar om de bevolkingsgroei op peil te houden, maar de draagkracht van de omgeving daarbij niet uit balans te halen, werden ook mensen uit het reproductiesysteem gehouden, wat vergde dat men verhalen in petto had. Het plan lag besloten in het gedrag en vast staat wel dat men op meerdere manieren poogde de nalatenschap te beschermen door dochters niet te laten huwen en jongere zonen erop uit te sturen, of anders als knecht op het erf te houden. De vrije keuze was immers nog niet uitgevonden, maar eerder kan men vaststellen dat die aanpak tot geweld kon leiden, schaken van meisjes of broedermoord.  

 

Heeft men het over maakbaarheid, dan zal men toch eerder denken aan opvoeding en vorming, aan nurture, minder aan de natuurlijke beperkingen en mogelijkheden om nageslacht te bekomen. Met Foucault kan men best onderzoeken hoe de opvoeding en school, het vroeg instappen in het ambachtswezen bij hebben gedragen aan disciplinering en accepteren van de regels in de samenleving. Het belang van die vaststelling heeft ertoe geleid dat men de laatste veertig jaar de conclusie had getrokken dat disciplinering niet hoeft, maar het leven zelf blijkt hoe dan ook die discipline bij te brengen. De onderwijshervormers hebben de onderzoeken van Michel Foucault gezien als een morele vingerwijzing, sporend met de ideeën die in de jaren ’60 en ’70 opgang maakten, maar een degelijke vorming, zowel in het beroepsonderwijs of via leercontract, dan wel in topsport of kunsten, werpen nog altijd hun vruchten af. Toch zijn adepten van het maakbaarheidsideaal geneigd Foucault anders te begrijpen dan hij voor ogen had staan. Hij onderzocht het gevangeniswezen, onderwijs, taal en dingen, kwam tot conclusies die niet iedereen bevielen, maar daarmee is niet gezegd dat hij met Surveiller et punir zomaar aannam dat we het dan maar zonder gevangenissen of scholen moeten doen. Foucault vroeg zelf tijdens zijn lessen, ook aan het Collège de France discipline, aandacht en meedenken.

 

We gingen even terug naar de vroege bestaansomstandigheden voor de mens en hoe dat met zich bracht dat men regels nodig had om het bestaande in stand te houden, maar ook nu nog is duidelijk dat dit onvermijdelijk kan leiden tot nieuwe  veranderingen, die men vaak niet had voorzien of zelfs maar kon voorzien, terwijl maakbaarheid nu net gaat om het zeer planmatig de omstandigheden beheersen. Beheersen, daar gaat het om, zoals we aan crowd control doen tijdens een drukke kerstmarkt, zoals we proberen onderwijs in te richten opdat leerlingen toch de te leren basiskennis meekrijgen, al weten we dat dit voor velen te simpel is, maar voor een aantal nog te hoog gegrepen, al ligt dat niet altijd aan de leerling. Maar zou men wensen dat men het IQ of beter, het  leervermogen kan voorspellen, op genetische basis? Men doet uiteraard al langer inspanningen om het vermogen om mensen te maken naar ons beeld en onze gelijkenis te maken, ook bij de keuze van de partner, maar nu beschikken we over een totaal nieuwe set instrumenten om daar beter grip op de krijgen.

 

Nu kan men zich wel inbeelden dat het goed zou zijn als men vooraf een bepaalde afwijking of zelfs handicap zou kunnen voorkomen, waar dan weer de discussie oplaait die Etienne Vermeersch met zoveel emfase heeft gevoerd, dat men onnodig lijden moet voorkomen, zodat het verantwoord is genetische proeven in te zetten om bijvoorbeeld syndroom van Down of Open Rug te voorkomen. Moet men dan tijdens  de zwangerschap of kort erna nog testen op allerlei mogelijke risico’s? Jean-Jacques Cassiman stelde dat het geen of weinig zin heeft borelingen op aandoeningen te onderzoeken die pas na hun 40ste zouden kunnen ontwikkelen en waarvoor nog geen behandeling is. Het lijkt mij een zinvolle keuze, maar als we zien dat mensen erfelijk beladen zijn met ALS of Alzheimer – waartussen wel een verband schijnt te bestaan – rond hun 50ste of 60ste zwaar aangetast worden door de aandoening en geleidelijk hun vroegere leven onmogelijk zien worden, zou men dan anders tegen de zaak moeten aankijken. Die mensen hebben leven, hebben betekenis voor anderen en geven anderen betekenis. Dat er dan ALS opduikt en hun leven ernstig aantast, veroorzaakt veel lijden, maar is het naar het woord van Vermeersch “onnodig”? Helemaal onontkoombaar is het niet, maar ziet men hoezeer vele patiënten aan het leven hechten, dan begrijpt men dat er moeilijker afwegingen in het spel zijn, dan met de term “onnodig” lijden valt te beschrijven.

 

Waarom we ons afvragen of de term “maakbare wereld/maakbare mens” ons niet zo aanspreekt, heeft dan ook niet enkel te maken met het feit dat de term valt te linken aan het postmodernisme, want altijd is de mensheid, zijn leden van de soort in staat gebleken de omstandigheden beter op te vangen of ze zelfs naar hun hand te zetten. Het postmodernisme, zoals Jean-François Lyotard het formuleerde, ging verder op filosofische ontwikkelingen na WO I, met Husserl, Heidegger , Ludwig Wittgenstein en anderen. Kan men vaststellen dat een aantal uitgangspunten toen relevant bleken, maar nu vergeten, met name de discussie over wetenschappelijk positivisme, zoals de zekerheid van wetenschappelijke juistheid op grond van het aanwenden van de juiste methodologie, de eenduidigheid, dan kan ik niet zonder meer aannemen dat maakbaarheid, waarbij net zekerheid en eenduidigheid aan de orde blijken, gelinkt zou zijn aan het postmodernisme. Als we toch die mogelijkheid overwegen, dan omdat met maakbaarheid net geen eenduidigheid van betekenis wordt voorgesteld en ook kan men maakbaarheid niet meer linken aan wat Sloterdijk beschreef in “De Verschrikkelijke Kinderen van de Nieuwe Tijd" hoe we de afgelopen 200 jaar los zijn geslagen van de moderniteit en dat het nuttig was en is via “genealogisch onderzoek” van begrippen de vele lagen, sedimenten van culturele omvormingen te onderzoeken en dus ook betekenisveranderingen te vatten. We zijn altijd aan het maken geweest, weet de paleontoloog en soms kwam er meer door toeval dan door verstand iets nieuws aan de orde, zoals de werpspies, die met een lanceerarm nog meer snelheid en kracht werd meegegeven. Let wel, men wilde een probleem oplossen en vaak wist men dus niet waar men zou uitkomen.

 

In die zin, kunnen we besluiten, kan men het begrip “maakbaarheid” geen bijzondere betekenis geven. Het gaat niet om het maken, wel om verbeteren, want daar menen we mee bezig te zijn, maar het gaat erom te weten wat we beogen en waarom. De technologische revoluties van de afgelopen 80 jaar, van penicilline tot de James Web Telescoop, van bakeliet tot pfos en pfas, van gesels als Orange agent, saringas en het beheersen van kernfysica, dat aanleiding gaf tot nucleaire geneeskunde, kernenergie en kernwapens, hebben onze positie tegenover al die mogelijkheden grondig veranderd en idee van de condition humaine onder druk gezet. Maar al die mogelijkheden dragen ook bij tot een beter leven en kunnen we dus maar best omarmen en in dank aannemen, zonder dat we vergeten na te denken over de risico’s en mogelijke misbruiken. Kunnen we onszelf beter maken? De hongerkunstenaar die uiteindelijk niet meer van zijn hongeren kan leven, omdat zijn manager geen zalen kan vullen. Gaat hij ten onder gaat, dan omdat hij niet anders kan, omdat hij het nooit het voedsel vond dat hem voldoening kon geven. Echte kunst? Zijn hongerkunst was niet meer aan de orde, zoals Kafka het beschreef, overtreft het absurde. Toch denken we bij de hongerkunstenaar eerder aan iemand die ondanks de discipline met minder eten te overleven, toch sterft. Dat herinnerde ons aan een ander verhaal van een boer die zijn koeien steeds minder voer gaf tot ze omvielen en hij niet wist hoe dat kon, ze waren immers de kleine porties gewoon.

 

We wijzen al die vooruitgang wel eens af, om klimaatredenen of op ethische gronden, maar vaak genoeg helpen die nieuwe middelen net om oud zeer op te heffen en de kwaliteit van het leven te verbeteren. Iemand die eerst vertelt een prachtig verblijf te hebben gevonden in de buurt van Biarritz, moet daarna misschien niet anderen terechtwijzen die van motorcross houden. Maakbaarheid betekent immers ook dat we ons leven tot ons welbevinden inrichten, vaak ook proberen de natuur een hand te helpen. Al met al roept het begrip “maakbaarheid” vele gedachten op die we kunnen linken aan de moderniteit, dat we wel moeten bedenken dat de postmoderne filosofie die niet heeft kunnen stoppen. Het woord maakbaarheid lijkt concreet maar het zegt niets over doel en inzet, noch over middelen en dan past het wel in postmoderne concepten. Dat mensen vormen niet meer kan, volgens onderwijsdeskundigen, lijkt geen discussie op te roepen, dat mensen zichzelf zouden vormen zonder een goed zicht op de mogelijkheden is dan weer een evidentie. Of maakbaarheid spoort met welbevinden, zal toch nog even onderzocht moeten worden. En over geluk hebben we het dan nog niet…

 

Bart Haers

 

Reacties

Populaire posts