Ontkerstening Vlaanderen voltooid

 



Kritiek

 

 


Christus van zijn kruis gevallen

 

 


(Foto Dik Van Esbroek)
Calvarieberg bij Sint-Paulsukerk Antwerpen. 
Deze is wel nog min of meer onderhouden
maar soms valt een christus met kruis 
en alle toebehoren omver. Het einde van de 
Christelijke era? 

We hebben ons ontdaan van een cultuur van schuldbesef, straffen en schietgebedjes, heet het wel eens triomfantelijk, maar even snel komen dan de vragen  over wat we aan moeten met het erfgoed. Kerken afbreken blijft moeilijk, een andere bestemming geven lukt wel. Maar de relatie tussen de culturele nalatenschap van het christendom – in Europa – en de omgang met het geloof, met een der christelijke kerken blijft onder druk staan. Velen wijzen het instituut af, anderen ook de intellectuele nalatenschap. Maar wat is die intellectuele nalatenschap dan?

 

Sinds Constantijn de Grote, Keizer van het Romeinse Rijk de christenen vrijliet hun geloof te beleven, begon de kerk – toen nog relatief een, want via Augustinus weten we dat er wel degelijk al allerlei stromingen waren die zich vormden en door kerk en staat als ketters werden afgewezen – aan machtsontplooiing te doen. Toen de kerk ook nog eens staatskerk werd, onder Theodosius, in 391 was de weg gebaand voor het machtsinstituut, maar ook voor de verbinding tussen kerk en staat. Pogingen van Julianus Apostata en van Symmachus om het oude heidense bestel te herstellen als waarborgen en uitingen van Romes grootheid, zoals het herstel van het altaar voor Victoria in de Senaat, werden afgeblokt, onder meer door toedoen van Ambrosius, een de Latijnse kerkvaders. Of het wereldbeeld van Symmachus nog leefbaar was, valt niet meer aan te tonen, omdat de Romeinse elites, de senatoren op kop, wel de oude religieuze organisatie probeerden in stand te houden, maar zelf niet meer geloofden in Jupiter en de andere goden en godinnen. De Olympus was leeg, ambrozijn en nectar werden niet meer genuttigd. Intussen mogen we niet vergeten dat er verschillende mysteriegodsdiensten opgang hadden gemaakt, maar vooral dat er een filosofische traditie was ontwikkeld, waar ook christenen zich niet onbetuigd bij lieten. Hoe gnostische bewegingen en het neoplatonisme hun weg vonden, evengoed als het ascetisme van de Syrische pilaarheiligen, het is min of meer bekend, maar verdient wellicht nog verder onderzoek en verspreiding van de onderzoeksresultaten.

 

De ontwikkeling van de kerk tijdens de middeleeuwen, zeker na het schisma tussen Rome en Byzantium in 1053 liet in het Westen steeds weer nieuwe stromingen zien, in de abdijen met Cluny – dat de Godsvredebeweging in Europa handen en voeten gaf – en Citeaux, dat niet van de rijkdom van de Cluniacenzer abdijen wilde weten en zelf ook weer fataal massaal veel vermogen opbouwde, kwam de renaissance van de twaalfde eeuw op gang. De groei van steden bracht nieuwe orden, waarbij vooral de Franciscaner orde indruk maakte en waar de Dominicaner orde mee in concurrentie ging, en zagen allerlei andere bedelorden, zoals de Zakbroeders – een bijnaam omwille van hun kleding, gemaakt van de stof waar zakken (voor graan?) van werd gemaakt – kans in de steden te bloeien. Ook in Brussel, Utrecht, Luik en Doornik waren er kloosters van de Zakbroeders, maar de paus wilde in 1274 bij het Tweede Concilie van Lyon orde in al die bedelorden. In de Nederlanden kwam Geert Grote, in de veertiende eeuw met zijn broeders en zusters van het gemene leven, de Moderne Devotie, die bij nader toezien niet zo modern was en de oude lezing van de Brieven van Paulus aan de Christenen van Rome hanteerden, namelijk dat er voor de mens geen heil is, beladen met de erfzonde als we zijn. Erasmus zou deze lezing in zijn uitgave van het Nieuwe Testament afwijzen als fout, maar daarmee laadde hij ook wel de verdenking van ketterij op zich. René van Stipriaan beschrijft de zestiende eeuw in zijn biografie van Willem van Oranje als een periode van waarheidscrisis, omdat iedereen maar om het even wat ging zeggen, zelfs de prins, als dat strategisch en tactisch aan de orde was. Erasmus beleefde de aanvang, net op zoek zijnde naar de juiste teksten, ook al vergde dat veel correcties en herzien van oude opvattingen. Zowel Oranje als Erasmus stonden overigens voor godsdienstvrijheid, al vond vooral Erasmus dat men dan wel de teksten goed moest lezen. Het conflict met Luther draaide om de vrije wil, omdat Luther, nog meer dan Rome geloofde dat de genadeleer het belang van de vrije wil om zich te redden wel zeer beperkte. Calvijn zou op die genadeleer nog een extra accent leggen, namelijk door de predestinatieleer kan men het wel vergeten, want wat de mens ook doet, hij of zij – eventueel – valt niet te redden door (goede) werken, want ons lot ligt al bij aanvang vast, voorbestemd als we zijn. Alleen, met u begrijp ik nog nauwelijks wat er zo belangrijk is aan het feit dat God ons naar de Hemel of de hel zou sturen na ons verscheiden. Gebeden voor een goede dood? De dood als overgang naar het “ware” leven was voor de middeleeuwse en vroegmoderne samenleving van uitzonderlijk belang, al kon of kan niemand zeggen waar iemand na overlijden heen verhuist is. Hoe heftig de conflicten over theologische begrippen ook waren, ze hebben wel bijgedragen aan opvattingen over mens en samenleving, vrijheid en ontvoogding van individuen. Die discussies konden maar gevoerd worden dankzij het gedrukte woord, waarbij het vaak hard is gegaan. Maar uiteindelijk kristalliseerden zich concepten die we verbinden met de Verlichting, maar de godsdienstoorlogen waren uiteraard een smet op het Europese blazoen, maar goed, iedereen bleef voet bij stuk houden en het eigen gelijk ook politiek vertalen. Figuren als Montaigne lieten dan weer zien dat men niet per definitie partij hoeft te kiezen, al lijkt dat wel moeilijk te zijn geweest, maar dat is nu de betekenis van vrijheid, zoals les Politiques dat zagen, die katholieken die weigerden de clan de Guise te steunen, die onverkort voor de zegepraal van de Franse Katholieken gingen, tegen elke andere geloofsopvatting.

 

Een institutie die men ook een orde kon noemen was de universiteit, met Bologna en Parijs als eminente voorlopers, maar algauw gevolgd in andere steden, waar abdijscholen vaak uitgroeiden tot universitaire instellingen. Hoewel Vesalius en Erasmus en ook wel Giordano Bruno zich wel eens laatdunkend uitlieten over de universiteiten en hun functioneren als centra van kennisverwerving en kennisoverdracht omdat de theologasters, dixit Erasmus, een schabouwelijke grondtekst hanteerden, de Vulgaat en dan ook nog eens hopeloos vertrouwen hadden in Thomas van Aquino, wiens Summa nog steeds de basis vormde voor alle theologie, terwijl Erasmus meende dat zijn eindeloze nuanceren oftewel distinguo’s aanbrengen elk helder zicht op God, wereld en mens onmogelijk zouden maken. Vesalius stelde dan weer vast dat Galenus blijven volgen als enige mogelijke gids, om het menselijke lichaam te beschouwen en het functioneren van organen te begrijpen, een heilloze weg was. De Universiteiten, met in bijgebouwen ook nog eens gedreven ketterjagers, zoals de theologische faculteit theologie in Keulen, waren in de vijftiende, zestiende eeuw bakens van macht en aanzien, maar weinig zelfkritische systemen. Vandaar dat figuren als Vesalius en Erasmus er niet gedijden. Ook Giordano Bruno had zo zijn problemen met Oxford, maar dat waren – hoe kan het anders – allemaal Erasmianen, die zich bezondigden aan wat Erasmus zelf in Parijs zo had verketterd. Leest men die opvattingen zo bij elkaar, dan lijkt het wel of universiteiten geen bijzonder gunstige rol zouden hebben gespeeld, maar wij bekijken het allemaal vanop een afstand en mevrouw Sandra Langereis laat zien Erasmus zelf ook wel partij is in het dispuut over de theologie van zijn tijd. Voor we partij kiezen, lijkt het wel zo handig goed te kijken wat er gaande was.  

 

De kerk en het christendom in het  algemeen hebben in de loop der eeuwen altijd weer moeite gehad met de notie van de Blijde Boodschap, net omdat de Brieven van Paulus, de oudste teksten over de boodschap van Jezus Christus al vrij vlug zeer nauw geïnterpreteerd werden, in functie van een deprimerende opvatting over ’s mensen lot, namelijk dat we door de erfzonde niet mogen hopen op redding, wat dat ook mag betekenen als het om het leven na de dood gaat. In wezen kan men zeggen dat als Christus zou gezegd hebben dat “God de mens zozeer de mens(heid) heeft liefgehad dat hij zijn zoon gestuurd heeft” en dat die zoon maar een boodschap had, “bemint elkander” dan valt de dogmatiek rond de erfzonde daar niet mee te verzoenen. Erasmus (Rotterdam 1466 -?- Bazel 1536) heeft als een van de eerste de Latijnse vertalingen uit het Grieks van Hiëronymus en ook diens brieven gelezen en heruitgegeven, omdat in de 1000 jaar die verlopen waren de scribenten wel eens kleine foutjes hadden laten insluipen, maar er waren ook meer fundamentele bezwaren tegen de versies die Erasmus had gezien en onder handen had toen hij een eerste vertaling van de beschikbare teksten die het Nieuwe Testament vormen uit het Grieks gepubliceerd en daarbij op vele lange tenen trapte. De discussie met Luther ging precies over de genadeleer, die hij van Augustinus had, terwijl Erasmus vond dat er nogal wat op te dingen viel, onder meer omtrent de Brief  aan de Romeinen van Paulus, die – hoe zouden wij dat weten – gedurende de tekstgeschiedenis en de kerkgeschiedenis vaker voor discussies gezorgd heeft.

 

Ik heb het zelden meegemaakt, behalve een enkele maal op college en in werkcolleges van em. Prof. dr. Ludo Milis dat fundamentele teksten ter discussie werden gebracht en dus ter sprake kwamen. Het bood perspectief de uitwaaieringen van in se simpele boodschappen in tot het uiterste gedreven nuanceringen verwoord te zien worden. Het was behoorlijk verbijsterend te zien hoe de ideeëngeschiedenis vorm gekregen heeft, waarbij vooral duidelijk werd dat macht noch machthebbers greep hadden op figuren als Jan Hus, Giordano Bruno en zelfs Erasmus, al werden Hus en Bruno wel aangepakt door inquisitie en de machthebbers, maar daarbij waren wel listen en lagen nodig en manipulatie van de keizer, als het om Hus gaat.

 

Kennen we de namen van deze “ketters”, dan verdienen hun inzichten meer aandacht dan doorgaans het geval is. Men kan vertellen dat de kerk, de RKK een simpel verhaal heeft, maar als men de lang hangende discussies tijdens de middeleeuwen en de Nieuwe Tijden nader bekijkt, waartoe ook Erasmus het nodige heeft bijgedragen, met zijn correcties op de tot dan vigerende lezingen van de bijbel, maar ook van Hiëronymus en andere (klassieke) auteurs, omdat er behalve begrijpelijke verschrijvingen en gewoon door onoplettendheid begane flaters veel fouten in de teksten waren geslopen, ook al omdat men niet begreep dat men het Latijn van oudheid en zelfs niet het laatklassiek Latijn meer kende. De stroom van Griekse manuscripten die Italië bereikten en zo Europa, waren aanleiding tot het opnieuw bestuderen van deze “oorspronkelijke” teksten, waar mensen als Rudolphus Agricola, Marcilio Ficino en zovele anderen, dus ook Erasmus mee doende waren geweest uitgaven te verzorgen en de kennis van het Grieks, woordenschat, grammatica en syntaxis te herstellen, opdat men zou begrijpen wat God nu werkelijk gezegd zou hebben of laten zeggen. Wij weten nu, met dank aan onderzoek in de negentiende eeuw en  twintigste eeuw dat de evangelies niet meer dan de toevallige oogst mogen heten van de vele geschriften die ooit rond 50 à 100 na Christus werden geschreven over die bijzonder figuur. Ook weten we dat delen van het Oude Testament werden overgenomen uit andere culturen, soms aangepast aan de noden van de Joodse samenleving, voor en na de Babylonische Ballingschap.

 

Als die goede Jezus met kruis en al omvalt, wellicht door gebrek aan onderhoud en zorg, dan moet een mens wel bedenken dat er veel is verloren gegaan. Al kan men ook wel begrijpen dat de kerken, zowel de RKK als hervormde en gereformeerde kerken nog wel een eigen “harde kern” hebben, maar er zijn minder mensen die nog geloven en de voorschriften van de religieuze organisatie volgen. Wie is het beeld vergeten van het bezoek van paus Johannes-Paulus II in Nederland, waar het soms moeilijk was een noemenswaardig publiek te zien opdraven, terwijl in Vlaanderen, in Gent op het voormalige vliegveld het wel leek alsof Vlaanderen nog volop katholiek was. Maar het waren oudere mensen, want de jeugd had zo van die vervelende vragen te stellen. Zelf zat ik in den blok, zoals dat heet, maar de beelden waren wel indrukwekkend, alleen speelde ook nog het stergehalte van de toenmalige paus mee, die overigens mee duwde en trok opdat de Muur en het IJzeren Gordijn zouden omvallen. Vrijzinnige vrienden en medestudenten vonden dat bezoek van Popie Jopie maar niets, al leek het me wat overbodig dat ze daar al eens stennis rond maakten. Binnen parochies en kerkelijke kringen was men verbaasd over de lijzigheid bij het (jongere) publiek, begreep men niet dat de erfenis van Humanae Vitae – een pauselijke Bul – die de beperkingen op seksueel gedrag buiten het huwelijk, over de pil en abortus nog eens bevestigde, zwaar woog, want ook op colleges en in pensionaten – als die nog bestonden – werd erover gesproken, maar dezer dagen komt die bul alleen nog ter sprake als we verwijzen naar de arts, Ferdinand Peeters, die in 1960 de bestaande pil – die onbruikbaar bleek voor werkzame vruchtbaarheidsbeheersing – geschikt maakte en daarmee  vrouwen en mannen een minder riskant seksleven bezorgde.

 

We weten ook dat de RKK in de jaren 1840 tot diep in de 20ste eeuw de eed tegen de moderniteit liet zweren door priesters en blijkbaar ook door leken die verantwoordelijkheid opnamen in kerkelijke organisaties zoals scholen en ziekenhuizen, plaatsen waar de moderniteit voortdurend het handelen bepaalt. De eed te strijden tegen het liberalisme, tegen het rationalisme en dus de moderniteit kwam in mijn jeugd en jonge jaren nog een keer ter sprake, toen heeroom erover sprak, in een nogal heftig discours over de bisschop van Gent en over het feit dat priesters geen kennis mochten nemen van de moderniteit, terwijl ze er voortdurend over aangesproken werden.

 

In boeken van het Davidfonds kon men decennialang een “zedelijke quotering” vinden, waarmee aangegeven werd wie de boeken mocht lezen, wie het ontraden werd, maar ik herinner me niet dat die aanduidingen nog veel indruk maakten. Auteurs als Herman Teirlinck en Gerard Walschap hadden ervaren dat hun boeken niet echt aangeprezen werden, omdat het seksuele leven van de figuren, Houtekiet bij Walschap, maar ook andere figuren, Maria Spermalie bij Teirlinck pasten niet in wat de redacteuren van het Repertorium als een geordend leven zagen, maar ja, de lezers en lezeressen wilden nu net weten wat zo een ongeregeld – in de ogen van de kerk – betekenen kon. Het betekende voor mij althans dat de kerk niet goed wist wat ze wilde en vragen waarom de RKK zo geobsedeerd bezig was met seks, kregen zelden een antwoord. Nog eens, de ontgoocheling over Humanae Vitae, de bul van de opvolger van Johannes XIII heb ik zelf niet ervaren, wel begrepen dat de theologen in Rome en ook wel Leuven niet begrepen hebben dat ze wel de Vrijheid kunnen bestrijden, het liberalisme verbieden voor gelovigen, die gelovigen begrepen ook dat de pil voor een betere vruchtbaarheidsbeheersing welgekomen was, een instrument ontwikkeld door een zeer gelovig man, die thuis fulmineerde tegen de encycliek, maar in het openbaar zijn mond hield, om allerlei redenen, maar een feitelijke excommunicatie mocht hij wel vrezen, waarmee gezegd wil zijn dat men had kunnen proberen de man te broodroven. Waarom hij de moed niet had, kan men zich afvragen de kerkelijke autoriteiten aan te pakken, ligt er wellicht aan dat het in 1960 nog niet gemakkelijk was als arts ergens buiten de kerk aan de slag te gaan.

 

Toen ik op een ochtend, zoals iedereen vernam dat de koning, Boudewijn, weigerde de wet te tekenen en te promulgeren, dat wil zeggen kracht van wet te geven, was ik niet verbaasd, maar wel teleurgesteld, want de koning weigerde een meerderheid van de Kamer – en de Senaat – te volgen bij een zwaarwichtige kwestie, omdat hij geloofde dat dit in strijd was met zijn christelijke over- en afwegingen. Dat de vorst en de koningin, Fabiola geen kinderen hebben kunnen krijgen, zal voor hen inderdaad een pijnlijke en levenslange last op de schouders geweest zijn, maar dat hij die wit niet kon ondertekenen, werd door Rome en conservatieven in eigen land ten gunste aangerekend. Alleen moet men zich afvragen of men als overheid zo een grote greep op het leven van individuen kan hebben, want een kind heb je levenslang, ook al heb je er geen kind aan. Dat vrouwen al eens niet de absolutie kregen na de biecht, omdat ze te lang – binnen het huwelijk – zonder zwangerschap en bevalling hadden geleefd, mag men ook niet vergeten. Welke vragen een vicaire dan stelde aan zo een vrouw, over haar meest intieme beleving, weten we nu niet meer, maar het heeft veel vrouwen ook weigerachtig doen staan tegenover de pogingen van de kerkelijke overheid  om greep te hebben, via de biecht, op hun leven; Mijn grootvader was er in elk geval niet van gediend dat dit zijn vrouw, mijn grootmoeder is overkomen. Uiteraard, vermoed ik dan, gold dit vrouwen onder de canonieke leeftijd, dus onder de veertig. Men vergeet daarbij dat in de biechtpraktijk priesters de biechtelingen duidelijk maken dat zondigen hun verantwoordelijk moest heten en dat ze dus zelf besloten of ze in de oude zonden zouden hervallen. Dat die biechtpraktijk intussen uitgestorven lijkt, heeft er wellicht ook mee te maken dat de aanpak van de biechtvaders wel eens heel intrusief, op slinkse wijze peilend naar de intiemste gedachten en gevoelens van de biechteling. De biechtpraktijk zelf dateert wellicht van de 12de eeuw, zoals Ludo Milis ons bijbracht, waarbij hij zijn ambigue houding niet verstopte, want geen enkel systeem om de innerlijke bekering te bewerken en te bestendigen, terwijl het in feite minder om zielenzorg ging of zelfzorg, wel om controle van mensen tot in het diepst van hun gedachten.  

 

We hadden thuis nog filmpjes, onder meer van de “eremis” die heeroom celebreerde in de kerk van Waarschoot, omdat zijn moeder toen nog in Waarschoot woonde, nadat op het hof in Sint-Margriete de oudste broer van mijn vader het hof had overgenomen. Eremis, processies, en het afzwakken van die gebruiken, omdat er gewoon minder priesters gewijd werden van generatie op generatie. In een babbel met mijn vader kwam aan het licht dat van zijn lichting retoricastudenten er geen de weg naar het seminarie vond of er niet lang genoeg bleef om er gewijd te worden. Een bisschoppelijk college dat midden in de oorlog geen jongeren meer kan laten doorstromen naar de filosofieklas of het seminarie, het wekte enige ontsteltenis. Ook kloosters, abdijen en zusterconventen die zich met onderwijs inlieten zagen hun rekrutering stokken, omdat de nadruk op kuisheid en celibaat niet meer leek te passen in het persoonlijke leven van jongemannen en jongedames. Het probleem was, vermoed ik evenwel, dat vooral duidelijk werd dat leven in een kloostergemeenschap en de daarbij inbegrepen onderdanigheid en gehoorzaamheid niet echt aangenaam was, ook al kon men zich tegelijk in het onderwijs en als overste enige onafhankelijkheid veroorloven, want daar speelde de groepsdruk wel eens negatief op in.

 

Het rijke Roomse leven ging verloren, zegt men wel eens, maar per slot van rekening hebben mensen zich niet langer willen committeren aan alles wat dat met zich bracht en dan is het leren van de catechismus nog het geringste bezwaar, terwijl bij gereformeerden en Hervormden ook aspecten van de geloofspraktijk mensen ertoe bracht zich te onttrekken aan de druk van de gemeente. Geloof was immers meer dan wat wij er vandaag kunnen maken, omdat het te maken had het regelen van maatschappelijke verhoudingen, waarbij mensen in een hokje geduwd werden, waarbij kerk, overheid en burgers het grotendeels met elkaar eens waren over hoe het hoort. Nu heeft de RKK in Vlaanderen vanaf 1833 door een doorgedreven rekruteringscampagne bij bescheiden families, lees: arbeiders en zelfstandigen, waarbij men kinderen met talent desnoods op eigen kosten college liet lopen en seminarie. Jan Art heeft die ontwikkelingen voor het Bisdom Gent uitgebreid onderzocht en laten zien dat op die manier veel jongeren werden opgeleid tot een niveau van kennis en inzicht dat er wel en als vanzelfsprekend recalcitrante alumni uit voortkwamen. De breuk met de kerk liep niet over rozen voor die generaties, want de familie werd vaak ook getroffen, of de breuk bracht ook een breuk met de familie, de generatie die na de oorlog college liep, zou al veel minder gehinderd geworden de kerk te verlaten, ook al omdat we zagen dat er soms interessante figuren eronder werden gehouden, zoals de latere hoogleraar filosofie in Nijmegen, Ludwig Heyde, naast anderen, die hun frustraties niet konden uiten.

 

Het is altijd gemakkelijk geweest de kerk als schuldige aan te wijzen voor alles wat er fout ging in de samenleving en we hebben al enkele diepgravende bezwaren aangegeven, die het haast vanzelfsprekend maakt dat de kerk aanhang verloor, dat minder mensen zich geroepen voelen als leek en al helemaal niet als bedienaar van de eredienst in te zetten. Wie het wel nog doet, krijgt al eens meewarige blikken. Toch heb ik gemerkt, bij het overlijden van dierbaren, mijn vader, broer, moeder, schoonzus en vele anderen, dat de orde van een klassieke uitvaart ondersteuning kan bieden bij het rouwen. Het gaat er immers wel eens zeer emotioneel aan toe, voor en tijdens de begrafenis, maar op een dag hoorde ik, als tiener een gesprek tussen mijn vader en de pastoor over een overledene die een bordeel had uitgebaat en begraven had willen worden in gewijde grond. De man had gebied en de ziekenzalving gekregen en dus kon er niets mis mee zijn. Mijn vader, voorzitter van de kerkfabriek, begreep ook dat die wens niet  in te willigen niemand baat zou brengen. Op de dag van de begrafenis stond ik aan de overkant te wachten op een bus naar Gent en zag ik een vijftal mensen achter de kist de kerk uitkomen. Later bleek bij navraag dat de man ook patiënt was geweest bij mijn vader en dat de man toch wel vaak naar de vroegmis was gekomen. Het was een van die vormen van welwillende hypocrisie, die de kerk ons nu net wel liet zien. Ik kon het vernemen en een kleine groep anderen ook, maar doorgaans was het een praktijk van stilte. In diezelfde tijd was er wel wat te doen in het dorp omdat de pastoor toegelaten zou hebben een man die zelfmoord had gepleegd toch begraven zou worden in gewijde grond.  Dat bleek een blijk van lankmoedigheid die men niet kon dulden. Er gingen brieven naar het bisdom, er werd kwaadgesproken over de pastoor, die een groot hart had, maar niet echt goed kon preken, maar er werd hem ook steun verleend door mensen die  vonden dat hij juist gehandeld had, al keurde men zelfdoding niet goed.

 

Dat mensen zich op zondag ter kerke begaven en als de farizeeër vooraan liet kennen als een groot, diep en vroom gelovige, verstoorde het ideaalbeeld van gelovigen die zich altijd weten te gedragen. Een illusie was het, maar de vraag werd ook sterker wat we zouden doen zonder instituut, zonder die cultuur, schilderkunst, de kerken, de muziek etc. De vraag lijkt dwaas, maar nu men geen kerken meer weet te vullen, moet men voort met het onderhoud en eventueel herstel van kerken die geen functie meer hebben. Een andere vraag is even belangrijk en vrijzinnigen zullen het me wellicht niet in dank afnemen, dat ik uitkeek naar een valabel alternatief, maar het was niet eenvoudig uit te komen bij figuren als Leo Apostel en anderen, die begrepen hadden dat de mens, uit hoofde van het verstand waarmee we zijn begiftigd, niet enkel tot rationaliteit en logica in staat zijn, maar ook nood hebben aan verbeelding en het mystieke, hoe zweverig dat ook mag lijken.

 

Nu alweer zo een iconisch beeld om is gevallen, moeten we ons afvragen hoe we dat kunnen laten gebeuren, terwijl men merkt dat andere religies in onze contreien een grote groei kennen. Men weigert te aanvaarden dat de Islam een grote greep krijgt op de samenleving – waar wel begrip voor op te brengen valt – maar men doet weinig om een eigen verhaal te vertellen – ook begrijpelijk omdat we met het postmodernisme de grote verhalen hebben geloosd – dat niet voorbijgaat aan de culturele geschiedenis van het Westen, met daarin dus ook plaats voor het christendom, maar ook voor figuren die de kerk(en) hebben verketterd. Rechtgelovigheid kan mensen bij een wel zeer enge poort brengen, maar evengoed is het de aanzet voor een fundamentele kritiek op wat zich aandient als de gang van zaken. Het gaat erom dat we de notie van macht en moraliteit uit het oog zijn verloren: we zijn kritisch over machthebbers tot we zelf aan de touwtjes mogen en kunnen trekken. Men kan kerkelijke figuren gemakkelijk machtsmisbruik aanwrijven, het gaat erom dat de kerk zelf ook, met wisselend succes mensen heeft opgeleid, die de macht gingen uitdagen, zoals Luther, maar ook Erasmus, waarbij Luther volgelingen kreeg, zoals de keurvorst van Saksen, terwijl Erasmus wel onderhandse steun kreeg maar niemand het echt voor hem opnam, al bleef men zijn boeken, zijn Adagia en Gesprekken wel lezen, maar de Lof der Zotheid kwam op de index van verboden boeken.

 

Dit stuk kan ik nog verder uitwerken, maar het gaat erom dat we zien dat we graag naar onze westerse waarden verwijzen en dan komen we uit bij de Verlichting, waarvan we merkwaardig genoeg menen dat het een, horribile dictu, catechismus van maken, terwijl Diderot, Voltaire en vooral Immanuel Kant vonden dat ons denken niet verleid mag worden tot vooraf gegeven antwoorden. Integendeel, het Aude Sapere van Kant betekent juist dat we de gegeven antwoorden beter moeten bekijken en naar waarde schatten, namelijk als denken zonder vooraf te weten wat de uitkomst zal zijn. Helaas ook  daar staan in onze tijd de neuzen niet naar.

 

Bart Haers

 

Reacties

Populaire posts