Leven en leiden in woelige tijden
Recensie
Willem van Oranje
Prins der Nederlanden
René van Stipriaan, De Zwijger. Het leven van Willem van Oranje. Querido 2021. 944 pp. Met notenapparaat en bibliografie. 39,99 €
De biografie van René van Stipriaan vraagt om meer dan
een recensie, omdat een recensie of relaas van feiten uit het leven van de
prins nu eenmaal zo overweldigend gelardeerd is van relaties, huwelijken, vijanden
en vrienden, dat het boek zelf de beste handleiding vormt. Om te vatten hoe macht functioneerde ten tijde
van de godsdiensttroebelen in Europa, kan men maar beter een boek als dit
doornemen. Dat een familiehoofd van een hoog adellijke familie als de Oranjes
aandacht moet hebben voor de eigen belangen, die van de clan, ligt voor de hand,
maar dat zou betekenen dat Willem van Oranje loyaal blijft aan de landsheer,
Filips II.
Dat gebeurt niet en levert de stof van deze biografie.
Over motief, gelegenheid en plaats van de daden schrijft van Stipriaan uitgebreid,
maar ook over de omstandigheden en de veranderingen in de samenleving. Was De
Zwijger echt zo zwijgzaam? Of wist hij zijn oogmerken goed te verbergen, omdat
hij zo was opgegroeid aan het hof van Karel V? De auteur geeft ons aanwijzingen
over hoe bepaalde acties spaak lopen, omdat sommige deelnemers niet goed de
mond weten te houden dan wel bewust cruciale informatie doorgaven aan de partij
van Granvelle en dus de Spaanse koning. Want men handelt ook als prins niet in een
welwillende omgeving, want iedereen overziet en herziet voortdurend zijn
posities. Wanneer in 1555 Keizer Karel afstand doet van zijn titels en zijn zoon
aanstelt voor de Bourgondische Kreits en Spanje, terwijl zijn broer de
keizerskroon mag dragen, staat Willem op de voorgrond, naast de keizer en vlak
bij de zoon, die zijn chef zal worden voor de komende jaren. Filips II blijft
niet zo lang in de Nederlanden, maar de verhoudingen met de prins komen zelf
komen niet onmiddellijk in het gedrang, die met Granvelle, de vertegenwoordiger
van Filips II wel. Granvelle houdt men,
de prins en medestanders, verantwoordelijk gehouden voor het afbreuk doen aan
de privilegies van de afzonderlijke staten en de Staten-Generaal die
geleidelijk aan gewicht heeft gewonnen, nadat de eerste vergadering door Maria
van Bourgondië was samengeroepen. Karel V had overigens de Nederlanden
samengevoegd, los van de Duitse landen van de keizer, terwijl nogal wat “Landen”
tot het Duitse Keizerrijk behoren.
De discussie over wie Willem van Oranje was, zo laat
de auteur zien, kan niet zomaar beslecht worden met de verwijzing naar zijn afkomst
in Duitse Landen, Dillenburg, noch met de vaststelling dat men toen de
Republiek eenmaal bestuurlijk, economisch en cultureel een toekomst bleek te
hebben, want zijn inzet kan men alleen maar aflezen aan wat hij tussen 1560 en
1584 heeft ondernomen en hoe zijn visie daarbij steeds verder afweek van een
louter dynastieke politiek. Hij was in staat, zoals het een hoveling betaamt, zijn
bedoelingen te verbergen, maar via zijn scribenten, onder meer Marnix zal hij
zijn intenties in elke fase van de strijd met Spanje wel degelijk openbaren. Uiteraard
zit er daar veel retorisch vernuft in verwerkt, want men moet medestanders
overtuigen en toch, indien mogelijk, tegenstanders niet op ideeën brengen. In
die zin behoort Oranje zelfs tot de voorlopers, zozeer dat Filips II op zeker
ogenblik ook besluit pamfletten te laten uitgaan, omdat de aantijgingen van de
Opstand te weerspreken, maar of dat altijd lukt, is nog maar de vraag.
Ook op een ander vlak
doet Oranje iets wat de hoge adel tot dan had nagelaten of er zicht niet
toe geroepen voelde, namelijk contact leggen met de leden van de stedelijke
burgerij, met geschoolde juristen ook om de zaken beter in handen te hebben,
maar uiteindelijk ook om de achterban echt het vertrouwen te schenken dat hij
aan hun kant stond. Het is niet eenvoudig goed zicht te krijgen op de dynamiek
van de Opstand, als men geen oog heeft voor deze veranderingen in de
samenleving. De verwachtingen van het volk gaat over meer dan over rechtvaardige
vorsten te hebben, maar ook op een eigen toekomst, waar ze maar aan kunnen
werken als de vorst minder willekeurig handelt, dan tot dan het geval is. Willem
van Oranje heeft dat eerst niet begrepen, net omdat hij als vorst, van Orange,
in Frankrijk, meent soeverein te kunnen handelen. Maar omdat Lutheranisme en in
zijn tijd het Calvinisme zo snel wortel schiet en aanhang vindt, kan hij, die
er van zijn tijd op de Dillenburg als zoon van, maar ook door enig toeval
erfgenaam van een veel groter erfdeel, dat van zijn oom, best wel begrijpen dat
anderen niet meer het katholieke geloof aanhangen. Hoe hij zelf tegen die andersgelovigen
staat is lang niet duidelijk, maar hij zal als een van de eersten weigeren de
keuze te maken tussen katholiek of ketters, wat hem niet in dank zal worden
afgenomen door beide partijen en zijn politiek handelen zal belasten.
Kon men leven zonder positie te kiezen in een tijd
waarin Rome en Filips II eisten dat iedereen de kant van Rome zou kiezen en wie
dat niet doen wil, evengoed verdacht wordt van ketterse opvattingen. In
meerdere opzichten is die situatie voor ons nog altijd relevant, omdat we
opnieuw in een wereld terecht zijn gekomen, waar keuzes gemaakt moeten worden
en waar tussenposities niet in dank worden afgenomen, want het redelijke midden
is geen optie. Van Stipriaan laat zien hoezeer de prins van Oranje lange tijd
in het midden laat waar hij voor staat, tot de Calvinisten menen dat hij totaal
onbetrouwbaar is. Uiteindelijk lijkt zijn positie niet meer op te helderen te
vallen, ook als het erom gaat de strijd tegen Spanje te voeren. Vergeten we
overigens niet dat brieven lang niet altijd zo privé zijn als wij graag aannemen,
want die werden al eens doorgegeven. Ook toen meer discretie vereist was en het
gevaar bestond dat ze werden onderschept en gebruikt door de tegenstanders,
waren die brieven noodzakelijke voertuigen voor het uitwisselen van gedachten. Die
brieven blijven voor historici altijd weer een goudmijn om de gang van zaken te
volgen, niet enkel van de Prins, maar ook van al wie betrokken was in het
conflict dat geleidelijk en onontkoombaar leidt tot een burgeroorlog. Die
brieven geven ook aan hoe Willem middelen wist te mobiliseren om de strijd
voort te kunnen zetten, of niet.
Daarom is het nuttig met de biograaf het netwerk te
overzien waartoe Oranje behoorde en ook wel leiding over gaf, want er is
uiteraard de familie, zijn vader en oom,
later zijn (jongere) broers en uiteraard het hof waartoe hij behoorde, de
functies die hij bekleedde in Brussel, Breda en Dilleburg zorgden dan weer voor
andere contacten, zoals de graaf van Hessen, vaak een tegenstander en Maurits
van Saksen. Ook in Frankrijk had Oranje uiteraard contacten, enerzijds met
Orange, maar ook met edelen die betrokken waren in de strijd tegen de
Katholieke Liga, de familie de Guise en dus stond Oranje in contact met Anjou
en Henri, de latere Henri IV die eveneens vermoord zou worden. Iedereen in die
netwerken heeft in eerste instantie eigen patrimoniale belangen, het eigen
erfgoed ongeschonden doorgeven, zoals Egmont en Horne, Aarschot en de Croÿ om
maar die te noemen. Dat Egmont nog gevochten had aan de zijde van Alva in de
strijd tegen het Franse opdringen aan de zuidelijke grenzen van de Nederlanden,
telde blijkbaar niet meer toen de Graaf van Egmont zich achter de geuzen had
geschaard, maar meer nog, op zeker ogenblik leek terug te trekken uit het
gewoel. Probleem voor Alva was immers dat hij Oranje, die hij voor belangrijker
hield, niet meer kon bereiken, laat staan aanhouden.
Patrimonium is voor die lieden, die aan het hoofd
staan van een belangrijke familie, cruciaal en hoewel het mij bekend was dat
ook de huidige Nassaus nog altijd titels dragen die met hun vele bezittingen te
maken hebben, blijft het wel wezenlijk dat die titels dus ook verwees naar
eigendommen en bezittingen, die Oranje toegelaten hebben zijn strijd te financieren,
tot die uitgeput raakten en er hem nog slechts enkele domeinen resten. Het was
voor koningen, Filips II niet uitgezonderd altijd handig prinsen en graven, hoge
edelen vervallen te verklaren van hun eigendom, gewoon omdat ze in theorie als
leenheer altijd wel een reden konden vinden om die erfelijke titels vervallen
te verklaren wegens inbreuken op de feodale verplichten vanwege de leenman.
Maar net in de zestiende eeuw en als gevolg van de reorganisaties van de
Nederlanden door Karel V, leek die feodale benadering meer door staatkundige
verhoudingen vervangen te worden, maar duidelijk was het allemaal niet.
Filips II bleef zich als feodaal suzerein te gedragen
en voort te gaan op loyauteit van de hoge adel. Willem van Oranje was de mening
toegedaan dat de hoge adel de koning dienden bij te staan en van advies te
dienen, waarbij hun loyauteit de belangen van die adel gold en niet de persoon
van de koning. De tegenstelling kennen we als de vestiging van het vorstelijke
absolutisme, waarbij de koning over alles zijn zegen moest geven voor iedereen maar
een stap kon verzetten. Dat zorgde voor vertraging in de besluitvorming omdat
de hardwerkende koning Filips II alles goed uitgeplozen wilde zien. Ook de
landvoogdes Margareta van Parma merkte hoe moeilijk het kon uitpakken met de
koning van gedachten te wisselen en een fiat te krijgen voor een werkbare
oplossing, want daar gaf de koning niet om. Dat de harde hand van Alva wel veel
bloed deed vloeien, leidde evenwel niet tot rust, wel integendeel.
Cruciaal voor de aristocratische families waren
kerkelijke beneficiën, waarmee jongere telgen of dochters op een behoorlijke
manier geplaatst konden worden. Toen Antoine Granvelle bij de herschikking van
de bisdommen en aartsbisdommen vooral niet-Vlaamse en niet-Nederlandse bisschoppen
en aartsbisschoppen ging benoemen, was dat voor de hoge adel meer dan een
affront, ook een broodroof.
Het conflict tussen de Nederlandse Edelen, gesteund
door Willem, die lang probeerde Granvelle weg te krijgen zonder de koning te
zeer voor de voeten te lopen, liet deze denken dat het om een kanselarijruzie
ging, maar uiteindelijk kon hij Granvelle wegkrijgen, enfin, de kardinaal, niet
andere leden van de familie, die Oranje als jongeman goed gekend had. Het Eedverbond
werd volgens een raadgever van Parma voorgesteld als een minder soort mensen,
lage adel, in wezen eisten zij niets minder dan het herstel van de verhoudingen
die Karel V en ook diens zoon Filips hadden onderschreven. Met dat alles wordt
duidelijk dat we niet zonder meer van godsdienstoorlog kunnen spreken, hoe
sterk de gemoederen ook beroerd werden door de bevolking en dan vooral omdat
het Calvinisme zo snel kon uitgroeien tot een bedreiging voor de katholieke
kerk en Rome. De Antwerpse vroedschap was al in zekere zin overgegaan tot het
lutheranisme, met wie Willem nog steeds tot overeenstemming kon komen bij de
aanvang van de Opstand, de Beeldenstorm. Na 1566 zou evenwel Calvijn en diens beter
georganiseerde beweging, voorzien van pamfletten en goede sprekers een factor van
belang worden net omdat er heel wat missioneringswerk werd verricht en het
geloof in de predestinatie heel aantrekkelijk leek. De prins van Oranje
geloofde, zoals al aangestipt, lang dat men kon samenleven ondanks
verschillende overtuigingen, maar daar was men niet van overtuigd, wat bleek
bij de vele conflicten binnen de opstand, ook wanneer de prins dat net als voorwaarde
ziet voor een succesvolle opstand, maar overal waar de Calvinisten het halen,
zal men kerken zuiveren, zal men priesters en bewoners van abdijen wegjagen,
omdat men precies niet wil dat mensen bij hun oude geloof blijven.
Het succes van de strijd was en blijft zorgen voor
discussie, het optreden van de prins blijft in een aantal opzichten zo niet roekeloos
bevonden worden, maar de historicus René van Stipriaan laat zien dat de prins
in eerste instantie nog strategisch gericht was op het bewaren van de rust, al
steunde hij achter de schermen wel het Eedverbond der Edelen, stond hij toen al
in verbinding met mensen, die men met enige inspanning, voortgekomen uit het
volk kan noemen. Maar zijn positie lag niet vast, omdat hij zich ook op de
vlakte bleef houden, maar geleidelijk werd hij verplicht, onder meer via pamfletten
keuzes explicieter te maken, maar keek hij nog vooral naar zijn eigen patrimoniale
belangen, tot het hem duidelijk werd, dat hij geen ondersteuning meer zou
vinden als hij niet de zaak van de Nederlanden voorop zou stellen en zich voor
vrede en vrijheid zou inzetten. Het belang van de vrede blijkt overigens pas
duidelijk als men ziet hoe groot de kapitaalvernietiging was die zich heeft
voorgedaan, onder meer door de plunderpraktijken, van de Spaanse huurlingen en
dito Tercio’s, van de Franse soldaten van Anjou, die door Willem enige tijd
werd gezien als een alternatief voor de Spaanse koning als Soeverein. Maar ook
de protestanten konden niet altijd weerstaan aan de neiging tot plunderen, wat
voor alle partijen op korte termijn wel eens wat verlichting bracht, behalve
voor de slachtoffers natuurlijk.
De biografie van Willem van Oranje laat met alle
details die de auteur brengt, zien dat het optreden van zo een actor in een conflict
zonder grenzen, ook niet wat de methodes betreft van de belligerenten, niet
altijd gestuurd kan worden genoemd door ratio en berekening. Willem moet als
hoveling, maar ook als leider in een langjarig conflict voortdurend reizen, van
Brussel naar Breda, naar Dillenburg en naar Antwerpen of Gent. Terwijl Filips
een vast adres laat bouwen in Escorial, buiten Madrid, zal Willem geleidelijk beter
vertrouwd worden met lieden die een hoge edelman normaal niet aan zijn tafel
treft.
Iedereen heeft
het gelijk aan zijn kant, iedereen weet hoe het moet, de anderen moeten de plaat
poetsen. Ook Filips II laat zien hoe een vorst autodestructief kan handelen,
want hij lijdt tot drie keer toe bankroet en dat lag natuurlijk niet alleen aan
de oorlog in de Nederlanden. Hij kreeg uiteraard wel scheepsladingen uit Mexico
en Zuid-Amerika vol goud en zilver en kon daarmee dan weer oorlog voeren maar
de aanvoer was vaak onzeker en bovendien bleek het niet altijd gemakkelijk met
die weelde om te gaan, want tot dan was de hoeveelheid goud eerder beperkt
geweest, maar het nieuwe goud zorgde voor geldontwaarding, ook al omdat de
vorst telkens weer de munt manipuleerde, onder meer door de Schleischat, het
aandeel van het biljoen dat niet vermunt werd en in de schatkist van de vorst
verdween, maar ook omdat het beleid van de vorst, dat de landbouw in plan liet,
zorgde voor nieuwe behoeften aan graan via invoer, met het gevolg dat Spanje
invoerder werd van onder meer graan.
Was Willem, zoals Stipriaan schreef, geneigd te
ijveren voor godsdienstvrijheid, tolerantie, dan bleken noch de protestanten
noch de katholieken daar vrede mee te kunnen hebben. De logica van centralisatie
en eenheid in hoofde van vorsten zoals Filips II kan men wel duiden, maar had
een enorme kostprijs, terwijl men om godsdienstvrede te bereiken van de
gelovigen van deze en gene zijde moest bereiken dat ze hun geloof niet als
enige mogelijke ware religie zouden zien. Het is daarom des te moediger van de
prins dat hij toch voor deze oplossing ging, maar het is moeilijk alleen op te
boksen tegen een diepgewortelde overtuiging. Willem had relaties in
uiteenlopende milieus en dat werd hem dan weer niet in dank afgenomen. Hij
kende katholieke priesters, maar ook protestantse leiders goed, maar telkens
weer waren er discussies over waar de prins nu zelf voor stond. Zoals hij als hoveling
geleerd had zich niet uit te spreken in brandende kwesties als het niet nodig
was, zo leek hij toch ook gaandeweg van vrijheid van geloof het
maatschappelijke voordeel te zien. Hendrik IV zou na eerdere pogingen tot een
tolerantie-edict voor protestanten in het bekende Edict van Nantes uit 1598 dat
de protestantse religie erkende en de Hugenoten (beperkte) vrijheden schonk. Hendrik
IV en Willem hadden ook wel gemeen dat zij om politieke redenen ook
persoonlijke keuzes maakten, maar het probleem waar beide mee af te rekenen
hadden bestond erin dat tolerantie zowel bij katholieke prelaten als bij
protestantse religieuze leiders niet hoog aangeschreven stond. Beide werden dan
ook vermoord, al is de politieke motivatie minstens zo groot als de religieuze ijverzucht,
waarbij het duidelijk is dat Balthasar Gerards ook uit was op persoonlijk
voordeel, maar hij overleefde de moord niet. Het zou nog tot de hoogtijdagen duren voor de Prins ook als Pater Patriae gezien
werd. Net omdat hij op het laatst zo wanhopig op zoek was naar daadwerkelijke
steun en die niet meer wist los te maken bij de Staten-Generaal. Hij wilde de succesvolle
campagne van Alexander Farnese, die in Vlaanderen en Brabant stad na stad veroverde
soms door overgave, wat Farnese ook bevorderde door geen plunderingen toe te
staan. Maar dat ging af van de beschikbaarheid van geld om de soldij te
betalen. Oranje van zijn kant kreeg telkens halve toezeggingen maar nauwelijks de
nodige middelen om de oorlog tegen Farnese te voeren. Het punt was dat de
Staten-Generaal de macht bijna zonder poeha was toegespeeld en die niet alleen
niet meer loslieten, maar daarmee ook de rol van de prins overbodig maakten en
dus niet meer naar zijn toespraken luisterden. Evengoed kan men daarom stellen
dat de moord op de prins de toekomst van de republiek niet meer zou bepalen,
want die lag al in handen van figuren als Oldenbarnevelt.
Is Oranje dan mislukt in zijn opzet? Van Stipriaan
betoogt doorheen en het boek en in het Slot terecht dat voor een prins als Willem
van Oranje, met grote bezittingen vele belangen had in de Nederlanden, waarbij
zijn bijzondere positie aan het hof van Karel V en Filips II hem een grote toekomst
beloofden. Heeft hij niet een stad gebouwd, Philippeville, waar hij blijk gaf
van bekendheid met strategische stedenbouw, uiteraard met een ingenieur die de
praktische uitvoering handen en voeten gaf. Maar Oranje bleek in die beginjaren
in militaire zaken beslagen en bleef trouw
aan de koning van Spanje, zoals in het Wilhelmus gezongen werd. Het
blijft de vraag hoe deze prins met bezittingen in Frankrijk, in Duitsland –
Dillenburg – en de Nederlanden zo heftig in botsing kon komen met de vorst en
dus zelfs een verbanning en verbeurdverklaring van die eigendommen opgelegd
kreeg. In de Pacificatie van Gent (1576) waaraan Oranje met handen en voeten
had gezwoegd en geholpen door muiterijen van het Leger van Vlaanderen de
bewindvoerders in de verschillende gewesten wist te verenigen rond een gezamenlijk
doel, onder beding dat men de godsdienstvrijheid zou respecteren, maar in
verschillende steden in Holland werden priesters, monniken en katholieke
vroedschapsleden verjaagd, tot ergernis van Willem van Oranje. In de volgende
jaren zou de oorlog voortsudderen, met de opmerkelijke “Acte” of “Plakaat van
Verlatinge” in 1581 als basis voor de vorming in het Noorden van een nieuwe
staat.
Oranje heeft lang gehoopt, mag men aannemen, dat René
van Anjou, de jongere broer van de koning soeverein vorst kon worden van de
Nederlanden, was betrokken bij de oorlogen tussen de Hugenoten en de Katholieke
liga, met als triest dieptepunt van de Bartolomeusnacht in 1572 – hetzelfde jaar
dat de geuzen Den Briel wisten in te nemen en zo de oorlog tegen Spanje een
nieuw elan gaven. Ook met de Habsburgse Prins Matthias probeerde hij een nieuw
politiek feit de creëren, zodat Filips II wel moest blijven strijden tegen de
opstandige Nederlanden. Altijd weer stonden beiden, de Prins en de Koning voor
de cruciale vraag wie tijdig de middelen kon vergaren om oorlog te voeren en de
tegenstander klem te zetten. De moord maakte hieraan geen einde, maar na de nodige
afkoeling kon de Republiek de verdiensten van de prins alleen maar onderkennen
en kreeg Willem een praalgraf.
Deze biografie vergt wat leestijd maar is ook, voor
wie er interesse voor kan opbrengen, zeer boeiend om volgen. Details, te veel
details zou men kunnen veronderstellen, maar geschiedschrijving moet vaak net
met details aan de slag, alvorens ze een plaats te kunnen geven. Het was de
auteur gegeven die afwegingen vaak ook mee te geven in het relaas, net omdat we
ons anders geen goed beeld kunnen vormen van wie er allemaal met wie te maken
heeft. Dat de broers van Willem, Lodewijk en Jan een grote rol speelden in de
patrimoniale strategie waaruit het conflict met Filips ook is voortgekomen, mag
voor ons verrassend blijken, het geeft wel weer hoe in de zestiende eeuw niet
enkel vorsten dynastieke ambities koesterden, maar, zoals bleek uit het relaas,
konden ook hoge edelen niet veel anders. Maar Willem begreep ook dat zijn
vorming niet afdoende was en richtte na het ontzet van Leiden een universiteit
op, omdat Leuven vooral katholiek bleef en in handen van Spanje.
Naast de broers van Willem waren ook de echtgenotes
van belang, ook Anna van Saksen, moeder van Maurits – genoemd naar haar vader –
om het patrimonium ongeschonden te behouden, ondanks de grote kosten die met
hofhouding en de militaire ondernemingen gepaard gingen. Anna van Saksen werd
uiteindelijk na vele escapades, waarbij ze ook de eer van haar man schond, opgesloten
in het slot van August van Saksen, onder meer omdat haar jongste zoon verwekt
zou zijn door Jan Rubens, vader van de bekende schilder. Maar Dan volgden nog Charlotte
de Bourbon, die in 1575 huwde met de prins en stierf in 1582, na de mislukte
moordaanslag op de prins. Kort nadien trouwde die nog eens, met Charlotte de
Coligny, dochter van Gaspard de Coligny, die na de moord op de prins de
kinderen uit de vorige huwelijken zou verder zou opvoeden en bijstaan, naast de
eigen zoon die ze had met de prins, Frederik Hendrik, later als opvolger van
Maurits ook stadhouder.
We hebben veel moeten laten liggen bij deze recensie
van een exhaustieve biografie, omdat het leven gevuld was van vele besognes,
omdat de prins vaak in allerlei conflicten verzeild raakte en uiteindelijk niet
over alle middelen kon beschikken om de oorlog tegen Farnese succesvol te
voeren. In de Zuidelijke Nederlanden is Prins Willem van Oranje, graaf van
Nassau etc een belangrijke naam, maar niet meer dan dat. Dit boek laat evenwel
zien dat we ons precies daarom vergissen, want in de figuur van Oranje komt ook
onze geschiedenis tot leven, net omdat Antwerpen, Brussel, Mechelen als steden
waar een en ander gebeurde en waar Willem vaak actief betrokken was bij de
gebeurtenissen. Zijn paleis aan de Kunstberg kan men nog bespeuren in de kapel,
die geïncorporeerd in de Albertina, de Koninklijke Bibliotheek. Kan een lezer
om met al die data, gegevens, gebeurtenissen? Uiteraard wel, want zonder die inbreng,
kan men niet goed begrijpen hoe de Nederlanden ten tijde van Filips II en zijn
tegenstanders, speelbal waren van belangen, binnenlandse en buitenlandse. Keerden
een aantal van de leden van het Eedverbond toch terug naar de Spaanse schaapsstal,
wat in de loop van de zeventiende eeuw en vooral in de achttiende eeuw de
geschiedschrijving tot een onduidelijke waardering aanleiding gaf, dan past dat
precies in de dynastieke en patrimoniale afwegen.
Ook de Belgische Omwenteling van 1830 bracht mee dat de
Oranjes in discredit gebracht waren en meteen werd ook de hele geschiedenis van
de opstand tegen Spanje problematisch, ondanks steun van liberalen en
vrijzinnigen aan het Orangisme, of men nu Frans sprak of niet. Bovendien werd
in 1830 besloten dat nooit een telg van het huis van Oranje de troon van de
koning der Belgen mag bestijgen. Vergeten we verder niet dat in onze lagere
scholen Calvijn en Luther nog altijd als baarlijke duivels afgeschilderd
werden. Het orangisme bleef nog even levendig, maar het stond en staat op een
waakvlam. Echter, wie historisch inzicht zoekt, kan zich maar beter niet met al
die vooroordelen inlaten of herstel van oude toestanden nastreven. Maar hoe kan
het dat in de publieke media een biografie als deze buiten beeld blijft? Alvast
bestaat de krant De Standaard het de biografie van René van Stipriaan te
negeren. Bredero kon nog net wel.
Bart Haers
Dat de standaard, de krant die geen hoofdletter verdient, zegt veel goeds over deze biografie en het tegendeel over de krant . Dankjewel, Bart
BeantwoordenVerwijderen