Onderwijshervormers onthoofdden scholen
Dezer Dagen
De directeur
haakt af
Het voormalige atheneum
aan de Ottogracht in Gent, nu
een kunstencampus, maar in
oorsprong het Baudeloklooser.
Generaties studenten hebben er in de
negentiende eeuw school gelopen.
(foto Paul Hermans)
Scholen vinden geen directeurs meer. Ze vinden ook te
weinig leraren v/m omdat men het beroep, de roeping van leraar hebben gereduceerd
tot een animator – ik durf de vrouwelijke vorm niet toe te voegen. Het
onderwijs moest en zou hervormd worden en nu zitten we met brokken. Maar wie
zal die opruimen? De onderwijshervormers van weleer zijn op rust of spreken
zich nu uit tegen wat ze zelf mee hebben aangericht. Dat directeurs afhaken,
zorgt voor nieuw hoofdbrekens, maar misschien is het een mogelijkheid opnieuw
na te denken over onderwijs.
In De Standaard staat een artikel over een
directeur die zijn toga aan de wilgen
hangt, omdat zijn enthousiasme gedoofd is en omdat de druk vanuit de school,
vanwege ouders en van bovenaf, of beter, van buitenaf te groot is geworden. Dat
moet wel een zware dobber geweest zijn toe te geven dat het hem niet lukt. Maar
het venijn zat, zit in de opening, dat hij met enthousiasme beter zou doen dan
zijn voorganger(s). Dat is een verleidelijke gedachte, waar iedereen mee behept
lijkt, dat iemand, als die aan de top van de piramide komt – enfin, er zijn nog
bazen boven de baas – met nieuwe bezems moet gaan vegen en alles veranderen.
Maar wat is er mis met wat Richard Sennett vakmanschap noemde, ambachtsmanschap,
het vermogen om heel precies te handelen, op grond van ervaringen van
voorgangers en eigen ervaringen, eigen leertijd ook? Waar managers vooral
lijken te werken met afgelijnde plannen en doelstellingen die als niets
veranderd, gehaald kunnen worden, werkt een ambachtsman met de gegevens en
materialen die voorhanden zijn, weet hij of zij nagenoeg wat het eindresultaat
zal zijn, maar soms kan een taart zoveel beter gelukt zijn dan verwacht. Ook in
advies en consultancy is volgens Sennett ambachtsmanschap van nut, omdat men
anders blindweg handelt. Voor directeurs geldt hetzelfde, mutatis mutandis en
ja, waar gaat het dan om?
Het valt op dat men van directies van basisscholen
enerzijds en s.o.-scholen anderzijds zoveel verwacht, dat de ingezette middelen
er niet voor volstaan en de menskracht fataal ontoereikend moet heten. Dat is
de klacht van de scholen, maar er is tegelijk al jaren, decennia een
fusiebeweging aan de gang, die fataal via schaalvergroting tot vervreemding
moet leiden. Nadat men de leerplicht heeft verlengd is er voor het middelbaar
onderwijs alleen maar meer nood aan scholen, aan leraren v/m en dus ook aan
directies, maar wat hun rol precies is, moet men niet in het publieke debat
zoeken. De directeur is de directeur omdat hij of zij directeur is. Maar boven
die baas staan weer andere bazen, die nog verder van de school- en klaspraktijk
staan. Hoe kan de generaal zijn troepen kennen als die op vier of meer
campussen zitten? Via luitenants? Uiteraard, maar dan is de vraag hoeveel zij
hogerop moeten rapporteren en wat zijn aan opdrachten laten doorsijpelen.
Kan men niet nostalgisch naar de school van weleer
kijken, dan is wel duidelijk dat het elitaire karakter ervan juist gebaseerd
was op de verdienste van de leerlingen, de leraren – toen nog met professor
aangesproken – en de directie, die afhankelijk van de inrichtende macht zich
veel of minder supervisie moesten laten welgevallen. Maar het waren
overzichtelijke entiteiten en leerlingen – ook in het technisch onderwijs –
voelden zich een elite, omdat ze vooruitkwamen en wisten dat ze veel leerden.
Er zat competitiviteit in het systeem, maar iedereen wilde omhoog, naar de
Eerste klas, de retorica. Maar velen die zich geroepen voelden, kwamen niet aan
de eindmeet, nu is die evident, want iedereen moet slagen. Hoe dat mogelijk is?
Dat was de afgelopen decennia de verzwegen discussie, want men bleef het hebben
over kwaliteit van het onderwijs, wetende dat men vooral leerlingen wilde
vrijwaren van stress, trauma en watervallen. Nu ja, wie droomt er niet van ooit
eens van een echte waterval mee neer te storten – zonder ongeval? Oh ja, wie
uitviel uit het humanioracurriculum, was niet a priori verloren voor de
samenleving, maar kon, wegens de gedegen vorming wel aan de slag omwille van
schrijf- en taalvaardigheid. Maar goed, ook op bedienden keek men graag neer of
op typistes.
De taak van de directeur werd dan ook niet meer, met
de hulp van een prefect de leraren v/m en vooral de leerlingen bij de les te
houden, het einddoel, de retorica te bereiken. De school moet kunnen
functioneren en daar is veel voor nodig, waarbij een persoon de
eindverantwoordelijkheid draagt. Wat opvalt is dat meer dan een halve eeuw
geleden die directeur ook werkelijk verantwoordelijk wordt gehouden, als kon
hij of zij zomaar aan de touwtjes trekken. Vandaag spelen de CEO-adoratie en de
manageriale cultuur een verstorende rol. De school werd een plant, een
product-eenheid maar niet meer een pedagogisch project, zoals dat vroeger in
beginselverklaringen werd neergeschreven en gedragen door directie,
lerarenkorps, leerlingen en ouders, met kritiek onderling en al eens wat
onvrede. Waarom ministers, waarom parlementsleden en onderwijsverantwoordelijken,
ook van de vakbond zich zo hebben laten meeslepen door de idee dat zakelijk
bestuur van een school de onderwijspraktijk zou kunnen verrijken, is mij nog
altijd een raadsel. Inderdaad, de maat doet ertoe, dat wil zeggen dat een school inderdaad een zeker
aantal leerlingen moeten tellen opdat de schoolervaring van de leerlingen ook
vormend zou zijn, maar waarom moet men zes basisscholen in het Brugse ommeland samenvoegen?
Als de scholen afzonderlijk levensvatbaar zijn, dan kan men dat best zo laten,
eventueel kan men wel regelingen tot administratief samenwerken opzetten, waarbij
het secretariaat twee of drie scholen bedient. Natuurlijk veronderstelt men dan
dat er zoveel administratieve handelingen verricht moeten worden, maar ook daar
kan men waakzamer optreden van overheidswege, om de administratieve lasten van
scholen niet te overladen.
Nu goed, een directeur heeft wel een
verantwoordelijkheid natuurlijk en hij of zij wil die ook met grote inzet van
krachten ter harte nemen, maar merkwaardig genoeg gaat het dan zelden om delegatie
van verantwoordelijkheden en om vertrouwen in de leraren v/m, maar net om het
opdrijven van de controle. De beste test van goed basisschoolonderwijs bestaat
erin dat de leerlingen in het secondair onderwijs goed scoren en dan niet
alleen in het ASO, maar ook in TSO en BSO, want we hebben de jongeren die met succes
het BSO en TSO doorlopen echt wel nodig, maar die onderwijsvormen, vooral het
BSO valt nog altijd onder de noemer van afgeschreven leerlingen. Dat is spijtig
maar voor wie directeur wordt van zo een school, is de uitdaging des te groter,
waarbij velen graag zo snel mogelijk naar een ASO school – men kan ook
asoschool schrijven, maar dan is de associatie wel heel duidelijk - zouden willen, wat in het GO blijkbaar
mogelijk is.
De directeur in de krant zegde dat hij dacht dat hij beter
kon dan wat zijn voorgangers hadden gedaan, maar even goed doen is al een
uitdaging, of beter, zorgen dat het lesgeven en de toetsen goed verlopen en dat
leerlingen die jaren in het S.O. als een wezenlijke bijdrage kunnen zien aan
hun vorming. Daar gaat het in de debatten over het onderwijsbeleid zelden over.
Nochtans, als de abituriënten er in het algemeen goed van afbrengen aan de
hogeschool of universiteit, dan kan men een school waar ze schoolliepen als
goed of succesvol voorstellen, andere parameters zijn er niet, behalve dus de
waardering achteraf van de alumni. Dat kan men ook toepassen op het BSO, in die
mate dat de leerlingen na behalen van het attest of zevende jaar in het
beroepsleven een goed bestaan kunnen vinden. Voor het KSO en Topsportonderwijs
geldt dan weer dat hun abituriënten hun welslagen ook wel kunnen afmeten aan
wat ze later presteren als kunstenaar of atleet, maar daarbij vindt men alleen
de top goed genoeg. Voor het KSO geldt nog eens dat er een verschil kan gemaakt
worden tussen beelden kunsten, dan wel muziek en woord, dans ook, waar het
optreden na een vervolgopleiding aan het conservatorium handen en voeten aan
kan geven. Maar nog eens, als leerlingen vinden dat ze hun broek of rok niet hebben versleten op de schoolbanken,
dan kan de school en kan de directeur er best fier op zijn.
Een directeur heeft vele taken en opdrachten, moet
leraren bijstaan en toch ook desgevallend sanctioneren, moet leerlingen de
mogelijkheid geven rustig school te lopen, gesteund door een goede sfeer – tja,
dat is toch wel onvatbaar – en mensen die weten wat hun bijdrage is aan het
geheel. Het valt op dat door de houding van de buitenwereld, de directeur haast
gedwongen wordt vooral ervoor te zorgen dat er niets misgaat. Dat er geen
processen komen over besluiten van de klassenraad, dat de inspectie niets kan
aanmerken aan de papieren die leraren v/m tevoorschijn uiteraard bij het eerste
verzoek tevoorschijn kunnen toveren.
De inspirerende rol opnemen is niet iedereen gegeven,
maar hier kan het vakmanschap, zoals Richard Sennett dat voorstelde wel steun
bieden, want de controlerende, disciplinerende rol van de directeur v/m is
uiteraard geen bijzaak, maar het kan ook de hoofdzaak niet wezen, om de
eenvoudige reden dat de school geen fabriek is of een vetmestvarkensbedrijf.
Daar weet men hoeveel voer ze krijgen en wat er aan het eind in het slachthuis
aan vlees tevoorschijn komt. Overigens worden ook kippen al een paar decennia gekweekt om perfect
in het slachthuis te kunnen worden verwerkt. Met kinderen ligt dat om de
gekende redenen moeilijker, maar vooral omdat men is gaan mikken op een geüniformeerde
uitstroom, kan men van de directeur hopen en verwachten dat die alles erop
inzet, dat abituriënten passen op het procrustesbed dat de regering, de
minister, de koepels en de vakbonden hebben ontwikkeld. Over ontplooiing, over emancipatie
geen woord meer, wel gelijke kansen en zekerheid, veiligheid, gelijkvormigheid.
Links klaagt al jaren over de verrechtsing van de
samenleving, maar dat procrustesbed van de onderwijsinstanties kan men moeilijk
anders zien dan als een onverbiddelijke gelijkmaker, in het Duits had men daar
een ander woord voor, “Gleichschaltung” en dat is nu net niet de taak van een directeur
van een middelbare school of basisschool. Ook voor het basisonderwijs geldt dat
men de tijd moet nemen om kinderen te laten zien waartoe ze in staat zijn, niet
tot wat ze niet kunnen. Men klaagt over de middelmatigheid van de studenten,
maar in hun voortraject ziet men onmiskenbaar de tekenen van een vooropgezet
plan, want men wil wel talent ontwikkelen, maar toch mag het niet zo zijn dat
die jongeren ergens boven het maaiveld uitkomen. Directies hebben nu een aantal
opdrachten die elkaar uitsluiten en dat kan men maar opvangen met algemene en
van hogerhand opgelegde regels. Directies hebben evenwel een opdracht inherent
aan het karakter en doelstellingen van de school, namelijk het voor de leraren zo
in te richten dat zij hun lessen naar behoren kunnen adstrueren en op tijd en
stond toetsen. Moet de leraar v/m er bewijs van geven dat hij of zij dat naar
behoren doet, dan zal dat niet alleen af te meten zijn aan de
lesvoorbereidingen en verslagen achteraf. Bovendien zal men in een les taal en
taalkunde wellicht voortgang anders maken dan bij een les chemie of
natuurkunde. Het algemene taalgebruik evenwel in de media laat uitschijnen dat
het allemaal niet dondert, maar om leerlingen zo ver te krijgen dat ze met
functies en functie-analyse, afgeleiden en limieten aan de slag te gaan, lijkt men
te vergeten dat leerlingen hierbij ook in voordien onbekend gebied binnengeleid
worden. De opdracht van een leraar wiskunde wordt dan ook nog eens lastig
gemaakt omdat leerlingen doorgaans geloven dat het hen niet gegeven is er iets
van te begrijpen.
Ergo, de directeur heeft een boeiende last te dragen, evenwel
niet alleen en naarmate hij zijn lerarenkorps weet te begeesteren, zal hij of
zij minder alleen staan. Het lijkt er evenwel op dat de rol van boeman
gemakkelijker te vervullen valt en dat kan men alleen maar betreuren. Moeten de
leerlingen de directeur vaak zien? Dat is niet per se een vereiste, maar de
directeur kan ook veel observeren door regelmatig door gangen te wandelen en eventueel
al eens een les bij te wonen. De leraar mag daar niet van verschieten, maar
vermits dit vooral gebeurt als het niet goed lijkt te gaan – en de leraar in
kwestie weet dat zelf ook wel – leidt dat vaak tot gestuntel en onhandigheid. Dus
is vertrouwdheid voor directeur en
leraren wel van enig belang, zodat leraren ook met problemen naar de directie
durven te stappen, professionele moeilijkheden, die ze niet op hun eentje
kunnen oplossen. Maar ook hier speelt dat het mensen blijkbaar verboden is
missers te begaan, foutjes in te laten sluipen, waarvoor men gesanctioneerd
moet worden. Nu, bij onpersoonlijk gevoerde directie loopt iedereen verloren en
komt er van een actief schoolleven niet veel in huis. Van de jezuïeten kan men
leren dat een school op zich bestuurd moet worden en dat grote scholengemeenschappen,
laat staan fusies weinig opbrengen, voor geen van de partijen en dus ook niet
voor de directie.
Laten we dan liever geld wegstromen door onvolkomen
schaalgrootte te verkiezen? Het gaat er evenwel om hoe we inefficiëntie in het
onderwijs meten. Het mag duidelijk zijn dat aan de eindmeet leerlingen op een
zelfstandige wijze kennis kunnen studeren en weergeven, maar ook dat ze weten
hoe of ze verder kunnen met hun leven, zonder daarom al een strikt afgelijnde
loopbaan voor zich te zien. Interesse koesteren voor nieuwe kennis is ook zo
een eindresultaat dat men mag verwachten en uiteraard mag men hopen dat
leerlingen na 12 jaar leerplichtonderwijs ook met zichzelf een modus vivendi
hebben gevonden, dat wil zeggen enig zelfvertrouwen verworven, net ook met dank
aan intense studie. Daar kan de directeur niet voor instaan, wel de leraren en
vakleraren, maar hij kan wel met hen die studievoortgang overleggen en als
leraren iets willen inbrengen in soms wat obsolete kennis, over aardrijkskunde,
geschiedenis of biologie, natuurkunde ook, dan kan dat wellicht wel, maar
doorgaans zijn er de programma’s en de eindtermen die op het eerste gezicht
bepalend zijn. Leraren en scholen hebben hier veel speelruimte verloren aan een
hoger gezag, dat zich als een Jozef II met ontiegelijk veel details wil moeien.
De onderwijsdecreten vanaf 1995 voorbereid en gestemd, laten zien hoeveel
details men bij wet/decreet wil regelen. Soms kan het niet anders, omdat men
een gelijk speelveld wil voorbereiden, vaak lijkt het echt Jozefitische
haarkloverij, alleen, men haalt het er niet meer uit.
Nadenkend over wat goed onderwijs kan zijn, lezend
over wat anderen op tafel leggen, denk ik dat de school, juist voor kinderen een
sociaal moeilijke positie een eiland mag zijn, waar even de wereld buiten niet
lijkt te bestaan. Soms kan het niet anders, zoals bij aanslagen of andere,
imponerende gebeurtenissen, maar de school, de directeur houdt daar de hand
aan, moet de sores van buiten weghoudend, de aandacht gericht houden op
uitvoeren van het eigen onderwijsproject, een werk van dagen, weken, maanden en
schooljaren en daarom is het – nogmaals, mijn verhaal wordt eentonig – van belang
dat de directie en de leraren de knepen van het vak kennen, eerder dan de (nieuw)
opgelegde regels, want kinderen groeien sowieso op tot jongvolwassenen, hebben
hun deel van het geluk in de schoot geworpen maar ook maken zij lastige
periodes door, waar allerlei kleine ingrepen veel kunnen betekenen, zonder dat
er meteen van straffen gesproken hoeft te worden. Verstand hebben van jongeren
betekent te begrijpen dat een lastige periode voor de leerling, jongen of
meisje niet hoeft te betekenen dat ze schoolmoe zijn, maar dat er wellicht een
perspectief nodig is, praten met een leraar v/m kan dan soelaas bieden, waarbij
ernstige schoolzonden wel bestraft worden natuurlijk.
We schrijven dit alles zonder een sentimentele hang
naar de school van gisteren, maar menen wel dat scholen veel gewonnen zouden
hebben met een grotere mate aan autonomie, ook ten aanzien van de koppels. De
invoering van het VSO heeft in het onderwijs en bij de leraren v/m veel vragen
opgeroepen, de Eindtermen kunnen ook niet altijd op veel begrip rekenen, net
omdat de hogere overheid en de koepels hier de eigenheid van het lesgeven en
het onderricht worden niet in de vingers hebben. Les krijgen en meegaan in de
leerstof, het is ook een metier en met de jaren krijgen jongeren dat beter in
de vingers, of net niet, omdat hen bij het onderricht kennis wordt onthouden.
Men kan van een leraar, die autoriteit heeft om
jongeren iets bij te brengen dat hij of zij goed kent, maar zij niet, geen coach
maken. De idee dat een leraar niet meer kennis heeft dan de leerlingen, de idee
dat leerlingen zelf kunnen vinden wat ze nodig hebben, zoals Jean-Jacques Rousseau
poneerde, kan opgaan voor kinderen in een wereld waar alles hen in de schoot
geworpen wordt, maar kinderen die thuis weinig boeken vinden, nooit of dan
negatief over wiskunde horen spreken, zullen niet zo gauw de weg vinden, maar
de meester en de bovenmeester kunnen hier wel bakens aanreiken. Ook in het
middelbaar onderwijs – dat zeker wat het ASO aangaat wat saai lijkt, wegens nog
weinig creatieve vakken, ondanks de belofte van het VSO – kan men niet zonder
die leiding en begeleiding, wil men op enig moment, zo men Latijn wil leren – Livius,
Caesar of Cicero kunnen lezen, Ovidius of Horatius. Maar hoever komt men nog in
het ASO met Latijn, Grieks, maar ook Duits of Frans… Dat men tegelijk de vaardigheden
van de leerlingen elektriciteit of de drukkerij weet te waarderen kan men niet
te vroeg leren, maar er hangt een sfeer van afkeer en onbegrip rond.
Men moet het de onderwijshervormers nageven, dat ze
hun plannen goed hadden uitgewerkt en stap voor stap werden elementen van een
voldragen onderwijs ondergraven, zoals bij taalkunde, waar grammatica en
syntaxis, stijloefeningen geleidelijk overbodig werden geacht, maar hoe kan men
een tekst of toespraak begrijpen, als men zegt dat leerlingen van retorica niet
veel hoeven te begrijpen, want het gaat erom, heet het, mondig te zijn. Kan men
dan nog als directeur v/m leiding geven aan een school, waar al het schoolse,
al het elementaire onderricht als ballast wordt beschouwd? Waarom moeten kinderen
dan nog zovele uren op school zitten, als er niets meer onderwezen wordt, als
er niets meer te onderwijzen valt? En hoe zullen de jongeren van de Seefhoek of
de Muide toch een betere toekomst vinden, als hen niets (meer) wordt
bijgebracht?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten