Een cultuuroorlog in het onderwijs: ode aan Ruth Lasters
Dezer Dagen
Bellum dulce inexpertis
![]() |
Dit eikenhouten beeld dat Erasmus voorstelt, stond op de spiegel van het handelsschip De Liefde dat in 1600 Japan bereikte. Een weetje? |
We beleven moeilijke tijden, hoort men overal, maar vooral het onderwijs beleeft een crisis, die men al lang kon zien aankomen, maar het de zaak is complex, maar toch is er een opvallende eenduidigheid in oorzaken en gevolgen die de onderwijscrisis zo schrijnend maakt.
Er wordt veel gesproken over onderwijs dat gelijke
kansen zou bieden, waar ook uw dienstwillige niet veel tegen wil inbrengen.
Alleen is dat slechts een halve gedachte. Crucialer is het na te denken over
wat we kinderen en jongeren aanbrengen en hoe zij zo hun leven zelf vorm leren
geven. Het gelijkekansendiscours ontbeert het aan ambitie om jongeren van een degelijke
gereedschapskist te voorzien. Wel wil men dat iedereen na het doorlopen van het
curriculum dezelfde kansen zou hebben te slagen in het hoger onderwijs en
vervolgens dezelfde kansen op een goed leven, te vrezen valt in hetzelfde
kleinburgerlijke leven.
Er valt veel te zeggen voor dat pleidooi van die
opgestapte stadsdichter, mevrouw Ruth Lasters, waarbij zij en haar leerlingen
de fixatie op A- en B-stromen, waarbij de B’s in feite de Gamma’s en Delta’s
zijn in de roman “Brave new world” van Aldous Huxley. Ten overvloede moet ik er
opnieuw op wijzen dat men bij de verlenging van de leerplicht niet goed heeft
nagedacht over hoe men het beroepsonderwijs zou inrichten en vorm geven en wat
men aan het einde van die opleidingsvorm kan bereiken, een begin van
beroepsfierheid bijvoorbeeld. We hebben allemaal wel eens een vakman nodig, om
de centrale verwarming af te stellen of voor dringende reparaties. We zijn
omgeven door spullen die we niet zelf meer kunnen resetten of herstellen. Toch
blijven we die jongens en meisjes met onverholen minachting bejegenen.
Nu goed, aan de andere kant van het spectrum zien we
dat de kennis van talen als studie nogal wat averij heeft opgelopen, waarbij we
een brood zouden moeten kunnen op de Champs Elysées terwijl er daar met de
beste wil van de wereld geen brood te kopen valt, maar wel te consumeren in een
restaurant of club. Het gaat om meer dan de taalkunde die sneuvelt, want ik
hoorde dat literatuur in het Nederlands of in een andere talen niet aangeboden
wordt – toch wel wat overdreven, durf ik hopen - maar ook krijgen leerlingen
niet altijd toegang tot de betere non-fictie, essays en reflecties, om zo het
verschil te leren zien tussen wat ons kan helpen, inzicht kan bieden. Want het
komt mij voor dat non-fictie als term weinig om het lijf heeft, want het kan
een kookboek zijn, maar ook een werk van Sloterdijk of een zelfhulpboek – een kwaadwillige
lezer zal denken dat men na consumptie van Sloterdijk wel een zelfhulpboek nodig
heeft – want ook met informerende werken moet men leren omgaan, al was het maar
om te begrijpen dat niet elke auteur te goeder trouw inzichten wil overbrengen.
Wij kregen te maken met zowel fictie als non-fictie en lessen als Geschiedenis,
Aardrijkskunde, Biologie, Chemie gaven ons een basiskennis mee waarmee we
verder kunnen, wat impliceert dat men met de schoolse kennis nog niet klaar is.
Die gedachte maakt ook duidelijk dat de hele idee van eindtermen een
intellectueel monstrum moet heten.
Men heeft – mijn verhaal wordt eentonig – de kennis
van de klassieke talen sinds de jaren zeventig afgebouwd, waarbij vanzelf de
regelen der spraakkunst aan de orde komen, de grammatica en syntaxis, poëtica
en retorica ook. Discussiëren over de aard van een datief kan schools lijken,
voor het goede begrip van een tekst kan het bijzonder leerrijk zijn. Soms kan
men ook proberen een ander woord of een andere woordvorm, naamval in te plaats
te zetten, zodat blijkt dat de auteur die ene specifieke gedachte tot uiting
heeft willen brengen. Bovendien weten we dat in de loop der tijd, zelfs nog na
de introductie van de boekdrukkunst zetduivels een tekst of zin verknoeid kunnen
hebben. Dat leerde men in de klassieke humaniora en hoewel men er de zin van
heeft ontkend in alle toonaarden, blijkt uit onderzoek van onder meer Jan Art
dat de functionaliteit van dit onderwijs ook emancipatorisch heeft gewerkt,
maar niet enkel voor priesters, want lang niet alle abituriënten gingen ook
naar het seminarie, ook niet in Roeselare, toen Albrecht Rodenbach afzwaaide van
het Kleinseminarie. Liberalen wilden een tegenwicht bieden voor de seminaristen
en voorzagen ook beurzen voor bekwame jongelingen, die men naar het atheneum
stuurde en naar de universiteit.
Er is een beschavingsoorlog aan de gang die het
onderwijs beroofd heeft van haar vormende kracht en ja, soms vielen leerlingen
uit, maar tegelijk was er naast het college ook nog mogelijkheid tot vorming
voor wie met 14 de school verliet, in Nijverheidsscholen en avondonderwijs
handel. Er zijn verlichte zielen die een bloedhekel hebben aan de middenklasse,
aan de kleine burgerij of de kleinburgerij, maar zij vormen wel mee een
wezenlijk segment van de samenleving. Dat niet alle ambities vervuld raken, is
een persoonlijk probleem, maar we zien dat men – het is eentonig – kinderen en
jongeren in dezelfde mal wil fatsoeneren tot eendere representanten, zonder
eigen, persoonlijke inbreng, net als bij Huxley dus.
Het begrijpen van onze leefomgeving en van de wereld
zoals we die kennen, gaat niet vanzelf en aan de ene kant is er de wetenschap,
experiment en rationele benadering, maar mensen vertellen elkaar verhalen, die
we wel eens leugens durven noemen, maar tegelijk kunnen we niet zonder
verhalen, al was het maar om de tijd te doden, zoals eertijds in de winter als
de haard brandde, met turf dan wel hout, waarbij het buiten echt aardedonker was.
Vandaag luisteren we graag naar podcasts, verhalen terwijl we rennen of in de
auto in de file aanschuiven. Goed, die verhalen hebben een betekenis en soms is
het pijnlijk te zien hoe bijvoorbeeld de openbare omroep VRT veel praatprogramma’s
afschaft, zoals interne Keuken, maar al veel langer zijn we verstoken van
luisterspelen en interessante documentaires, over Waterloo, Napoleon of WO I. Men
produceert voor het net, maar brengt de uitzendingen op andere uren. Mijn kop
loopt vol, hoorde ik onlangs en ik heb die indruk ook wel eens.
Het probleem is dat jongeren op school niet meer
meekrijgen hoe men informatie kritisch kan bejegenen, net omdat men
basiskennis, parate kennis nodig heeft –
let wel, dat wilde men zogenaamd bereiken met het VSO in 1971 toen men het vak
geschiedenis afschaffen wilde. Is het pijnlijk als iemand Karel de Grote en
Karel V Imperator met elkaar omwisselt, dan is zo een vergissing vergeeflijk
als men het niet op school heeft geleerd. Het valt op dat men toch net die
kennis ook bij leerlingen BSO en TSO wil laten indringen, of het Verdrag van
Versailles, maar het zijn niet die data, die namen, want die leert men als men
het verhaal kent, als men die geschiedenis bijgebracht wordt. Nu ja, welk
verhaal krijgt men te horen als het over Versailles 1919 gaat? Of over
Versailles 1870, dat hangt blijkbaar af van de obediëntie van de historicus.
Toch denk ik dat het wenselijk is dat jongeren in het BSO en TSO ook algemene
vakken krijgen, talen leren en bijvoorbeeld iets leren over geschiedenis. Maar de
eindtermen maken het moeilijk als leraar hen net die verhalen te vertellen,
waarbij volledigheid niet het doel kan zijn, wel het intens onderdompelen in
verleden realiteiten. Maar men kan dan met die leerlingen gaan kijken hoe een
burcht gebouwd werd of Versailles, want daar spreken historici niet zo vaak
over, wel dat het 2.000.000 gekost zou hebben, twee miljoen wat? Schilden,
goudfrank? En dan zwijgen we nog over hoe het kasteel voortdurend herbouwd en
opnieuw ingericht werd. Over de piramides leren dat er duizenden slaven aan
gewerkt hebben, zegt nog altijd niet veel over hoe ze het deden.
Er woedt een cultuuroorlog in het onderwijs en in de
samenleving, waarbij ook aan de kant van geleerde mensen, zoals u en ik –
misschien – veel weten over wat er te vertellen valt vanuit onze opleidingen,
maar krijgen we echt het virus mee buiten onze comfortzone te gaan zoeken en
betrachten te begrijpen. Een ingenieur chemie die meubels maakt, geholpen door
kenners en vakkundige vrienden, dat is toch wat we ons als een homo universalis
zouden kunnen voorstellen. Overigens, de doctor Zonne-Fysica, Marcel Minnaert was
in Gent gedoctoreerd in de biologie en werd met 23 jaar prof aan de Von Bissinguniversiteit,
een blijk van welwillendheid van de
Duitse bezetter aan de Vlamingen en dus van de Flamenpolitik. Toen de oorlog in
1918 verloren bleek, vluchtte Minnaert naar Nederland, kwam in Utrecht terecht
en kon daar als klusjesman aan de slag in het Heliofysisch Instituut en het
Fysisch Laboratorium waar prof. Ornstein leiding gaf. Minnaert kreeg een
zonnetelescoop aan de praat die tot dan toe blind was gebleven. Minnaert was Flamingant
en liberaal van in de wieg maar door de oorlogsactiviteiten als hoogleraar en actief
betrokken bij het activisme was hij al dan niet bewust in een rechts vaarwater
terecht gekomen, maar tijdens zijn jaren in Utrecht werd hij links en marxist,
wat hem de toegang tot het rectoraat afsloot, maar het liet hem wel toe zijn
vakdidactische inzichten om te zetten tot het uitdragen van de verworven
wetenschappelijke kennis. “Natuurkunde van het Vrije veld”, waarin hij
jongeren leerde de natuur te observeren en ook wel te experimenteren. Zijn
handigheid hielp hem de lezers het nodige instrumentarium waar nodig en mogelijk
zelf te leren maken.
Uiteraard, alweer een voorbeeld van zo een hooggeleerde
gast, maar de kern is en dat vergeten we wel eens, dat mensen wel eens graag
met hun handen werken, iets maken, want zonnespectra lezen of radiogolven
opgevangen in de grote zonnetelescoop in Westerbork vertalen in leesbare
signalen, dat is toch wel een andere tak van sport, hoewel ook daar de handvaardigheid
en technische kennis van node zijn, als er iets fout gaat. Het kan zijn dat
Louis XVI een onhandig vorst is, dat valt nog te bezien, maar Jean-Christophe
Petitfils laat wel zien dat Louis XVI ook wel graag met zijn handen werkte en
niet alleen om sloten te fabriceren. Onze kijk op handenarbeid staat op gespannen
voet met onze bewering dat het beste niet goed genoeg is. De massaproductie van
gebruiksvoorwerpen heeft een overvloed teweeg gebracht die we nauwelijks naar
waarde schatten. Maar het gaat ook voorbij aan de vraag of we wel bereid zijn zelf
te leren iets te maken. Zelf kook ik wel eens iets, kijk hoe anderen koken en
vindt het fijn als we erin slagen zelf iets behoorlijks op tafel te brengen. Als
de disgenoten ervan genoten hebben, dan voelt men zich voldaan toch en
gewaardeerd.
Dat alles om er toch nog eens op die nagel te kunnen
slaan dat we diversiteit in het onderwijs nodig hebben, mensen die de school
met diploma en kennis verlaten en die hun eigen inbreng kunnen doen. Het kunnen
toch niet allemaal dokters zijn – al dreigen we nu met een tekort aan artsen te
maken te krijgen – of ingenieurs – maar ook daar doen zich problemen voor. Over
advocaten zullen we dan ook zwijgen, al hebben we die nodig, ze komen het vaakst
in de media denk ik, maar er zijn dan ook geen programma’s op regelmatige basis
over de voortgang in de wetenschap en de technologie, de techniek. In feite
worden we niet altijd opgevoed met veel respect voor technisch kunnen en spelen
we voortdurend met onze telefoon, maar begrijpen we niet zo goed wat er
allemaal gebeurt.
We leven in een cultuuroorlog en zien niet in dat we
die strijden met ongelijke middelen. We zeggen graag dat we het druk hebben maar
willen tegelijk voortdurend bezig zijn, behalve als we Bingen, maar zelfs dan. We
zeggen van rust te houden, maar kunnen er nauwelijks mee om. Hannah Arendt
schreef met Vita Activa een essay waarin ze arbeid, werk en handelen onderscheidt,
waarbij arbeid gaat om voedselproductie, dingen maken voor direct gebruik, werk
om het maken van goederen met (enige) duurzaamheid en handelen om wat mensen
met elkaar doen, optreden in de publieke ruimte. Het blijft uiteraard zo dat we
dan de indruk krijgen dat arbeiden en werken minderwaardig is aan handelen,
maar Arendt begreep zeer goed dat we zonder voeding niet overleven – tijdens haar
verblijf in Gurs tijdens de Drôle de Guerre had ze wel wat ontbering gekend,
waar ze overigens niet zo vaak aan refereerde – en bovendien wist zij dat
meubels maken of ijzer smeden echt wel een boeiende bezigheid kon zijn. Maar opvallend
is wel dat zij schreef dat arme joodse mensen, die ze in haar jeugd in
Königsberg had gezien haar angst en afkeer inboezemden. Later heeft ze begrepen
dat hun lijden en armoede het gevolg waren van complexe maatschappelijke
mechanismen. Maar dat betekende ook dat onderwijs mensen kan helpen een stevige
bodem te leggen om een goed leven te leiden, maar dat betekende niet dat
iedereen filosoof moet worden. Tijdens haar jaren in Parijs had ze jongeren gezocht
en begeleid om naar Palestina te gaan, zoals die regio toen heette. Joodse
jongeren werden klaargestoomd in landbouwscholen, moesten leren zich te
behelpen met weinig middelen hun nieuwe huis te bouwen en hun akkers vrucht te
laten dragen. Dan kom ik terecht bij een van de boeken die ik zeer graag heb
gelezen, Markens Groede van Knut Hamsun, over zo een man die op zijn eentje een
nederzetting bouwde en daar met een vrouw met een hazenlip een leven opbouwde.
Alles deed hij zelf, maar hij liet zich niet gek maken toen men ijzer wilde
zoeken op zijn gronden. Hij vertoonde meer wijsheid dan de (zelfbenoemde)
burgemeester lager in het dal, die dacht zonder inspanningen of discipline rijk
te kunnen worden;
De strijdbaarheid om iedereen algemene vorming bij te
brengen, heb ik al vaak ontmoet en oppervlakkig bekeken kan men daar weinig
tegenin brengen, maar het punt is nu net hoe men dat zal aanbrengen. Karel V? De
man die voortdurend op reis was en in zijn immense rijk voortdurend overleg
moest plegen en af en toe zijn vuist laten voelen, dat krijgt geen betekenis
als men het verhaal niet verteld van de welvaart in de Nederland, de groei van Antwerpen,
de toenemende scheepvaart en wat al niet meer. De twisten met Frans I van
Frankrijk, die kregen we nauwelijks mee, hoorde ik, terwijl die François Iier
met de Turken geheime akkoorden sloot en Wenen belegerd werd. Maar Karel V probeerde
oorlogen (met Frankrijk) te voorkomen, onder meer door een tijdlang de koning
zelf en vervolgens diens zonen in Madrid gegijzeld te houden. Intussen
schilderen Leonardo da Vinci en anderen een hele Europese cultuurschat bij elkaar,
die we ook nog eens moeten kennen, terwijl men dingen beter leert onthoudt als
men er rustig mee in contact kan komen, zoals Goethe beschrijft in Wilhelm
Meisters Lehrjahre.
Moet iedereen Latijn kennen? Geenszins, al geeft het dan
wel enigszins een voordeel aan wie het wel leert, maar het valt nog te bezien
hoe dat uitpakt. Toen Erasmus een humanistische geleerde werd, was dat omdat
hij vaststelde dat het Latijn dat hij leerde in Deventer, waar net een nieuwe
wind ging waaien, en het Latijn van de late middeleeuwen in zijn klooster Stein
niet dezelfde taal waren, al deed men het voorkomen alsof dat niet zo was.
Geleidelijk ontdekte hij ook dat de teksten van de Vulgaat, Bijbelteksten nergens
naar leken en kon hij rijkelijk putten uit de briefwisseling van Hiëronymus,
die de Latijnse Bijbel uit het Grieks had vertaald en vaak moeilijkheden had
gehad met adequate vertalingen. Nu was onder meer de scholastiek gebaseerd op
die (foute) Vulgaat en bovendien was de theologie, die Erasmus in Parijs
mocht/moest studeren zo bevroren in steriele nuanceringen op nuanceringen, dat Erasmus
begreep dat de theologie en de kerk aan vernieuwing toe waren. Erasmus ging
echter niet beweren dat de mens, beladen met de erfzonde, alleen nederig en
droevig door het leven moet gaan, wel integendeel, hij had grondige problemen met
de lectuur die Luther van dezelfde maakte als hij. Nu kan u zich afvragen wat
dit te maken heeft met het opzet van deze aantekeningen, maar die grote
geestdrift in de zestiende eeuw, waarbij de taal de waarheid en de leugen
diende, kan ons wel inspireren om in onze tijd met kennis en inzichten opnieuw
aan de slag te gaan, in plaats van alles zomaar aan te nemen.
Typisch voor onze tijd is dat journalisten en wij
allen die schrijven vaak ertoe verleid worden uit een tekst één zinssnede te
halen, een (zeer kort) fragment, soms zelfs een zinsdeel om daar dan eindeloos
op door te gaan, omdat het ons mishaagt of zelfs botweg irriteert, daarbij
bewust afbreuk doend aan de intentie van de auteur. Als een priester een perikoop
voorleest uit de Efezenbrief van Paulus, waarin gezegd wordt dat de vrouw
onderdanig moet zijn aan haar man, maar even verder dat een man moet zorgen
voor zijn vrouw, haar hoogachten ook, dan heeft men het over de eerste zin. Dat
is niet meer van deze tijd, niemand moet onderdanig zijn. Maar goed, wat staat
er verder in die brief aan de Efezen en waar komen die inzichten vandaan? Het
begint met een oproep te wandelen in het licht en hoe geloof mensen licht brengt
en dat vinden we uiteraard niet meer van deze tijd. Wetende dat vrouwen tot
1976 geen eigen bankrekening mochten voeren zonder toestemming van hun man of
vader, als vrouwen tot diep in de negentiende eeuw gewoon geen handelingsbekwame
personen waren, dan komt dat niet alleen omdat de kerkelijke autoriteiten dat
wensten. En bovendien, was dat wel de intentie van Paulus? Soms werden later zinnen
toegevoegd in handschriften, zoals Erasmus ontdekte, soms waren het wijd
verbreide ideeën. De bedoeling van onderwijs is toch dat we jongeren
zelfstandig leren denken? Voor wie Latijn studeert, moet dat ook inhouden dat
men de evolutie van teksten en interpretaties leert kennen. Maar voor elkeen in
het onderwijs kan men maar beter betrachten het belang van kritisch denken bij
te brengen.
Een van de adagia van Erasmus betreft de zinssnede “Dulce
bellum inexpertis” was voor Erasmus een belangrijke gedachte en hij heeft zich
verzet als weinig andere pacifisten tegen de oorlog. Toch heb ik in de jaren
1980 ten tijde van de rakettenbetogingen maar weinig verwijzingen gehoord naar
Erasmus. Uiteraard niet, want de humanist werd wel vernoemd, maar niets van wat
hij geschreven had, behalve de Laus Stultiae, de lof der zotheid, werd met ons
besproken. Nu we vandaag vergeten te lezen wat er geschreven staat en er vaak
onze eigen waarheid van maken, zou het nuttig zijn opnieuw de discipline op te
brengen teksten te bestuderen, ook hedendaagse, van Lucien Goldman en Edgar
Morin en vele anderen, vaak minder bekende auteurs, maar dus ook literatuur uit
andere tijden, want anders gaan we weer hetzelfde doen als onze voorgangers, met
andere middelen. Vakmanschap mag men verwachten van de timmerman en de laborant,
maar ook van de journalist, de burger, als het erom gaat populisten te
erkennen. Maar hun woorden zijn zo verleidelijk, hoort een mens wel eens. Tja,
aandacht is dan zeker vereist en kritische afweging, ook van
onderwijsvernieuwers die ons per se willen overtuigen van het feit dat het
onderwijs niet deugt.
À propos, een gedicht verbindt niet per se, kan
schuren en zelfs vloeken in de kerk.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten