Nadenkend over Petroleumcrisis van 1974

 

Dezer Dagen

 

 


De dag van morgen plannen

Politiek zonder toekomst?

 

Leo Tindemans (1922 - 2014)
was een belangrijk politicus, die
ook veel tegenwind kreeg, natuurlijk. 
Maar hij pleitte voor behoorlijk 
bestuur en wilde de begroting
saneren, wat in de crisistijd niet goed viel.
Gaf mee een aanzet tot nieuwe dynamiek
in de Europese constructie 

Het is voor mensen van mijn generatie de tweede keer dat er zich een diepe crisis voordoet, die de bestaanszekerheid van velen lijkt te bedreigen. Hoe het zal uitpakken, kunnen we nu nog niet weten, maar dat er opnieuw sprake kan zijn van kapitaaldestructie en heftige vormen van verlies. Die crisis die begon met de olieboycot door de OPEC en waar de economie van het Westen niet op berekend was, maar tegelijk kwamen oude kwalen aan het licht, zoals een zwakke begrotingsdiscipline, waar Leo Tindemans, eens premier veel mee te doen had.

 

Hoewel de partijen vasthielden aan hun vroegere programma’s en verkiezingsbeloften, bleek dat allemaal grondeloos en zinloos. De crisis had een opmerkelijk verloop omdat de de antwoorden niet meer in een economische logica gezocht leek te kunnen worden, maar uiteindelijk kwam men uit bij besparingen, austeriteit, maar het werkelijke antwoord kwam vanwege politici die de staat gingen afbouwen, zoals Margaret Tatcher en Ronald Reagan, maar zijn slechts de uithangborden. Wat was er aan de hand en waartoe maakte men beleid? De aanpak van Reagan en co blijkt ook schadelijk te zijn geweest, ook voor burgers, omdat de staat en overheidsdiensten minder toegankelijk werden en ook minder berekend op hun wettelijke opdrachten.

 

Alles begint met de analyses leerde ik van een oude marxist, Ludo Abicht en men moet die systematiek wel voor ogen houden, al zal ik niet het marxistische schema van bovenbouw en onderbouw op dezelfde manier hanteren als bijvoorbeeld de founding fathers van de SPD dat deden. Overigens kende het communisme in de jaren zestig en zeventig in West-Europa een opmerkelijke opleving die zelfs de leiding van de CPN of de Kommunistische Partij van België verwonderde, net omdat die bloei de partij geen grotere aanhang bezorgde. De jonge linkse activisten zochten hun weg buiten Moskou om, in het Maoïsme of Trotskisme en toen ik als student ging kijken wat het allemaal betekende, merkte ik een onmiskenbare verblinding voor de eigen situatie, de economische en technologische evolutie die we beleefden. Maar dat vaststellen betekende wel dat je tussen twee vuren zat, Links het kosmopolitisme en de aandacht gericht op den arbeider, die bij ons met de maakindustrie van gestalte veranderde. Rechts kwamen nieuwe economische visie opzetten, de Chicago School of Economics, wier inzichten globalistisch waren en voor het Neoliberalisme de weg baanden. Hoe of een doorschietend meritocratisch model daarmee te verbinden valt, kan men niet een op een vaststellen, al kwam in de jaren ‘80 er algauw toe de toegang tot bepaalde opleidingen als voorwaarde sine qua non te zien voor een succesvolle loopbaan.

 

Wat was er aan de hand toen de economie rond 1974 leek in te storten, dat wil zeggen, dat bedrijven in grote aantallen sloten, de babyboomers op de arbeidsmarkt kwamen en elkaar verdrongen en de (oude) industrie niet meer mee kon in de nieuwe marktomstandigheden? Het was voor ons, jongeren een raadsel, maar voor politici met een uitgebreide staat van dienst een krenking geen antwoorden te hebben. Uiteindelijk bleek dat er niet een oplossing was die alle problemen kon oplossen, maar kwam het vermeende herstel vanuit de samenleving, omdat mensen nu eenmaal niet afwachten tot een regering een allesomvattend plan heeft. Niettemin waren er mediamensen genoeg die dachten dat dit plan wel te concipiëren valt. Regeringen liepen zich stuk op herstel- en relanceprogramma’s, maar de textielindustrie in Vlaanderen werkte zich zonder veel subsidies weer op, al gingen er wel productiebedrijven dicht, omdat de mogelijkheden noopten of dwongen tot verplaatsen van de productie naar Tjsecho-Slowakije, Tunesië en andere lageloonlanden.  Twee dingen zag men niet die zich toen voordeden, dat is dat de globalisering goederen goedkoper maakten en dus de koopkracht versterkten. De uitgaven van de overheden waren niet meer in balans met de klassieke inkomstenbronnen, maar het punt was dat de overheid vele bordjes tegelijk in de lucht hield en vele verwachtingen die niet altijd met elkaar spoorden, wilde inlossen.

 

De kritiek op de verzorgingsstaat kwam van klassieke liberalen, die het onevenwicht zagen en van reactionaire krachten die de nachtwakersstaat van de negentiende eeuw als voorbeeld en ideaal zagen. Had het Interbellum nu net niet laten zien dat een terughoudende staat bij zwaar onweer de burgers teleurstellen moest en mensen in hun bestaan bedreigde. De instelling van het jaarlijks betaald verlof door het Front Populaire in Frankrijk zou pas na WO II met andere maatregelen het leven veraangenamen en de economie nieuwe stimuli geven, bijvoorbeeld in toeristische voorzieningen, badsteden en wintersportgebieden. De elite, hoorde men wel eens, vond het sneu dat piet snot ook in Chamonix te vinden was maar het viel niet zo moeilijk het ene skigebied te behouden voor de happy few en andere, met dank aan Club Med voor een breed publiek open te stellen.

 

De eisen van Reagan en Tatcher, ook van Verhofstadt leken redelijk omdat de staat niet over de middelen beschikte om alle verwachtingen in te lossen, maar bovendien ook steeds meer informatie over burgers ging verzamelen, steeds meer sturend ging optreden. De Nachtwakerstaat moest Deep State vervangen, maar in de VSA ziet men dat de levensverwachting lager uitpakt, na de passage van Reagan en Bush sr omdat de gezondheidszorgen wel van hoog niveau zijn, de beste medische specialisten kunnen patiënten verzorgen, maar lang niet iedereen krijgt die behandeling. Ook inzake onderwijs kwam met Reagan en Tatcher de kwestie van de toegang tot goed onderwijs aan de orde. Door de kwaliteitsdaling in het publiek georganiseerde en gefinancierde onderwijs kwam de toegang tot de universiteit en hogeschool vanzelf in gevaar voor wie met een smalle beurs door het  leven zijn of haar kinderen kansen wil geven. Ik weet niet of er economisch onderzoek bestaat naar de nefaste gevolgen van die bewuste niveaudaling, die overigens ook in Europa werd aangejaagd in naam van de gelijkheid. Maar de gelijkheid kwam aan het einde van de 19de eeuw en in de eerste helft van de 20ste ook voort uit paternalistische initiatieven, zoals het voorbereiden van jongeren op het priesterschap, waarbij men rekening hield met de vaststelling dat niet elke jongeman die het college succesvol afrondde ook naar het seminarie ging. Zolang ze goed christelijk een mooie loopbaan konden maken als arts, ingenieur of jurist, betekende dat geen verloren moeite. En ja, zij lieten de kerk dan toch maar achter zich. In de jaren ’70 zag men dat de appetijt om zelfs maar binnen het raamwerk te blijven stevig afnam.

 

Ook begon met frisse moed de instituties af te breken, die tijdens de laten jaren zestig als nefast waren aangemerkt voor de goede samenleving, geïnspireerd op marxisme-Leninisme en andere varianten, die tegelijk ondanks alle kritiek de zegeningen van het liberalisme in brede zin en het kapitalisme niet wilden verliezen. Het geloof in de gelijkheid van het marxisme had al sinds de jaren dertig een aantal deuken opgelopen en ook het maoïsme leek niet zo aangenaam als het men het graag had willen voorstellen. Maar dat mocht de feestvreugde niet bederven en men ging dus het debat aan met de autoritaire en patriarchale instituties. Aan de universiteiten vonden studenten gelegenheid om vakken te laten afvoeren die niet langer als relevant werden beschouwd, maar voor de studenten in het vakgebied wel degelijk zeer verhelderend waren. Men kon zich afvragen of het studeren van geschiedenis of taalkunde nog wel enig belang kon hebben, tenzij uiteraard de geschiedenis zoals die door marxistische geschiedopvattingen was geïnspireerd. Er waren en er zijn interesse publicaties voortgekomen uit het werk van Ecoles des Annales en het gelijknamige tijdschrift, waarin de visies van Marc Bloch en Lucien Febvre vanaf 1927 een nieuwe geschiedschrijving in de steigers zetten, die vaak als marxistisch is voorgesteld geworden, terwijl de inspiratie voor de historici vooral kwam uit de vaststelling dat de toenmalige historische methode gericht was op documenten, en op geïsoleerde feiten – hoewel Seignobos en anderen wel streefden naar een synthese, maar die was dan weer vooral gericht op politieke, militaire verhaallijnen – terwijl men de economische en sociale geschiedenis eerder negeerde, wat later in de geschiedenis van de “Longue Durée” verdere uitwerking kreeg. Net om de ontwikkelingen na WO II te begrepen, komt het mij voor dat men meerdere “verhaallijnen” dient te onderzoeken, want het is niet altijd evident culturele ontwikkelingen, in verband met huwelijk en seksueel gedrag, maar ook muziek en ontspanning louter als culturele fenomenen te beschouwen.

 

De groei van de economie kwam ook voort uit de groei van een markt voor dag- en weekbladen op grote schaal, zelfs, vanaf de jaren ’70 van pornografische publicaties, terwijl het maken van films heel wat randvoorwaarden vergt, technische apparatuur, camera’s en uiteraard ook filmzalen, waarbij we dan vanzelf denken aan televisie, televisiestudio’s … De groei van de economie kan men niet begrijpen zonder de bouw van het economisch bestel zelf onder ogen te nemen en vast te stellen dat er vele variabelen inspelen of groei of stagnatie, krimp kan ook. Dat lijkt evident, want we weten dat de groei in het beoordelen van de situatie onwezenlijk belangrijk is. Alleen, vanwaar de groei komt, is alweer een ander verhaal. De inbreng van consumenten is een halszaak, de productiecapaciteit een andere, de prijs van grondstoffen en de verkoopprijs... De groei van de jaren vijftig en zestig was gelinkt aan de ontwikkeling van nieuwe consumentengoederen, zoals wasmachines, stofzuigers en keukenapparatuur, verwarming op basis van aardolie. De auto werd een massaproduct en ook de huizenbouw schoot uit de startblokken zoals nooit tevoren. Maar was er nu een aspect dat men als motor kan voorstellen, dan wel een rem kon blijken te zijn? De demografie speelde zeker een rol, net als de toename van het aantal jongeren die in de jaren zestig en zeventig een nieuwe cultuur tot stand brengen kon. Oh ja, de nood aan vakantie zorgde voor een toeristische industrie zonder voorgaande net als de gedachte dat men bezorgd kon zijn om de gezondheid maar dat leidde ertoe dat de demografische ontwikkelingen niet meer terug te voeren waren tot de biologische beperkingen van voordien, met een vergrijzing en vergrijzing in de vergrijzing tot gevolg. Conclusie moet luiden dat er een aantal evoluties die zich hoofdzakelijk op het vlak van de lange termijn situeren onmiskenbaar gevolgen zouden hebben op economie en de samenleving.

 

Tegelijk bleef men evenwel gefixeerd op de conjunctuurgegevens en dus op de korte termijn, zonder te begrijpen dat het ruimtebeslag voor bewoning en industrie, dus ook het wegennet op termijn tot onderhoudskosten zouden leiden. Ook nieuwe inzichten rond het afvoeren van afvalwater en de zuivering ervan noopten en nopen tot een nieuw beleid. De vraag is niet of de overheid alles op zich nemen moet, maar belangrijker is hoe de overheid met de private sectoren tot samenwerking kan komen. Ook hier zien we niet direct beterschap in die zin dat de overheid halfslachtig reageert als het om het vastleggen van de krijtlijnen gaat, veel regelgeving wordt uitgepakt, dat is zo, maar die regelgeving geeft tegelijk de indruk dat de overheid zich met details gaat bezighouden, zoals nogal wat teksten die in het Federale en Vlaamse parlement worden gestemd.

 

Maar kan men wel beleid ontwikkelen over een lange periode, twee of drie legislaturen, waarbij politici, meerderheid en oppositie zich langdurig binden aan een bepaald beleid en dat ook bijsturen als de data veranderen? Alleen is dan de vraag hoe men dat vanwege de politiek gedaan zal krijgen, gegeven de neiging om voortdurend een eigen stempel te willen drukken op wat men dan het beleid noemt. Het onderwijs is op slinkse wijze door politici, ambtenaren en leidinggevende instanties zoals de koepels het voorwerp geweest van een spervoer van hervormingen die evenwel zelden goed doorgesproken waren in een maatschappelijk debat, hoewel er in het Vlaams Parlement wel heftige discussies zijn gevoerd, aangevuurd door Groen en SP-a, nu Vooruit. Maar de analyse werd niet gemaakt, denk ik, van wat men met het onderwijs wil bereiken, behalve dan een grote gelijkheid, zonder er zich rekenschap van te geven dat het onderwijs een grote emancipatorische kracht in zich draagt, voor  jonge mensen uit milieus waar men dat aspect wel naar waarde weet te schatten, zoals onder meer Alicja Gescinska laten verstaan. Het argument om de gelijkheid na te streven? De visie van onder meer Pierre Bourdieu, die vond dat omwille van de verdeling van kansen, lees: het beschikbare sociaal en cultureel kapitaal het onderwijs geen emancipatorische dynamiek kon bieden, maar slechts de ongelijkheid kon en kan reproduceren. Hoe heeft men deze boude stelling empirisch getoetst? Men heeft enkele decennia deze sociologische visie aan de faculteiten sociologie en politieke wetenschappen geadstrueerd, zonder dat dit aanleiding gaf tot enig debat.

 

Aan de andere kant ziet men dat de overheid het bezit van een eigen huis heeft aangeprezen en dat is in ons land een succes geworden, met het gevolg dat de huurmarkt in tijden van crisis als deze onder druk staat en mensen, zeker nieuwelingen op de huizenmarkt het lastig hebben met een startersloon om een behoorlijk huis te vinden en dan klaagt men maar over de overjaarse jongeren die onder moeders paraplu leven in hotel mama. Het ligt er maar aan hoe man al die parameters kan aanpassen en evoluties opvangen, die men niet had voorzien. Alleen zorgt het systeem van wetgeving ervoor dat het niet lukt zonder “koterijen” bij te bouwen en de wetgeving verder te “verfijnen”.

 

Zoals een voormalige minister van justitie vaststelde, moeten de wetboeken, van burgerlijk recht, strafrecht, strafprocesrecht … dringend herschreven worden en liet hij daartoe de nodige samenbrengen. Alleen weten wij burgers niet de weg in al die wetgeving en hoe het minder complex zou kunnen. Het is een gevolg van een democratisering van de toegang tot de rechtspraak en het besef, laat gekomen, dat burgers hoger geschoold zijn en daarom mondiger. Hoe zat het ook weer met het sociaal kapitaal waarover Bourdieu het had? Juist, dat bleef bij de elite en leek ontoegankelijk. Dat hij dat dacht aan het einde van de Trente Glorieuses, kan men nog enigszins begrijpen, maar Bourdieu werd pas populair aan de universiteiten ten onzent rond 1985 en later. Het verhaal wil, denk ik, dat men een zekere frustratie ervoer over het feit van wie door studie aan de sociale omgeving van de ouders wist te ontsnappen door studie, plots dat nieuwe sociale kapitaal ging inzetten, alsof men van oudsher behoorde tot de elite.

 

Waar zit de denkfout? Wie heeft die vreemde constellatie aangegrepen om het onderwijs voor te stellen als reproductiemachine van de sociale ongelijkheid, zoals men ook in het Vlaams parlement kon horen. Omdat men dan ineens ook van het onderwijs verwachtte dat het zou bijdragen tot het welbevinden, vrij van trauma’s, van de leerlingen, omdat men in een beweging de idee liet varen dat leraren enige competentie in de weegschaal kunnen leggen daaraan de nodige autoriteit konden en kunnen ontlenen, waar de leerlingen met enige bewondering naar op keken, zoals Ciske de rat en Cis de jongen lieten zien, kan en wil men nu niet meer aanreiken. Het sociaal kapitaal raakt net daardoor in een beperkte kring geaccumuleerd, terwijl jongeren die er wel interesse voor hebben geen toegang meer toe krijgen. Het nieuwe onderwijs, zoals onderwijsgoeroes als Monard en Standaert dat voor ogen hadden staan, mocht niet langer of opleiden tot goede vakmensen in het BSO en TSO, maar ook niet voorbereiden tot ernstige studies. Het onderwijs ging teloor, zeggen sommigen, maar vooral, de doelen van ontvoogdend onderwijs gingen op wankele ideologische gronden de deur uit, terwijl leraren nog lang probeerden weerstand te bieden. Bedenken wel dat die leraren goed opgeleid waren en in staat waren en zijn tot zelfstandig nadenken. De politiek heeft de voorstellen evenwel zonder verpinken laat staan zonder enige kritische gedachte geslikt en als nieuw evangelie aanvaard. Men betaalt de ontvoogding van autoriteit van de leerlingen met bevoogding van leraren v/m en verlies aan kwaliteit van het onderwijs.

 

Het onderwijsbeleid laat op merkwaardige wijze zien dat ambtenaren over de langere termijn en volgehouden beleid kunnen ontwerpen, maar de politieke verantwoordelijkheid lag bij politici die zich vooral progressief bevonden, zonder te beseffen dat ze de elitarisering van goed onderwijs net bevorderden. Zowel het kunstonderwijs als topsportscholen zijn de enige onderwijstypes waar prestatiedruk nog mag en kan, voor de eigen discipline, muziek, woord, dans, of in de onderscheiden sporten in het topsportonderwijs. Economisch geeft dat te denken, omdat we een aantal opleidingen, in naam van de efficiëntie ook hebben beperkt, vooral als er geen bekwame leraren v/m werden gevonden. Dat financiële weerhaakje heeft overigens het onderwijsbeleid toch weer in de richting gedreven van beleid op de korte baan, waarbij scholen steeds meer voorschriften krijgen, zogenaamd ten behoeve van de leerlingen, terwijl net het succes van de grote democratisering en emancipatie door onderwijs heeft laten zien dat jongeren best een gezonde spanning voelen met wat hen wordt opgelegd.

 

De crisis van de jaren ’70 en ’80 werd niet goed aangepakt, de staatsschuld liep op, maar terwijl het land, de overheden armlastiger werden, werden de burgers welvarend en leefde de idee van een schier eindeloze overvloed. Nu beleven we evenwel een crisis van een andere soort in een andere context, want de regering van een EU-lidstaat en al helemaal de Belgische kan niet meer soeverein handelen, nog afgezien van de complexe federale structuur die de autonomie van de deelstaten versterkte en zo de actieradius van die centrale overheid financieel en juridisch versnipperde. Wie gelooft dat men die staatsstructuur kan terugschroeven, als het al wenselijk zou zijn, moet bedenken dat instituties zichzelf maar moeilijk opheffen en ze verdwijnen maar als de oude vormen niet meer voldoen. Kan Europa de crisis aan? Dat zal moeten blijken, maar het helpt niet als het commentariaat voortdurend meehuilt dat de overheid niet meer bij machte is, ook de Europese, om stevig aan de boom te schudden. Misschien moeten we nu even aanvaarden dat Europa door moeilijk vaarwater moet navigeren, maar door de macht van het  getal wel degelijk handvaten heeft om de gang van zaken bij te sturen. Aan de andere kant hebben we niet begrepen of begrijpelijk gemaakt dat de overvloedseconomie die we kenden een gunstig gevolg was van de globalisering, maar hebben we onze afhankelijkheid van industrieën in het verre Oosten en grondstoffen op plaatsen waar we de hand niet meer op kunnen leggen. Begrijpen we eenmaal die nieuwe constellatie, dan kunnen we onze positie en de doelen opnieuw bepalen, wat nu zelden in het publieke debat aan de orde is. Iemand als Jonathan Holslag kan daar wel zinnige inzichten over brengen, maar hij spreekt vaak vanuit het defensief, schrijft cahiers de doléances en krijgt wel gehoor, maar niet het debat dat hij wenst.

 

Als er ergens een knack in het systeem zit, dan is het wel dat de media niet zozeer te commercieel geworden zijn, wel dat de journalistieke impuls soms lijkt te verdwijnen, want het mag allemaal niet te moeilijk zijn. De idee dat de media het beleid moeten sturen, zoals sommige commentatoren ons graag voorhouden, slaat nergens op, want eerst moet men wel proberen goede informatie te brengen, betrouwbaar en met zicht op de in and outs maar niet a priori ideologisch gestuurd, al is een bepaalde visie niet bepaald een hindernis. De krant De Standaard lijkt vaker wel dan niet de Pravda van groen, waarbij men zich wel eens vergist van vijand, tegenstander. Toch heeft de krant in de jaren ’70 en ’80 wel geprobeerd kritisch het beleid te bejegenen en zelfs mee regeringen ten grave gedragen. Nu lijkt de focus eerder te liggen op wat mensen aangaat, zonder nog noodzakelijk beleid voor het geheel centraal te stellen of het Europese beleid beter uit te leggen. De berichtgeving valt altijd te vatten in het korte perspectief, een paar dagen, maar soms is het nuttig een langere termijn te overzien, retrospectief, want net de klachten over de waan van de dag vanwege journalisten klinken niet echt geloofwaardig. Dat deze crisis ernstig is, weet een iegelijk, maar hoe we erdoor komen, vergt overleg, eerder dan straffe positiebepalingen en andere uitspraken zonder context – want die denkt iedereen er wel bij. Voor morgen en later plannen maken is nodig, maar omdat het kan vriezen of dooien, zal zo een vooruitzien altijd aanpassen vergen, als de omstandigheden dat vergen. De kernuitstap terugdraaien en de uitbreiding van zonne- en windenergie bespoedigen tegelijk aanpakken, blijkt voor sommige partijen en actiegroepen een lastige dobber, al is de bocht wel genomen. De jaren zeventig leken niet zo donker als de crisisberichten uit de oude kranten en bladen doen geloven. Dat men de complexiteit van het bestel niet goed overzag, was duidelijk, maar ook was er voortdurend discussie wie het beleid zou voeren, de politiek, de banken of de sociale partners, vakbonden, patronaat, middenstandsorganisaties? Nu is er helemaal geen concertatie meer die leidt tot akkoorden die ondertekend worden en ook uitgevoerd worden. Over dertig jaar zullen politici van vandaag hun memoires schrijven en overwegen dat ze het niet hadden zien aankomen. Maar ook dat ze de moed niet vonden keuzes te maken, zoals toen.

 

Bart Haers

  

 

 

Reacties

Populaire posts