Nadenkend over Petroleumcrisis van 1974
Dezer Dagen
De dag
van morgen plannen
Politiek
zonder toekomst?
Het is voor mensen van mijn generatie de tweede keer dat er zich een diepe crisis voordoet, die de bestaanszekerheid van velen lijkt te bedreigen. Hoe het zal uitpakken, kunnen we nu nog niet weten, maar dat er opnieuw sprake kan zijn van kapitaaldestructie en heftige vormen van verlies. Die crisis die begon met de olieboycot door de OPEC en waar de economie van het Westen niet op berekend was, maar tegelijk kwamen oude kwalen aan het licht, zoals een zwakke begrotingsdiscipline, waar Leo Tindemans, eens premier veel mee te doen had.
Hoewel de partijen vasthielden aan hun vroegere programma’s
en verkiezingsbeloften, bleek dat allemaal grondeloos en zinloos. De crisis had
een opmerkelijk verloop omdat de de antwoorden niet meer in een economische
logica gezocht leek te kunnen worden, maar uiteindelijk kwam men uit bij
besparingen, austeriteit, maar het werkelijke antwoord kwam vanwege politici
die de staat gingen afbouwen, zoals Margaret Tatcher en Ronald Reagan, maar
zijn slechts de uithangborden. Wat was er aan de hand en waartoe maakte men
beleid? De aanpak van Reagan en co blijkt ook schadelijk te zijn geweest, ook
voor burgers, omdat de staat en overheidsdiensten minder toegankelijk werden en
ook minder berekend op hun wettelijke opdrachten.
Alles begint met de analyses leerde ik van een oude
marxist, Ludo Abicht en men moet die systematiek wel voor ogen houden, al zal
ik niet het marxistische schema van bovenbouw en onderbouw op dezelfde manier
hanteren als bijvoorbeeld de founding fathers van de SPD dat deden. Overigens
kende het communisme in de jaren zestig en zeventig in West-Europa een
opmerkelijke opleving die zelfs de leiding van de CPN of de Kommunistische
Partij van België verwonderde, net omdat die bloei de partij geen grotere
aanhang bezorgde. De jonge linkse activisten zochten hun weg buiten Moskou om,
in het Maoïsme of Trotskisme en toen ik als student ging kijken wat het
allemaal betekende, merkte ik een onmiskenbare verblinding voor de eigen
situatie, de economische en technologische evolutie die we beleefden. Maar dat
vaststellen betekende wel dat je tussen twee vuren zat, Links het
kosmopolitisme en de aandacht gericht op den arbeider, die bij ons met de
maakindustrie van gestalte veranderde. Rechts kwamen nieuwe economische visie
opzetten, de Chicago School of Economics, wier inzichten globalistisch waren en
voor het Neoliberalisme de weg baanden. Hoe of een doorschietend meritocratisch
model daarmee te verbinden valt, kan men niet een op een vaststellen, al kwam
in de jaren ‘80 er algauw toe de toegang tot bepaalde opleidingen als
voorwaarde sine qua non te zien voor een succesvolle loopbaan.
Wat was er aan de hand toen de economie rond 1974 leek
in te storten, dat wil zeggen, dat bedrijven in grote aantallen sloten, de
babyboomers op de arbeidsmarkt kwamen en elkaar verdrongen en de (oude)
industrie niet meer mee kon in de nieuwe marktomstandigheden? Het was voor ons,
jongeren een raadsel, maar voor politici met een uitgebreide staat van dienst
een krenking geen antwoorden te hebben. Uiteindelijk bleek dat er niet een
oplossing was die alle problemen kon oplossen, maar kwam het vermeende herstel
vanuit de samenleving, omdat mensen nu eenmaal niet afwachten tot een regering
een allesomvattend plan heeft. Niettemin waren er mediamensen genoeg die
dachten dat dit plan wel te concipiëren valt. Regeringen liepen zich stuk op herstel-
en relanceprogramma’s, maar de textielindustrie in Vlaanderen werkte zich zonder
veel subsidies weer op, al gingen er wel productiebedrijven dicht, omdat de mogelijkheden
noopten of dwongen tot verplaatsen van de productie naar Tjsecho-Slowakije,
Tunesië en andere lageloonlanden. Twee dingen
zag men niet die zich toen voordeden, dat is dat de globalisering goederen
goedkoper maakten en dus de koopkracht versterkten. De uitgaven van de
overheden waren niet meer in balans met de klassieke inkomstenbronnen, maar het
punt was dat de overheid vele bordjes tegelijk in de lucht hield en vele
verwachtingen die niet altijd met elkaar spoorden, wilde inlossen.
De kritiek op de verzorgingsstaat kwam van klassieke
liberalen, die het onevenwicht zagen en van reactionaire krachten die de nachtwakersstaat
van de negentiende eeuw als voorbeeld en ideaal zagen. Had het Interbellum nu
net niet laten zien dat een terughoudende staat bij zwaar onweer de burgers
teleurstellen moest en mensen in hun bestaan bedreigde. De instelling van het
jaarlijks betaald verlof door het Front Populaire in Frankrijk zou pas na WO II
met andere maatregelen het leven veraangenamen en de economie nieuwe stimuli
geven, bijvoorbeeld in toeristische voorzieningen, badsteden en
wintersportgebieden. De elite, hoorde men wel eens, vond het sneu dat piet snot
ook in Chamonix te vinden was maar het viel niet zo moeilijk het ene skigebied
te behouden voor de happy few en andere, met dank aan Club Med voor een breed publiek
open te stellen.
De eisen van Reagan en Tatcher, ook van Verhofstadt
leken redelijk omdat de staat niet over de middelen beschikte om alle
verwachtingen in te lossen, maar bovendien ook steeds meer informatie over
burgers ging verzamelen, steeds meer sturend ging optreden. De Nachtwakerstaat
moest Deep State vervangen, maar in de VSA ziet men dat de levensverwachting
lager uitpakt, na de passage van Reagan en Bush sr omdat de gezondheidszorgen
wel van hoog niveau zijn, de beste medische specialisten kunnen patiënten verzorgen,
maar lang niet iedereen krijgt die behandeling. Ook inzake onderwijs kwam met Reagan
en Tatcher de kwestie van de toegang tot goed onderwijs aan de orde. Door de
kwaliteitsdaling in het publiek georganiseerde en gefinancierde onderwijs kwam
de toegang tot de universiteit en hogeschool vanzelf in gevaar voor wie met een
smalle beurs door het leven zijn of haar
kinderen kansen wil geven. Ik weet niet of er economisch onderzoek bestaat naar
de nefaste gevolgen van die bewuste niveaudaling, die overigens ook in Europa
werd aangejaagd in naam van de gelijkheid. Maar de gelijkheid kwam aan het
einde van de 19de eeuw en in de eerste helft van de 20ste
ook voort uit paternalistische initiatieven, zoals het voorbereiden van
jongeren op het priesterschap, waarbij men rekening hield met de vaststelling
dat niet elke jongeman die het college succesvol afrondde ook naar het
seminarie ging. Zolang ze goed christelijk een mooie loopbaan konden maken als
arts, ingenieur of jurist, betekende dat geen verloren moeite. En ja, zij lieten
de kerk dan toch maar achter zich. In de jaren ’70 zag men dat de appetijt om zelfs
maar binnen het raamwerk te blijven stevig afnam.
Ook begon met frisse moed de instituties af te breken,
die tijdens de laten jaren zestig als nefast waren aangemerkt voor de goede
samenleving, geïnspireerd op marxisme-Leninisme en andere varianten, die
tegelijk ondanks alle kritiek de zegeningen van het liberalisme in brede zin en
het kapitalisme niet wilden verliezen. Het geloof in de gelijkheid van het
marxisme had al sinds de jaren dertig een aantal deuken opgelopen en ook het
maoïsme leek niet zo aangenaam als het men het graag had willen voorstellen.
Maar dat mocht de feestvreugde niet bederven en men ging dus het debat aan met
de autoritaire en patriarchale instituties. Aan de universiteiten vonden
studenten gelegenheid om vakken te laten afvoeren die niet langer als relevant
werden beschouwd, maar voor de studenten in het vakgebied wel degelijk zeer
verhelderend waren. Men kon zich afvragen of het studeren van geschiedenis of
taalkunde nog wel enig belang kon hebben, tenzij uiteraard de geschiedenis
zoals die door marxistische geschiedopvattingen was geïnspireerd. Er waren en er
zijn interesse publicaties voortgekomen uit het werk van Ecoles des Annales en
het gelijknamige tijdschrift, waarin de visies van Marc Bloch en Lucien Febvre
vanaf 1927 een nieuwe geschiedschrijving in de steigers zetten, die vaak als
marxistisch is voorgesteld geworden, terwijl de inspiratie voor de historici
vooral kwam uit de vaststelling dat de toenmalige historische methode gericht
was op documenten, en op geïsoleerde feiten – hoewel Seignobos en anderen wel
streefden naar een synthese, maar die was dan weer vooral gericht op politieke,
militaire verhaallijnen – terwijl men de economische en sociale geschiedenis
eerder negeerde, wat later in de geschiedenis van de “Longue Durée” verdere
uitwerking kreeg. Net om de ontwikkelingen na WO II te begrepen, komt het mij
voor dat men meerdere “verhaallijnen” dient te onderzoeken, want het is niet
altijd evident culturele ontwikkelingen, in verband met huwelijk en seksueel
gedrag, maar ook muziek en ontspanning louter als culturele fenomenen te
beschouwen.
De groei van de economie kwam ook voort uit de groei
van een markt voor dag- en weekbladen op grote schaal, zelfs, vanaf de jaren ’70
van pornografische publicaties, terwijl het maken van films heel wat
randvoorwaarden vergt, technische apparatuur, camera’s en uiteraard ook
filmzalen, waarbij we dan vanzelf denken aan televisie, televisiestudio’s … De
groei van de economie kan men niet begrijpen zonder de bouw van het economisch
bestel zelf onder ogen te nemen en vast te stellen dat er vele variabelen
inspelen of groei of stagnatie, krimp kan ook. Dat lijkt evident, want we weten
dat de groei in het beoordelen van de situatie onwezenlijk belangrijk is.
Alleen, vanwaar de groei komt, is alweer een ander verhaal. De inbreng van consumenten
is een halszaak, de productiecapaciteit een andere, de prijs van grondstoffen
en de verkoopprijs... De groei van de jaren vijftig en zestig was gelinkt aan
de ontwikkeling van nieuwe consumentengoederen, zoals wasmachines, stofzuigers
en keukenapparatuur, verwarming op basis van aardolie. De auto werd een massaproduct
en ook de huizenbouw schoot uit de startblokken zoals nooit tevoren. Maar was
er nu een aspect dat men als motor kan voorstellen, dan wel een rem kon blijken
te zijn? De demografie speelde zeker een rol, net als de toename van het aantal
jongeren die in de jaren zestig en zeventig een nieuwe cultuur tot stand
brengen kon. Oh ja, de nood aan vakantie zorgde voor een toeristische industrie
zonder voorgaande net als de gedachte dat men bezorgd kon zijn om de gezondheid
maar dat leidde ertoe dat de demografische ontwikkelingen niet meer terug te
voeren waren tot de biologische beperkingen van voordien, met een vergrijzing
en vergrijzing in de vergrijzing tot gevolg. Conclusie moet luiden dat er een
aantal evoluties die zich hoofdzakelijk op het vlak van de lange termijn
situeren onmiskenbaar gevolgen zouden hebben op economie en de samenleving.
Tegelijk bleef men evenwel gefixeerd op de
conjunctuurgegevens en dus op de korte termijn, zonder te begrijpen dat het
ruimtebeslag voor bewoning en industrie, dus ook het wegennet op termijn tot
onderhoudskosten zouden leiden. Ook nieuwe inzichten rond het afvoeren van
afvalwater en de zuivering ervan noopten en nopen tot een nieuw beleid. De
vraag is niet of de overheid alles op zich nemen moet, maar belangrijker is hoe
de overheid met de private sectoren tot samenwerking kan komen. Ook hier zien
we niet direct beterschap in die zin dat de overheid halfslachtig reageert als
het om het vastleggen van de krijtlijnen gaat, veel regelgeving wordt
uitgepakt, dat is zo, maar die regelgeving geeft tegelijk de indruk dat de
overheid zich met details gaat bezighouden, zoals nogal wat teksten die in het
Federale en Vlaamse parlement worden gestemd.
Maar kan men wel beleid ontwikkelen over een lange periode,
twee of drie legislaturen, waarbij politici, meerderheid en oppositie zich langdurig
binden aan een bepaald beleid en dat ook bijsturen als de data veranderen? Alleen
is dan de vraag hoe men dat vanwege de politiek gedaan zal krijgen, gegeven de
neiging om voortdurend een eigen stempel te willen drukken op wat men dan het
beleid noemt. Het onderwijs is op slinkse wijze door politici, ambtenaren en leidinggevende
instanties zoals de koepels het voorwerp geweest van een spervoer van
hervormingen die evenwel zelden goed doorgesproken waren in een maatschappelijk
debat, hoewel er in het Vlaams Parlement wel heftige discussies zijn gevoerd,
aangevuurd door Groen en SP-a, nu Vooruit. Maar de analyse werd niet gemaakt,
denk ik, van wat men met het onderwijs wil bereiken, behalve dan een grote
gelijkheid, zonder er zich rekenschap van te geven dat het onderwijs een grote emancipatorische
kracht in zich draagt, voor jonge mensen
uit milieus waar men dat aspect wel naar waarde weet te schatten, zoals onder
meer Alicja Gescinska laten verstaan. Het argument om de gelijkheid na te
streven? De visie van onder meer Pierre Bourdieu, die vond dat omwille van de verdeling
van kansen, lees: het beschikbare sociaal en cultureel kapitaal het onderwijs geen
emancipatorische dynamiek kon bieden, maar slechts de ongelijkheid kon en kan reproduceren.
Hoe heeft men deze boude stelling empirisch getoetst? Men heeft enkele decennia
deze sociologische visie aan de faculteiten sociologie en politieke
wetenschappen geadstrueerd, zonder dat dit aanleiding gaf tot enig debat.
Aan de andere kant ziet men dat de overheid het bezit
van een eigen huis heeft aangeprezen en dat is in ons land een succes geworden,
met het gevolg dat de huurmarkt in tijden van crisis als deze onder druk staat
en mensen, zeker nieuwelingen op de huizenmarkt het lastig hebben met een
startersloon om een behoorlijk huis te vinden en dan klaagt men maar over de
overjaarse jongeren die onder moeders paraplu leven in hotel mama. Het ligt er
maar aan hoe man al die parameters kan aanpassen en evoluties opvangen, die men
niet had voorzien. Alleen zorgt het systeem van wetgeving ervoor dat het niet
lukt zonder “koterijen” bij te bouwen en de wetgeving verder te “verfijnen”.
Zoals een voormalige minister van justitie vaststelde,
moeten de wetboeken, van burgerlijk recht, strafrecht, strafprocesrecht … dringend
herschreven worden en liet hij daartoe de nodige samenbrengen. Alleen weten wij
burgers niet de weg in al die wetgeving en hoe het minder complex zou kunnen. Het
is een gevolg van een democratisering van de toegang tot de rechtspraak en het
besef, laat gekomen, dat burgers hoger geschoold zijn en daarom mondiger. Hoe
zat het ook weer met het sociaal kapitaal waarover Bourdieu het had? Juist, dat
bleef bij de elite en leek ontoegankelijk. Dat hij dat dacht aan het einde van
de Trente Glorieuses, kan men nog enigszins begrijpen, maar Bourdieu werd pas populair
aan de universiteiten ten onzent rond 1985 en later. Het verhaal wil, denk ik, dat
men een zekere frustratie ervoer over het feit van wie door studie aan de sociale
omgeving van de ouders wist te ontsnappen door studie, plots dat nieuwe sociale
kapitaal ging inzetten, alsof men van oudsher behoorde tot de elite.
Waar zit de denkfout? Wie heeft die vreemde
constellatie aangegrepen om het onderwijs voor te stellen als reproductiemachine
van de sociale ongelijkheid, zoals men ook in het Vlaams parlement kon horen.
Omdat men dan ineens ook van het onderwijs verwachtte dat het zou bijdragen tot
het welbevinden, vrij van trauma’s, van de leerlingen, omdat men in een beweging
de idee liet varen dat leraren enige competentie in de weegschaal kunnen leggen
daaraan de nodige autoriteit konden en kunnen ontlenen, waar de leerlingen met
enige bewondering naar op keken, zoals Ciske de rat en Cis de jongen lieten
zien, kan en wil men nu niet meer aanreiken. Het sociaal kapitaal raakt net
daardoor in een beperkte kring geaccumuleerd, terwijl jongeren die er wel interesse
voor hebben geen toegang meer toe krijgen. Het nieuwe onderwijs, zoals
onderwijsgoeroes als Monard en Standaert dat voor ogen hadden staan, mocht niet
langer of opleiden tot goede vakmensen in het BSO en TSO, maar ook niet voorbereiden
tot ernstige studies. Het onderwijs ging teloor, zeggen sommigen, maar vooral,
de doelen van ontvoogdend onderwijs gingen op wankele ideologische gronden de
deur uit, terwijl leraren nog lang probeerden weerstand te bieden. Bedenken wel
dat die leraren goed opgeleid waren en in staat waren en zijn tot zelfstandig
nadenken. De politiek heeft de voorstellen evenwel zonder verpinken laat staan
zonder enige kritische gedachte geslikt en als nieuw evangelie aanvaard. Men
betaalt de ontvoogding van autoriteit van de leerlingen met bevoogding van
leraren v/m en verlies aan kwaliteit van het onderwijs.
Het onderwijsbeleid laat op merkwaardige wijze zien
dat ambtenaren over de langere termijn en volgehouden beleid kunnen ontwerpen,
maar de politieke verantwoordelijkheid lag bij politici die zich vooral
progressief bevonden, zonder te beseffen dat ze de elitarisering van goed
onderwijs net bevorderden. Zowel het kunstonderwijs als topsportscholen zijn de
enige onderwijstypes waar prestatiedruk nog mag en kan, voor de eigen
discipline, muziek, woord, dans, of in de onderscheiden sporten in het
topsportonderwijs. Economisch geeft dat te denken, omdat we een aantal
opleidingen, in naam van de efficiëntie ook hebben beperkt, vooral als er geen
bekwame leraren v/m werden gevonden. Dat financiële weerhaakje heeft overigens
het onderwijsbeleid toch weer in de richting gedreven van beleid op de korte
baan, waarbij scholen steeds meer voorschriften krijgen, zogenaamd ten behoeve
van de leerlingen, terwijl net het succes van de grote democratisering en emancipatie
door onderwijs heeft laten zien dat jongeren best een gezonde spanning voelen
met wat hen wordt opgelegd.
De crisis van de jaren ’70 en ’80 werd niet goed
aangepakt, de staatsschuld liep op, maar terwijl het land, de overheden
armlastiger werden, werden de burgers welvarend en leefde de idee van een
schier eindeloze overvloed. Nu beleven we evenwel een crisis van een andere
soort in een andere context, want de regering van een EU-lidstaat en al
helemaal de Belgische kan niet meer soeverein handelen, nog afgezien van de complexe
federale structuur die de autonomie van de deelstaten versterkte en zo de
actieradius van die centrale overheid financieel en juridisch versnipperde. Wie
gelooft dat men die staatsstructuur kan terugschroeven, als het al wenselijk
zou zijn, moet bedenken dat instituties zichzelf maar moeilijk opheffen en ze
verdwijnen maar als de oude vormen niet meer voldoen. Kan Europa de crisis aan?
Dat zal moeten blijken, maar het helpt niet als het commentariaat voortdurend
meehuilt dat de overheid niet meer bij machte is, ook de Europese, om stevig
aan de boom te schudden. Misschien moeten we nu even aanvaarden dat Europa door
moeilijk vaarwater moet navigeren, maar door de macht van het getal wel degelijk handvaten heeft om de gang
van zaken bij te sturen. Aan de andere kant hebben we niet begrepen of
begrijpelijk gemaakt dat de overvloedseconomie die we kenden een gunstig gevolg
was van de globalisering, maar hebben we onze afhankelijkheid van industrieën
in het verre Oosten en grondstoffen op plaatsen waar we de hand niet meer op
kunnen leggen. Begrijpen we eenmaal die nieuwe constellatie, dan kunnen we onze
positie en de doelen opnieuw bepalen, wat nu zelden in het publieke debat aan
de orde is. Iemand als Jonathan Holslag kan daar wel zinnige inzichten over
brengen, maar hij spreekt vaak vanuit het defensief, schrijft cahiers de doléances
en krijgt wel gehoor, maar niet het debat dat hij wenst.
Als er ergens een knack in het systeem zit, dan is het
wel dat de media niet zozeer te commercieel geworden zijn, wel dat de
journalistieke impuls soms lijkt te verdwijnen, want het mag allemaal niet te
moeilijk zijn. De idee dat de media het beleid moeten sturen, zoals sommige
commentatoren ons graag voorhouden, slaat nergens op, want eerst moet men wel
proberen goede informatie te brengen, betrouwbaar en met zicht op de in and
outs maar niet a priori ideologisch gestuurd, al is een bepaalde visie niet bepaald
een hindernis. De krant De Standaard lijkt vaker wel dan niet de Pravda van groen,
waarbij men zich wel eens vergist van vijand, tegenstander. Toch heeft de krant
in de jaren ’70 en ’80 wel geprobeerd kritisch het beleid te bejegenen en zelfs
mee regeringen ten grave gedragen. Nu lijkt de focus eerder te liggen op wat
mensen aangaat, zonder nog noodzakelijk beleid voor het geheel centraal te
stellen of het Europese beleid beter uit te leggen. De berichtgeving valt
altijd te vatten in het korte perspectief, een paar dagen, maar soms is het
nuttig een langere termijn te overzien, retrospectief, want net de klachten
over de waan van de dag vanwege journalisten klinken niet echt geloofwaardig.
Dat deze crisis ernstig is, weet een iegelijk, maar hoe we erdoor komen, vergt
overleg, eerder dan straffe positiebepalingen en andere uitspraken zonder
context – want die denkt iedereen er wel bij. Voor morgen en later plannen
maken is nodig, maar omdat het kan vriezen of dooien, zal zo een vooruitzien altijd
aanpassen vergen, als de omstandigheden dat vergen. De kernuitstap terugdraaien
en de uitbreiding van zonne- en windenergie bespoedigen tegelijk aanpakken, blijkt
voor sommige partijen en actiegroepen een lastige dobber, al is de bocht wel
genomen. De jaren zeventig leken niet zo donker als de crisisberichten uit de
oude kranten en bladen doen geloven. Dat men de complexiteit van het bestel niet
goed overzag, was duidelijk, maar ook was er voortdurend discussie wie het
beleid zou voeren, de politiek, de banken of de sociale partners, vakbonden,
patronaat, middenstandsorganisaties? Nu is er helemaal geen concertatie meer
die leidt tot akkoorden die ondertekend worden en ook uitgevoerd worden. Over dertig
jaar zullen politici van vandaag hun memoires schrijven en overwegen dat ze het
niet hadden zien aankomen. Maar ook dat ze de moed niet vonden keuzes te maken,
zoals toen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten